ECLI:NL:RBOVE:2022:961

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
08.125847.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor seksuele uitbuiting, veroordeling voor mishandeling

Op 11 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van seksuele uitbuiting van twee vrouwen en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man weliswaar betrokken was bij de prostitutiewerkzaamheden van de vrouwen, maar dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om hem schuldig te verklaren voor seksuele uitbuiting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte hen gezelschap hield, hen naar afspraken bracht en hielp bij het plaatsen van seksadvertenties, maar dat dit niet gelijkstaat aan seksuele uitbuiting. De verdachte werd echter wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor mishandeling van een van de vrouwen, [aangever 2]. De mishandeling vond plaats in de periode van 9 tot en met 10 januari 2020, waarbij de verdachte [aangever 2] met de vuist in het gezicht sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan dit feit, maar sprak hem vrij van de overige ten laste gelegde feiten, waaronder mensenhandel en oplichting. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 4] niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van [aangever 2] tot een bedrag van € 750,-- werd toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.125847.21 (P)
Datum vonnis: 11 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] (Irak),
wonende aan [adres] ,
nu uit andere hoofde verblijvende in de PI Lelystad te Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 oktober 2021, 25 oktober 2021, 17 januari 2022, 7 maart 2022 en 11 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Schotman en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat in Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:zich gedurende een periode van drie maanden schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten opzichte van [aangever 1] ;
feit 2:zich gedurende een periode van ruim acht maanden schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten opzichte van [aangever 2] ;
feit 3:samen met een ander of alleen [aangever 2] (zwaar) heeft mishandeld;
feit 4:samen met een ander of alleen, [aangever 3] heeft gechanteerd dan wel opgelicht dan wel geprobeerd op te lichten;
feit 5:samen met een ander of alleen, [aangever 4] heeft opgelicht dan wel heeft geprobeerd op te lichten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 november 2019 tot en met 28 januari 2020 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten, en/of Oldenzaal en/of Hengelo en/of Goor en/of Nunspeet en/of Epe en/of Zwolle, in elk geval (telkens) in Nederland, een ander, genaamd [aangever 1] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [aangever 1] met of voor een derde tegen betaling (lid 1 sub 9),
immers heeft hij, handelingen verricht die (mede) hebben bestaan uit:
- het aanmaken en/of onderhouden en/of beheren van seksadvertentie(s) (onder andere op [website 1] en/of [website 2] ) van die [aangever 1] en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [aangever 1] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- het maken van seksueel getinte foto’s en/of filmpje van die [aangever 1] en klanten en/of
- het bepalen dat die [aangever 1] bij ongesteldheid moest werken en/of
- het (laten) huren van auto’s ten behoeve van het vervoer van die [aangever 1] van en naar haar prostitutiewerkzaamheden en/of het die [aangever 1] laten betalen voor hotelkamer(s) en/of vakantiehuis(zen) voor de prostitutiewerkzaamheden en/of
- het brengen en/of begeleiden van die [aangever 1] bij/naar seksafspraken en/of
- het door die [aangever 1] in de prostitutie verdiende geld laten afstaan en/of het verdiende geld afgepakt en/of (deels) aangewend voor zijn eigen gebruik;
waarbij die dwangmiddelen hebben bestaan uit:
- het bedreigen van die [aangever 1] met de woorden ‘op een dag maak ik je dood’ en/of woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het mishandelen van die [aangever 1] (onder andere door die [aangever 1] te slaan en/of stompen en/of aan/bij de keel te grijpen) en/of
- het uitoefenen van geweld ten aanzien van (een) ander(en) in het bijzijn van die [aangever 1] en/of
- het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [aangever 1] en/of
- het bepalen welke klanten die [aangever 1] moest aannemen voor haar prostitutiewerkzaamheden (ook als dit (een) gewelddadige klant(en) en/of (een) klant(en) betrof waarmee die [aangever 1] eerder negatieve ervaring(en) had gehad) en/of
- een tatoeage in de nek en/of op het lichaam van die [aangever 1] laten plaatsen met de tekst ‘ [tekst] ’ en/of
- het voortdurend (telefonisch) contact te houden met die [aangever 1] en/of zich voortdurend in de nabijheid van die [aangever 1] te bevinden en/of een aanhoudende sfeer van intimidatie en controle heeft gecreëerd,
door welke feiten en omstandigheden voor die [aangever 1] een afhankelijkheids- en of overwichtssituatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte.
terwijl die [aangever 1] een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was (lid 3 sub 2), omdat zij hechtingsproblematiek had en met PTSS en een angststoornis en/of paniekaanvallen was gediagnosticeerd en (daardoor) erg beïnvloedbaar was,
2
hij (op een of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2019
tot en met 11 februari 2020 te Hengelo (Overijssel) en/of Oldenzaal en/of Zwolle en/of Kampen en/of Assen en/of Borculo en/of Hengelo, gemeente Bronckhorst, en/of Epe en/of Harderwijk en/of Nunspeet en/of Arnhem en/of De Bilt, in elk geval (telkens) in Nederland, een ander, genaamd [aangever 2] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [aangever 2] met of voor een derde tegen betaling (lid 1 sub 9),
immers heeft hij, handelingen verricht die (mede) hebben bestaan uit:
- het aanmaken en/of onderhouden en/of beheren van seksadvertentie(s) (onder andere op [website 1] en/of [website 2] ) van die [aangever 2] en/of
- het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële) (prostitutie)klant(en) voor die [aangever 2] en/of het maken van afspraken met die (potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- het (laten) regelen van (een) werkplek(ken) voor die [aangever 2] en/of
- het brengen en/of begeleiden van die [aangever 2] bij/naar seksafspraken en/of
- het door die [aangever 2] in de prostitutie verdiende geld laten afstaan en/of het verdiende geld afgepakt en/of (deels) aangewend voor zijn eigen gebruik;
waarbij die dwangmiddelen hebben bestaan uit:
- het filmen van die [aangever 2] terwijl zij seks had met (een) klant(en) en/of samen met die klant in/op bed lag, al dan niet om deze klant(en) af te persen en/of aan de oma en/of moeder van die [aangever 2] te laten zien en/of
- het mishandelen van die [aangever 2] (onder andere door die [aangever 2] (meermalen) te slaan en/of stompen) en/of
- een tatoeage op de bil en/of op het lijf van die [aangever 2] laten plaatsen met de tekst ‘ [tekst] ’ en/of
- het voortdurend (telefonisch) contact te houden met die [aangever 2] en/of zich voortdurend in de nabijheid van die [aangever 2] te bevinden en/of een aanhoudende sfeer van intimidatie en controle heeft gecreëerd,
door welke feiten en omstandigheden voor die [aangever 2] een afhankelijkheids- en/of overwichtssituatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte.
terwijl die [aangever 2] een kwetsbare persoon in een kwetsbare positie was (lid 3 sub 2), omdat zij geen vaste woon en/of verblijfplaats had, zij een schuld had en (daardoor) erg beïnvloedbaar was.
3
hij in of omstreeks de periode 09 januari 2020 tot en met 10 januari 2020 te ’t Loo, gemeente Oldebroek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een gebroken oogkas en/of een blauw oog en/of een gekneusde neus en/of een bloedneus en/of een tand door de lip heeft toegebracht door (meermalen) (hard) met de vuist in het gezicht en/of op het hoofd te stompen en/of slaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 09 januari 2020 tot en met 10 januari 2020 te ’t Loo, gemeente Oldebroek, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, [aangever 2] heeft mishandeld door (meermalen) (hard) met de vuist in het gezicht en/of op het hoofd te stompen en/of slaan;
4
hij in of omstreeks de periode 15 januari 2020 tot en met 30 januari 2020 te Goor en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) met het
oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging
met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim [aangever 3] (meermaals en telkens) heeft gedwongen
tot afgifte van enig goed, te weten EURO 10.000, althans EURO 2500, althans een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [aangever 3] toebehoorde, door na een seksafspraak aan die [aangever 3] berichten te versturen en/of die [aangever 3] op te bellen dat hij, verdachte, een geldbedrag wenste te hebben omdat anders de vrouw van die [aangever 3] over de seksafspraak zal worden ingelicht;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 15 januari 2020 tot en met 30 januari 2020 te Goor en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens)
[aangever 3] heeft bewogen tot de afgifte een of meer geldbedrag(en), te weten EURO 10.000, althans EURO 2500, en aan te geven dat nog eens EURO 7500 betaald moet worden,
door
- niet kenbaar te maken met wie [aangever 3] van doen had en/of
- tegen deze [aangever 3] te zeggen (zakelijk weergegeven): ‘Je denkt toch niet dat zij er achter zit dit gaat verder dan je denkt ik ben een man van mij woord ik heb echt hard centen nodig’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- tegen deze [aangever 3] te zeggen (zakelijk weergegeven): ‘als je 7500 geef laatste dan zijn we klaar en hoor je nooit weer wat van me ik zal niet na je huis of vrouw gaan’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 15 januari 2020 tot en met 30 januari 2020 te Goor en/of Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens)
[aangever 3] heeft bewogen tot de afgifte een of meer geldbedrag(en), te weten EURO 10.000, althans EURO 2500, en aan te geven dat nog eens EURO 7500 betaald moet worden,
door
- niet kenbaar te maken met wie [aangever 3] van doen had en/of
- tegen deze [aangever 3] te zeggen (zakelijk weergegeven): ‘Je denkt toch niet dat zij er achter zit dit gaat verder dan je denkt ik ben een man van mij woord ik heb echt hard centen nodig’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- tegen deze [aangever 3] te zeggen (zakelijk weergegeven): ‘als je 7500 geef laatste dan zijn we klaar en hoor je nooit weer wat van me ik zal niet na je huis of vrouw gaan’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2019 tot en met 02 december 2019 te Zwolle en/of Drachten en/of Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 4] heeft bewogen tot de afgifte van EURO 4750 en/of EURO 500, althans een of meer geldbedrag(en), immers heeft hij verdachte - zakelijk weergegeven — opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (telkens),
die [aangever 4] voorgehouden dat hij zeggenschap heeft over [aangever 2] en/of die [aangever 4] doen geloven dat hij door een betaling van een geldbedrag haar (die [aangever 2] ) kan loskopen (uit de prostitutie) (‘breng mij 5 nu en neem haar gelijk’) en/of hierover onderhandeling met hem, [aangever 4] , aangegaan, en/of (telkens) die [aangever 4] hierover benaderd en/of ingepraat op zijn gevoelens voor haar.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2019 tot en met 02 december 2019 te Zwolle en/of Drachten en/of Almelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangever 4] heeft bewogen tot de afgifte van EURO 4750 en/of EURO 500, althans een of meer geldbedrag(en), immers heeft hij verdachte - zakelijk weergegeven — opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid (telkens),
die [aangever 4] voorgehouden dat hij zeggenschap heeft over [aangever 2] en/of die [aangever 4] doen geloven dat hij door een betaling van een geldbedrag haar (die [aangever 2] ) kan loskopen (uit de prostitutie) (‘breng mij 5 nu en neem haar gelijk’) en/of hierover onderhandeling met hem, [aangever 4] , aangegaan, en/of (telkens) die [aangever 4] hierover benaderd en/of ingepraat op zijn gevoelens voor haar
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.3
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.3.1
De tenlastelegging onder 4
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit ten aanzien van feit 4 primair omdat afdreiging op grond van artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet kan worden vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het feit is gepleegd en deze klacht niet in het dossier zit, uit de aangifte niet blijkt van een wens tot vervolging en een vordering van de benadeelde partij waaruit een wens tot vervolging zou kunnen blijken ontbreekt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van feit 4 primair. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat, hoewel de formele klacht ontbreekt, de klacht en de wens tot vervolging zijn in te lezen in de aangifte en dat het ontbreken van een vordering van aangever als de benadeelde partij niet afdoet aan de wens tot vervolging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het misdrijf van artikel 318 Sr niet wordt vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het gepleegd is. In artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is bepaald dat een klacht bestaat in een ‘aangifte met verzoek tot vervolging’. Het ontbreken van een formele klacht hoeft in bijzondere gevallen niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, als uit de aangifte of het onderzoek ter terechtzitting duidelijk blijkt dat aangever vervolging wenst.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen formele klacht bevat van aangever [aangever 3] . In de aangifte kan deze wens niet gevonden worden. [aangever 3] heeft geen vordering tot schadevergoeding ingediend en heeft te kennen gegeven dat ook niet te willen doen en verder dat hij niet op de hoogte gehouden wenst te worden van het verloop van deze zaak en dat hij niet bij de behandeling van de zaak ter zitting aanwezig wil zijn. Het onderzoek ter terechtzitting noch het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten waaruit de wens tot vervolging buiten twijfel kan blijken.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het ontbreken van een klacht in dit geval moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging van feit 4 primair.
3.3.2
De overige ten laste gelegde feiten
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie ten aanzien van de feiten onder 1, 2, 3 primair/subsidiair, 4 subsidiair/meer subsidiair en 5 primair/subsidiair ontvankelijk is in de vervolging.
3.4
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld, zakelijk weergegeven.
De verklaringen van [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu ten gevolge van de bevindingen en conclusies van de deskundige prof. dr. P. van Koppen, verder ook de deskundige, ernstige twijfels zijn gerezen bij de bruikbaarheid van de verklaringen van [aangever 1] . De wijze waarop de verhoren zijn afgenomen maakt dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat de verklaringen van [aangever 1] waarheidsgetrouw zijn en overeenkomen met de werkelijkheid. Nu het dossier zonder de verklaringen van [aangever 1] onvoldoende bewijsmiddelen bevat op basis waarvan tot een veroordeling van verdachte voor het onder 1 kan worden gekomen, moet daarvoor vrijspraak volgen.
Van feit 3 primair moet worden vrijgesproken.
De onder 2 en onder 3 subsidiair ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 (meer) subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezen verklaring van het onder 5 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van feit 3 subsidiair. De verklaringen van [aangever 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs nu deze verklaringen niet betrouwbaar zijn gelet op de beïnvloeding en suggestieve vraagstelling door de politie tijdens de verhoren, zoals door de deskundige is geconcludeerd.
Voor feit 1 kan, zonder de verklaringen van [aangever 1] , niet gekomen worden tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring.
Ook van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat bij de verhoren van [aangever 2] eveneens sprake is geweest van suggestieve vraagstelling en beïnvloeding. De verklaringen van [aangever 2] moeten daarom ook worden uitgesloten van het bewijs. Zonder de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] is onvoldoende bewijs aanwezig voor bewezenverklaring van feit 2.
Het onder 3 primair ten laste gelegde kan evenmin bewezen worden, het onder 3 subsidiair ten laste gelegde wel.
Van het onder 4 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken primair nu bij uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van [aangever 1] onvoldoende bewijs overblijft voor een bewezenverklaring en subsidiair wegens het ontbreken van oplichtingsmiddelen.
Ten aanzien van feit 5 komt de raadsvrouw ten slotte tot vrijspraak omdat er geen sprake is van het aannemen van een valse naam, dan wel van andere oplichtingsmiddelen.
4.2
De overwegingen van de rechtbank
Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die in dit vonnis zijn opgesomd. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank zal eerst overwegingen wijden aan en conclusies trekken over de (betwiste) betrouwbaarheid van de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] .
Daarna bespreekt de rechtbank of er voldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten.
4.2.1
De verklaringen van [aangever 1]
4.2.1.2 Het rapport van de deskundige
In opdracht van de rechtbank heeft prof. dr. P.J. van Koppen als deskundige op 9 januari 2022 gerapporteerd over de validiteit van de verklaringen van [aangever 1] . Hij rapporteert, zakelijk weergegeven, onder meer als volgt.
Scenario’s
In de onderhavige zaak lijken twee scenario’s aan de orde, het daderscenario, vervat in de tenlastelegging, en het meewerkscenario. De mate waarin [aangever 1] vrijwillig werkte, is het onderscheidende kenmerk tussen de scenario’s.
Verhoren
[aangever 1] is zes keer verhoord: een informatief gesprek, de aangifte in twee sessies en vervolgens drie losse verhoren.
Aan de hand van voorbeelden kwalificeert de deskundige het informatieve gesprek als een slecht uitgevoerd verhoor. [aangever 1] werd voortdurend onderbroken met vervolgvragen en uitweidingen, ook morele, van de verhoorders. Veel vragen waren suggestief. Als zij vertelde hoe iets was gebeurd werd gesuggereerd dat zij daartoe gedwongen was door verdachte. Ook werd door de ondervraging aan het verhaal geweld van verdachte toegevoegd. Bovendien werd aan [aangever 1] duidelijk gemaakt dat het allemaal niet aan haar lag, maar aan verdachte. En dat zij hem de schuld zou moeten geven om zelf ongestraft te blijven. Het verhaal dat aldus aan het einde van het verhoor in het informatief gesprek was geconstrueerd, was voldoende om verdachte op te veroordelen, zo maakte een van de verbalisanten duidelijk aan [aangever 1] .
De deskundige bespreekt ook de overige verhoren: de twee aangiftes en de drie daarop volgende verhoren en plaatst daarbij diverse kritische kanttekeningen.
Hij wijst er op dat het van belang is om het verband tussen de verhoren te zien, vooral doordat in het informatieve gesprek sprake was van een verhoor dat op belangrijke punten suggestief was. Dat heeft, ook voor [aangever 1] , de toon gezet voor de daarop volgende verhoren.
Verklaring over de persoon [aangever 1]
De informatie over wat er met [aangever 1] aan de hand zou zijn, is erg summier in de zin dat de manier waarop die diagnoses zijn gesteld door geen van de drie informanten ( een psychiater, een begeleidster en een teamleidster van de politie) wordt weergeven. Er is geen reden om aan te nemen dat de stoornissen van [aangever 1] zoals opgesomd in de verklaring van de psychiater – PTSS, paniekstoornis, hechtingsstoornis, autismespectrumstoornis – van invloed zijn geweest op haar herinnering aan de gebeurtenissen ten tijde van haar verklaringen.
Conclusie
Als alle suggestie en suggestieve vragen worden weggelaten in het eerste verhoor – het informatieve of intake-gesprek – dan vertelde [aangever 1] een verhaal waarin zij samen en vrij gelijkwaardig met verdachte de prostitutie bedreef totdat hij haar geld stal. Dat steunt het meewerkscenario. Het verhaal dat [aangever 1] door dreiging en dwang de prostitutie inging en bedreef, is in de loop van de relatief vele verhoren door de verhoorders kennelijk steeds impliciet aangenomen en vervolgens ook gesuggereerd. [aangever 1] is na het eerste verhoor in die suggestie meegegaan. Dat kon ook in stand blijven omdat [aangever 1] op cruciale punten niet diepgaand en kritisch werd ondervraagd.
De aanvankelijke verklaring van [aangever 1] – die slechts te horen is op de opname en niet blijkt uit het achteraf gemaakte proces-verbaal – houdt een gezamenlijke onderneming in met verdachte. Uit de analyse van dat eerste verhoor en de latere verhoren blijkt dat [aangever 1] suggestief is ondervraagd en dat er op veel cruciale punten niet adequaat is doorgevraagd.
De analyse laat zien dat door suggestie, door een gebrek aan doorvragen en door de interpretatie die aan de verklaringen van [aangever 1] wordt gegeven, een verhaal is ontstaan dat waarschijnlijk niet valide is. Als de intelligentie van [aangever 1] beperkt is, is zij relatief extra gevoelig geweest voor die suggestie. De verklaringen steunen daarmee eerder het meewerkscenario dan het daderscenario.
4.2.1.3 De conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier, het verhandelde ter zitting en het rapport van de deskundige vast dat tijdens de verhoren van [aangever 1] sprake is geweest van suggestieve vraagstelling, een gebrek aan doorvragen en een interpretatie van de door [aangever 1] afgelegde verklaringen, die kennelijk van aanvang af was gebaseerd op het aangenomen slachtofferschap van [aangever 1] , hoewel de aanwijzingen daarvoor op basis van het eerste verhoor niet zonder meer evident waren en niet gebaseerd konden worden op haar al afgelegde verklaring. Open vragen naar een actievere eigen rol, zoals door [aangever 1] in het eerste verhoor gepresenteerd, zijn volledig achterwege gebleven. Na het eerste verhoor is [aangever 1] in de haar voorgehouden suggesties meegegaan. Deze suggestieve verhoorwijze heeft tot gevolg dat dat de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat de verklaringen van [aangever 1] op de aspecten validiteit, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid bruikbaar zijn voor het bewijs. De rechtbank zal die verklaringen daarom niet voor het bewijs kunnen gebruiken.
4.2.2
De verklaringen van [aangever 2]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het rapport van de deskundige ook relevant is voor het beoordelen van de wijze waarop de verhoren van [aangever 2] hebben plaatsgevonden nu ook bij de verhoren van [aangever 2] sprake is geweest van suggestieve vraagstelling en beïnvloeding.
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast.
[aangever 2] is in het kader van prostitutie-controles meermalen bij de politie in beeld geweest. Op 10 januari 2020 heeft zij in een onderzoek naar een mishandeling (tenlastegelegde onder 3) contact gehad met de politie. Het onderzoeksteam vermoedt dat [aangever 2] door verdachte wordt uitgebuit in de prostitutie en benadert haar met de vraag of zij wil vertellen over haar prostitutiewerkzaamheden. [aangever 2] doet op 15 januari 2021 aangifte tegen verdachte. Een van de verhorende verbalisanten is betrokken geweest bij het informatieve gesprek met [aangever 1] . In het begin van het verhoor van [aangever 2] deelt een van de verhoorders haar mee [aangever 2] voor het verhoor telefonisch te hebben verteld dat er aangifte is gedaan van mensenhandel, dat verdachte vastzit voor een andere zaak en dat de verbalisanten nu alle bewijs aan het verzamelen om een nieuwe zaak op te starten tegen verdachte zodat hij vast blijft zitten (blz. 265). Op de vraag van een van de verbalisanten of [aangever 2] aangifte wil doen tegen verdachte, antwoordt [aangever 2] dat zij aangifte wil doen van ontvoering van haar hond en van meer mishandelingen (blz. 266). Verbalisanten zeggen dat [aangever 1] aangifte heeft gedaan en dat [aangever 2] ook aangifte kan doen van mishandeling, maar dat zij er daar al één van hebben. De verbalisant vervolgt met de opmerking: “Maar goed, hij heeft nog veel meer gedaan, hij heeft jou bedreigd. Maar hij heeft jou ook, denken wij, seksueel uitgebuit. En als je daar aangifte van wilt doen, dan kunnen we dat allemaal rustig op papier gaan zetten. Dan kun jij dat stukje op een gegeven moment misschien ook weer voor jezelf gaan afsluiten. En jouw hond speelt bij jou heel erg hé” (blz. 268).
Verderop zeggen de verbalisanten te weten waar de hond is, dat zij hun best gaan doen om de hond voor [aangever 2] terug te krijgen en dat zij nu weer even over de aangifte willen spreken. De verbalisant zegt tegen [aangever 2] dat de verbalisanten graag willen dat zij aangifte doet tegen verdachte en maken melding van “wat die haar allemaal heeft aangedaan”. [aangever 2] zegt dit te gaan doen, waarop de verbalisant reageert met : “Oké, dat is mooi. En dan hebben we het over seksuele uitbuiting, dus hij heeft jou in de prostitutie gebracht”.
De rechtbank stelt samenvattend vast dat [aangever 2] naar het bureau kwam om aangifte te doen van ontvoering van haar hond en mishandelingen, niet van seksuele uitbuiting. De verhorende verbalisanten benadrukken echter meermalen dat zij willen dat [aangever 2] aangifte doet van seksuele uitbuiting door verdachte en van wat verdachte haar allemaal heeft aangedaan. Ook wordt [aangever 2] voorgehouden dat het gaat om seksuele uitbuiting en wordt geconcludeerd dat verdachte haar in de prostitutie heeft gebracht, zonder [aangever 2] dat zelf heeft gezegd. Daarnaast wordt een verband gelegd tussen het doen van aangifte van seksuele uitbuiting en het terugkrijgen van het hondje, dat erg belangrijk voor [aangever 2] is.
4.2.3
De conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ook de verklaringen van [aangever 2] niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Net als in de verhoren van [aangever 1] , is ook in de verhoren van [aangever 2] van aanvang af de toon gezet door suggestieve vraagstelling en beïnvloeding, waarbij zelfs een relatie is gelegd tussen het doen van aangifte tegen verdachte en het mogelijk terugkrijgen van de hond. En net als bij de verklaringen van [aangever 1] heeft dat tot gevolg dat dat de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat de verklaringen van [aangever 2] op de aspecten validiteit, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid bruikbaar zijn voor het bewijs. De rechtbank zal daarom ook de verklaringen van [aangever 2] niet voor het bewijs kunnen gebruiken.
4.3
Voldoende bewijs of niet
De rechtbank ziet nu zich gesteld voor de vraag of er, zonder de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] , voldoende overige bewijsmiddelen zijn op grond waarvan de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Feit 1 en feit 2
Verdachte wordt verweten dat hij [aangever 1] (feit 1) en [aangever 2] (feit 2) heeft uitgebuit, meer specifiek dat hij beiden met dit oogmerk heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen (artikel 273f, eerste lid 1 sub 1°, Sr) en heeft gedwongen of bewogen om hem uit de opbrengst van door hen uitgevoerde seksuele handelingen met een derde tegen betaling te bevoordelen (artikel 273f, eerste lid sub 9°, Sr).
Dat [aangever 1] en [aangever 2] gedurende enige tijd werkzaam zijn geweest in de prostitutie staat niet ter discussie. Dat verdachte hen daarbij met enige regelmaat heeft vergezeld evenmin. Verdachte verklaart dat hij [aangever 1] naar afspraken bracht, wachtte tot zij klaar was met haar klant, appte met klanten, [aangever 1] tips gaf voor seksadvertenties en die ook wel voor haar plaatste. Hij verklaart dat hij [aangever 2] leerde over de inhoud van seksadvertenties, zijn telefoon aan haar leende voor het plaatsen daarvan en haar vergezelde naar seksafspraken. Beide vrouwen kochten wel eens wiet voor hem. Verdachte ontkent echter dat sprake is geweest van uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr en zegt dat zij als vrienden samen op pad gingen.
De overige bewijsmiddelen zijn ofwel afkomstig van dezelfde bron ( [aangever 1] en [aangever 2] ) of niet bruikbaar omdat zij een ander scenario dan die van seksuele uitbuiting niet uitsluiten.
Hoewel verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de prostitutiewerkzaamheden van [aangever 1] en [aangever 2] , kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in artikel 273f Sr strafbaar gestelde gedragingen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde.
Feit 3 primair
Verdachte wordt onder 3 primair verweten dat hij samen met een ander of alleen aan [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dat zou bestaan uit een hersenschudding, een gebroken oogkas, een blauw oog, een gekneusde neus, een bloedneus en/of een tand door de lip.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, zoals hij heeft bekend, in de periode van 9 januari 2020 tot en met 10 januari 2020 in ’t Loo in de gemeente Oldebroek [aangever 2] met de vuist in het gezicht heeft geslagen of gestompt.
De officier van justitie en verdediging hebben aangevoerd dat zwaar letsel niet bewezen kan worden.
De rechtbank volgt hen daarin en is van oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden, nu het dossier onvoldoende informatie bevat over de aard en ernst van het door de vuistslag opgelopen letsel.
Feit 3 subsidiair
Verdachte heeft dit feit bekend. De vraag is of hij het feit alleen heeft gepleegd of samen met [aangever 1] . Hoewel verdachte samen met [aangever 1] op zoek is gegaan naar [aangever 2] en [aangever 1] onderweg een telefoontje heeft gepleegd naar de receptie van het recreatiepark om informatie los te krijgen over de verblijfplaats van [aangever 2] , is verdachte degene geweest die de woning is binnengedrongen en daar [aangever 2] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. De voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [aangever 1] kan niet worden vastgesteld. Dat [aangever 1] wist dat verdachte geweld zou toepassen op [aangever 2] blijkt nergens uit. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering van het geweld en de bijdrage van [aangever 1] aan het geheel is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht voor medeplegen. Daarom zal worden vrijgesproken van dat medeplegen.
De rechtbank komt voor het overige tot bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 oktober 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 10 januari 2020, deelonderzoek Baksteen, proces-verbaalnummer PL0600-2020014792-1, brondocument ZD029 - ONRCC20001-BRON-015 – 016.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten M.H.J. Diender en T.J. Richters van 10 januari 2020, deelonderzoek Baksteen, proces-verbaalnummer PL0600-2020014792-1, brondocument ZD029 - ONRCC20001-BRON-007.
Feit 4 subsidiair en meer subsidiair
Verdachte wordt onder 4 subsidiair en meer subsidiair verweten dat hij zich samen met een ander of alleen schuldig heeft gemaakt aan de (poging) tot oplichting van [aangever 3] .
Verdachte heeft ontkend iets met deze zaak te maken te hebben. [aangever 1] is als aangever en als getuige gehoord over de situatie met aangever [aangever 3] . Zoals hiervoor is uiteengezet zijn de verklaringen van [aangever 1] niet bruikbaar voor het bewijs. Behalve de verklaring van [aangever 1] bevat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen op grond waarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 4 verweten feit. De rechtbank is van oordeel dat reeds daarom vrijspraak moet volgen.
Feit 5
Verdachte wordt onder 5 verweten dat hij samen met een ander of alleen [aangever 4] heeft opgelicht dan wel heeft geprobeerd om deze [aangever 4] op te lichten.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft verdachte ontkend iets met de zaak te maken te hebben. [aangever 2] is als getuige gehoord over de situatie met aangever [aangever 4] . Ook de verklaringen van [aangever 2] zijn niet bruikbaar voor het bewijs en zonder die verklaringen bevat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te komen zodat ook hier reeds daarom vrijspraak moet volgen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 3 subsidiair
hij in de periode 9 januari 2020 tot en met 10 januari 2020 te ’t Loo, gemeente Oldebroek, [aangever 2] heeft mishandeld door met de vuist in het gezicht te stompen en/of te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3 subsidiair
het misdrijf: mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van bewezenverklaring van de feiten 2 t/m 5, gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat in geval van strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn oudere documentatie en het feit dat verdachte sinds de uit 2019 daterende verdenking voor onderhavige feiten niet meer met justitie in aanraking is geweest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangever 2] . Verdachte was op zoek naar [aangever 2] die op dat moment buiten medeweten van verdachte verbleef in een huisje op een vakantiepark. Hij heeft de vakantiewoning waar [aangever 2] verbleef weten op te sporen, heeft een raam ingeslagen en is de woning binnengedrongen. Daar heeft verdachte [aangever 2] zonder enige aanleiding een harde vuistslag in het gezicht gegeven. [aangever 2] heeft hierdoor letsel opgelopen en pijn ondervonden. De wijze waarop verdachte zijn slachtoffer heeft opgespoord en mishandeld, heeft naar het oordeel van de rechtbank een intimiderend karakter, te meer nu het zich heeft afgespeeld binnen de context van de prostitutiewereld, een wereld waarin zowel verdachte als het slachtoffer [aangever 2] met enige regelmaat, ook gezamenlijk, vertoefden. Dit gewelddadige gedrag rekent de rechtbank verdachte aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, acht de rechtbank het LOVS-oriëntatiepunt voor mishandeling, een geldboete, niet aan de orde. De ernst van het gepleegde feit rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit de documentatie van verdachte van 18 januari 2022 volgt dat verdachte eerder wegens strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict, is veroordeeld.
De rechtbank heeft, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, rekening gehouden met de aan verdachte opgelegde strafbeschikking van 10 augustus 2020.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[aangever 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 134.508,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- inkomstenderving € 103.200,--
- kosten € 16.308,09
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000,-- gevorderd.
[aangever 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 65.264,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- inkomstenderving € 48.600,--
- kosten € 1.664,04
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 15.000 gevorderd.
[aangever 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 5.750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- geldbedragen € 5.250,--
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 500,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat indien vrijspraak volgt voor het onder 1 ten laste gelegde feit [aangever 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van de vordering van [aangever 2] en [aangever 4] heeft de officier van justitie gesteld dat sprake is van rechtstreeks schade, dat de vorderingen voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn en moeten worden vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van het plegen van de feiten.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van [aangever 1] en [aangever 2] primair het standpunt ingenomen dat zij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen vanwege de bepleite vrijspraak voor feit 1 en feit 2. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de vorderingen een onevenredige belasting vormen van het strafproces en om die reden niet ontvankelijk moeten worden verklaard en meer subsidiair dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en moeten worden gematigd.
Ter zitting van 7 maart 2022 heeft de raadsvrouw betoogd dat de nieuwe vordering van [aangever 4] , ingediend op 11 januari 2022, te laat is ingediend en daarom niet aan de orde is.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit navraag bij de slachtoffercoördinator van het Openbaar Ministerie is gebleken dat de nieuwe vordering is ingediend onder intrekking van de eerdere vordering tot schadevergoeding van 30 september 2021.
Ter zitting van 4 oktober 2021 heeft de raadsvrouw verzocht [aangever 4] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering wegens de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering moet worden afgewezen nu er geen sprake is van rechtstreekse schade, nu [aangever 4] vergoeding verzoekt voor afpersing, bedreiging en stalking en deze feiten niet ten laste zijn gelegd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om matiging.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [aangever 1]
De vordering heeft betrekking op het onder 1 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De vordering van [aangever 2]
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 en onder 3 primair ten laste gelegde en veroordeeld voor het onder 3 subsidiair ten laste gelegde. De vordering heeft in overwegende mate betrekking op feit 2. Dit geldt zowel voor de gestelde inkomstenderving, de (prostitutiegerelateerde) kosten als voor het merendeel van het gevorderde smartengeld. De rechtbank zal de benadeelde [aangever 2] in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling. De exacte omvang staat niet vast. De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om de omvang van deze schade te schatten. De rechtbank stelt de omvang van de schade naar billijkheid vast op € 750,--. De rechtbank zal de vordering daarom voor dat deel toewijzen.
De vordering van [aangever 4]
Bij de rechtbank zijn meerdere vorderingen ingekomen. De rechtbank beschouwt deze vorderingen als opeenvolgende herziene versies. De laatste herziene vordering is gedateerd 11 januari 2022. Op grond van artikel 51g lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geschiedt voeging ter terechtzitting uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld te rekwireren. Anders dan door de verdediging gesteld is de rechtbank van oordeel dat deze vordering tijdig is ingediend nu na het requisitoir ter zitting van 4 oktober 2021, ter zitting van 7 maart 2022 de officier van justitie opnieuw in de gelegenheid is gesteld te rekwireren.
De vordering heeft betrekking op het onder 5 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever 2] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 3 subsidiair is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met vijftien dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft feit 4 primair;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4 subsidiair, 4 meer subsidiair, 5 primair en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 3 subsidiairhet misdrijf: mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever 1] (feit 1): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever 4] (feit 5): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 4] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toe tot een bedrag van € 750,-- (bestaande uit immateriële schade);
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] (feit 3 subsidiair): van een bedrag van € 750,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2020;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 3 subsidiair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 750,--, (zegge: zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van vijftien dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockotter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, te weten deelonderzoek Baksteen ONRCC20001. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.