7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zijn 16-jarige zusje met een mes in haar arm te steken en haar keel dicht te drukken. Daarnaast heeft hij haar met de dood bedreigd. Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten. Dat [slachtoffer] niet dodelijk is getroffen door het mes is slechts een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan verdachte is te danken, maar enkel doordat [slachtoffer] zich op tijd wist af te weren en het lemmet afbrak. Nadat [slachtoffer] bloedend de ouderlijke woning wist te ontvluchten is zij door verdachte op straat achterna gezeten en heeft verdachte haar, nadat hij haar te pakken had gekregen, aan haar haren over straat getrokken. Hij is vervolgens boven op haar gaan zitten, heeft haar keel dichtgedrukt en heeft geroepen dat hij haar ging vermoorden. Verschillende getuigen beschrijven dat zij het gevoel hadden dat zij moesten ingrijpen omdat het anders verkeerd zou kunnen aflopen. Verdachte was door het dolle heen en had, als getuigen hem van zijn zusje weten af te trekken, een pluk haar van [slachtoffer] in zijn hand en op zijn kleding. In het proces-verbaal bevindingen beschrijving camerabeelden relateert de verbalisant dat het gillen door merg en been gaat. De (doods)angst die dit alles bij [slachtoffer] veroorzaakt moet hebben is onvoorstelbaar.
[slachtoffer] is door haar eigen broer aangevallen in haar ouderlijke woning. De plek waar zij zich veilig mocht voelen. Dat veiligheidsgevoel heeft verdachte ernstig aangetast. Ook nu heeft het incident nog veel impact op [slachtoffer] , zoals zij op zitting in een indrukwekkende slachtofferverklaring naar voren heeft gebracht. [slachtoffer] is haar familie kwijtgeraakt en verblijft op een geheime locatie. Zij moest hiervoor haar vrienden, collega’s, school en stage achterlaten. [slachtoffer] heeft nog vaak met nachtmerries te kampen en is het vertrouwen in mensen kwijtgeraakt. Zij volgt hiervoor therapieën. Dit allemaal door wat verdachte haar heeft aangedaan.
Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat door gedragingen als de onderhavige maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid ontstaan, in dit geval in het bijzonder bij de buurtbewoners die getuige waren van een zeer heftig incident. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 februari 2022;
- een reclasseringsadvies van 16 maart 2022, opgemaakt door M.J. van Cleef, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
- een analyse (mogelijk) eer gerelateerd geweld van 22 maart 2022, opgemaakt door M.J.P. Westerlaken, inspecteur van politie, materie deskundige LEC EGG (Landelijk Expertise Centrum Eer gerelateerd Geweld).
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De reclassering beschrijft dat verdachte vooral gericht lijkt te zijn op het weer kunnen oppakken van zijn leven. Hij ziet onderhavig voorval als een eenmalig incident dat achter hem ligt. De problemen die ertoe hebben geleid bestaan echter nog steeds. Psychosociaal functioneren en houding worden, gezien de toedracht en de opstelling van verdachte op dit moment, als risico verhogende factoren gezien. Verdachte had ten tijde van het incident huisvesting, dagbesteding en inkomen. Deze, normaal gesproken, beschermende factoren zijn niet toereikend gebleken om het delictgedrag te voorkomen. Het is volgens de reclassering nog onvoldoende duidelijk wat nodig is om de risico’s in te perken en in welk kader dit wellicht mogelijk zou zijn.
Hoewel het lastig is om op basis van voorgaande de risico's in te schatten, wordt de algemene recidive op gemiddeld en de kans op letselschade vooralsnog als hoog ingeschat, omdat er geen zicht is op de persoon van verdachte en wat onderliggend is aan het ten laste gelegde. Hierdoor is het niet mogelijk om een advies te geven over passende interventies die het mogelijk maken om de recidivekans te beperken en het kader waarbinnen dit plaats zou kunnen vinden. Nader gedragskundig onderzoek met oog voor de culturele achtergrond zou meer duidelijkheid kunnen geven.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat de reclasseringsmedewerker ten tijde van het opmaken van voornoemd rapport nog niet de beschikking had over het rapport van het LEC EGG. Naar aanleiding van laatstgenoemd rapport heeft de officier van justitie voorafgaand aan de zitting contact opgenomen met de reclasseringsmedewerker teneinde te bewerkstelligen dat deze als getuige-deskundige ter zitting gehoord zou kunnen worden. De reclasseringsmedewerker bleek verhinderd te zijn, maar heeft medegedeeld dat zij, indien zij op de hoogte geweest zou zijn van de inhoud van dat rapport, tot een andere conclusie wat betreft een gedragskundig onderzoek gekomen zou zijn. De rechtbank begrijpt uit de woorden van de officier van justitie dat er dan niet geadviseerd zou zijn een dergelijk onderzoek te doen.
Door het LEC EGG is aan de hand van dossieronderzoek onderzocht of het motief van verdachte cultureel geduid kan worden en in hoeverre en op welke wijze er sprake is van (dreigend) eer gerelateerd geweld. Uit de analyse (mogelijk) eer gerelateerd geweld komt het volgende naar voren.
De vraag of er sprake is geweest van een eer motief bij verdachte wordt als volgt beantwoord. Alles wijst erop dat er bij verdachte geen sprake was van een voornemen om zijn zus iets aan te doen vanwege haar gedrag. Pas toen hij de foto's en chats in haar telefoon zag is hij in blinde woede ontstoken. Het is volgens de deskundige onduidelijk of hier sprake is van een woedende oudere broer die niet wil dat zijn zus zich niet volgens zijn culturele waarden en normen gedraagt, of van een ouder mannelijk familielid die meent dat zijn zus de hele familie te schande maakt. Beide zijn volgens de deskundige mogelijk en beide lopen waarschijnlijk ook in elkaar over. Het lijkt in elk geval aannemelijk dat er (ook) sprake was van een eer gerelateerd motief.
Wat betreft de vraag of er sprake is van een (verhoogd) risico op recidive wordt het volgende opgemerkt. Het handelen van verdachte lijkt niet berekenend te zijn geweest, maar een opwelling van razernij. Dat de razernij van verdachte aanleiding geeft tot gewelddadig gedrag met een duidelijk doel van (dodelijk) letsel, is volgens de deskundige reden voor zorg. Zijn agressieve gedrag vindt onderzoeker een groter risico met zich meebrengen dan de familie eer. Welke garantie is er dat hij zich een volgende keer wel kan inhouden, zo vraagt onderzoeker zich af. Vanuit het perspectief van de familie eer is het risico op recidive moeilijk in te schatten. Verdachte wekt de indruk in te zien dat hij te ver is gegaan, maar hij en zijn familie zullen het gedrag van [slachtoffer] blijven afkeuren.
Tenslotte heeft onderzoeker gekeken of eer gerelateerde risico’s af te wenden zijn. Op dat punt wordt geconcludeerd dat er een risico op escalatie blijft als er geen doorbraak wordt gecreëerd in die zin dat door (een) vertrouwensperso(o)n(en) wordt geprobeerd tot een compromis te komen.
Het lijkt de deskundige wenselijk dat er, parallel aan het lopende strafproces, integraal wordt nagedacht over de manier waarop het plan voor de toekomst vorm moet gaan krijgen. Binnen dat kader zal de algemene veiligheidssituatie van al de betrokkenen binnen het reguliere proces moeten worden geanalyseerd en gemonitord.
Bij aanvang van de zitting hebben de officier van justitie en de raadsvrouw desgevraagd aangegeven geen aanleiding te zien voor nader gedragskundig onderzoek. De rechtbank heeft zich in raadkamer ambtshalve de vraag gesteld of het onderzoek alsnog moet worden heropend om een persoonlijkheidsonderzoek te laten plaatsvinden. Alles afwegende concludeert de rechtbank dat zij zich op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende voorgelicht acht omtrent de persoon van verdachte.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de officier van justitie gevorderde straf doet recht aan de ernst van de gepleegde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.