ECLI:NL:RBOVE:2022:958

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
277388 KGRK 22-82
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoek tot wraking van rechter mr. F. Koster

Op 6 april 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. F. Koster ongegrond verklaard. Verzoeker, die betrokken was in een civiele procedure tegen woningstichting, had op 11 februari 2022 een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij meende dat de rechter partijdig was. Dit verzoek volgde na een mondelinge behandeling op 8 februari 2022, waarbij de rechter niet aanwezig was en de woningstichting wel. Verzoeker stelde dat de rechter hem bij verstek had kunnen veroordelen en dat de woningstichting meer tijd had gekregen om verweer te voeren, wat volgens hem een schending van zijn recht op een eerlijk proces was.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat procesbeslissingen, zoals de mogelijkheid van veroordeling bij verstek en de termijnen voor het indienen van proceshandelingen, niet kunnen worden aangevochten via een wrakingsverzoek. De rechter had bovendien uitgelegd dat de procedurele beslissingen in overeenstemming waren met het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de gebruikelijke procespraktijk.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker onvoldoende kennis had van het burgerlijk procesrecht en dat zijn verzoek vooral voortkwam uit onvrede over de procesgang. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 277388 KGRK 22-82
Beslissing van 6 april 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Bij verzoek gedateerd op 11 februari 2022 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van mr. F. Koster, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder 9560264 \ CV EXPL 21-4909.
1.2.
Mr. Koster (de rechter) heeft niet berust in de wraking en heeft een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 31 maart 2022 in het openbaar behandeld. Verzoeker is bij de mondelinge behandeling verschenen. De rechter is niet verschenen. Belanghebbende partij [woningstichting] is evenmin verschenen.

2.De feiten

In de hoofdzaak is verzoeker gedagvaard door [woningstichting] . [woningstichting] heeft gevorderd om de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en verzoeker te veroordelen om het gehuurde te ontruimen en om hem ook te veroordelen om de huurachterstand te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
De mondelinge behandeling van deze zaak tussen verzoeker en [woningstichting] heeft plaatsgevonden op 8 februari 2022. De rechter heeft geoordeeld dat op 8 maart 2022 het vonnis volgt. Vervolgens heeft verzoeker op 11 februari 2022 het wrakingsverzoek ingediend.
Bij brief van 3 maart 2022 heeft verzoeker een aanvulling op zijn wrakingsgronden ingediend, waar de rechter op 9 maart 2022 op heeft gereageerd.

3.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft - samengevat en voor zover van belang - aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter partijdig is. Dit kan ten eerste worden afgeleid uit het feit dat verzoeker bij verstek had kunnen worden veroordeeld. Dit volgt ook uit het vonnis van de rechter op 14 december 2021, waarin is geoordeeld dat als een partij niet op de mondelinge behandeling verschijnt, de kantonrechter daaraan de gevolgen - ook in het nadeel van die partij - kan verbinden die de kantonrechter geraden voorkomen. Ten tweede blijkt de partijdigheid uit de volgende omstandigheid. In het vonnis wordt genoemd dat de eisende partij in de gelegenheid wordt gesteld om schriftelijk een conclusie van antwoord in te dienen en deze conclusie moet uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling zijn overgelegd. Door [woningstichting] werd dit op de uiterste datum overgelegd zodat het onmogelijk was voor verzoeker om nog tijdig bewijsmateriaal in te dienen. Hierdoor heeft [woningstichting] als eisende partij meer tijd gekregen dan verzoeker voor het verweer. Tot slot stelt verzoeker dat de rechter zijn aangifte had moeten accepteren. Meldingen en aangifte van ernstige misdrijven, waaronder bewijs dat er in de kruipruimte lijken onder de schelpenlaag verborgen liggen, had de rechter niet mogen negeren.

4.Het standpunt van mr. Koster

De rechter geeft allereerst aan dat het hem spijt dat verzoeker de indruk heeft gekregen dat hij in deze zaak niet onpartijdig is. Hij koestert geen vooringenomenheid jegens [woningstichting] of verzoeker. Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond, de mogelijkheid van veroordeling bij verstek, stelt de rechter dat dit geen beslissing is die hij zelf heeft genomen maar de procesrechtelijke praktijk van alledag, die volgt uit - onder meer - artikel 84, lid 1 t/m lid 3 Rv. [1] Daaruit valt af te leiden dat de eisende partij niet verplicht is om op de eerste rolzitting te verschijnen. De griffie stuurt de conclusie van antwoord en bijlagen door naar de eisende partij, waarna de procedure verder gaat op de voet van de artikelen 131 en 132 Rv. Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond stelt de rechter dat dit eveneens de praktijk van alledag is. Als verzoeker uitstel van zijn verweer (conclusie van antwoord) had gevraagd, had hij dat overeenkomstig het geldende Procesreglement verkregen. Verzoeker heeft niet om uitstel verzocht, had zijn verweer klaar en heeft die overgelegd. Dat [woningstichting] vervolgens tot tien dagen voor de mondelinge behandeling de tijd kreeg om tegen de tegenvordering van verzoeker verweer te voren, is eveneens staande procespraktijk op grond van het Procesreglement. Deze procedurele beslissingen zijn niet afhankelijk geweest van de partijen in deze zaak. Tot slot is de (on)mogelijkheid van het in behandeling nemen van de aangifte besproken op zowel de rolzitting van 30 november 2021 als tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2022. De rechter heef verzoeker uitgelegd dat het niet tot de taken van een rechter behoort een aangifte van een procespartij aan te nemen en te zorgen dat die op het juiste adres belandt. Verzoeker leek dat te aanvaarden en zei dat hij een artikel 12-procedure [2] zou beginnen. De rechter concludeert dat het wrakingsverzoek vooral is ingegeven door onvoldoende kennis van het burgerlijk procesrecht en wat in de dagelijkse procespraktijk gebruikelijk is. De procedure is verlopen zoals elke procedure en onafhankelijk van de partijen in dit proces.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
5.3.
Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat hij vooringenomen is of dat hij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
5.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de eerste twee wrakingsgronden die zijn aangevoerd, zien op door de rechter genomen procesbeslissingen. Tegen een procesbeslissing kan niet worden opgekomen met een wrakingsverzoek. De vraag of een procesbeslissing onjuist is, kan ook ter zitting aan de orde worden gesteld en kan worden betrokken in een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak.
Dat kan anders liggen als de procesbeslissing zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat van een dergelijke situatie geen sprake is. Gelet op de door de rechter gegeven uitleg in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek zijn beide procesbeslissingen (de mogelijkheid van de veroordeling bij verstek en de termijnen voor het indienen van proceshandelingen en producties) conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Procesreglement genomen. De beslissingen zijn onafhankelijk van de partijen in de hoofdprocedure genomen. Deze procesbeslissingen waren daarom niet onbegrijpelijk en zeker niet zo onbegrijpelijk dat ze een schijn van partijdigheid oproepen.
5.5.
Verzoekers stelling dat de rechter zijn aangifte had moeten accepteren, kan niet worden gevolgd. Het behoort niet tot de bevoegdheden van de rechter om een dergelijke aangifte in behandeling te nemen. Verzoeker kan zich daarvoor tot een daartoe geëigende instantie wenden. In het weigeren van de aangifte ziet de wrakingskamer evenmin (schijn van) partijdigheid.
5.6.
In deze zaak zijn door verzoeker bij brief van 3 maart 2022, door de wrakingskamer ontvangen op 8 maart 2022, een aantal aanvullende wrakingsgronden ingediend. Verzoeker benoemt dat deze brief gezien kan worden als nieuwe wraking, nu hij inmiddels wel op de hoogte is van de procedurele bepalingen in de hoofdzaak. De aanvullende gronden zien deels op de gevolgde procedure en deels op de gang van zaken tijdens de zitting op 8 februari 2022.
De wrakingskamer overweegt dat volgens artikel 37, derde lid Rv alle feiten en omstandigheden van de wraking tegelijk moeten worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker na het doen van zijn wrakingsverzoek bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Niet gesteld of gebleken is dat de door verzoeker genoemde nieuwe wrakingsgronden pas na het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Met deze gronden kan daarom geen rekening worden gehouden.
5.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

6.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Holten, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. drs. H.M. Braam, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.H. van Ham-Kolk en in openbaar uitgesproken op
De griffier is verhinderd de beslissing te ondertekenen. de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.