ECLI:NL:RBOVE:2022:945

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
08.333169.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn zus

Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 27-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn 16-jarige zusje. De man stak zijn zusje met een mes in haar arm en drukte haar keel dicht, terwijl hij haar met de dood bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de dood van zijn zusje, maar sprak hem vrij van poging tot moord, omdat niet kon worden bewezen dat hij met voorbedachten rade handelde. De feiten vonden plaats in de nacht van 11 op 12 december 2021 in Weerselo, waar een ruzie tussen de verdachte en zijn zusje escaleerde. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij zijn zusje met een mes heeft gestoken en haar heeft geslagen, maar ontkende de intentie om haar te doden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van €12.500,- betalen aan zijn zusje, die als benadeelde partij in het proces was betrokken. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact die deze op het slachtoffer hebben gehad, waaronder blijvende psychische schade en het verlies van haar sociale omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.333169.21 (P)
Datum vonnis: 8 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] (Syrië),
nu verblijvende in PI Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.P.G. Sommers en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat in Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair, subsidiair, meer subsidiair:met een mes in de bovenarm van zijn zusje [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft gestoken, haar tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen en haar de keel heeft dichtgedrukt. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot moord, subsidiair als een poging tot doodslag en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling;
feit 2:[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021 te Weerselo, gemeente Dinkelland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer] is afgestapt en/of
- ( met kracht) voornoemd mes in/door de (boven)arm, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens toen en aldaar die [slachtoffer] op de grond lag) bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en/of(met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dicht heeft gedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021 te Weerselo, gemeente Dinkelland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer] is afgestapt en/
- ( met kracht) voornoemd mes in/door de (boven)arm, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens toen en aldaar die [slachtoffer] op de grond lag) bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en/of (met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dicht heeft gedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021 te Weerselo, gemeente Dinkelland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer] is afgestapt en/
- ( met kracht) voornoemd mes in/door de (boven)arm, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens toen en aldaar die [slachtoffer] op de grond lag) bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en/of (met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] dicht heeft gedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 december 2021 te Weerselo, gemeente Dinkelland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga haar vermoorden" en/of "ik maak haar dood" en/of "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van het aan de rechtbank overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota, het standpunt ingenomen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde poging tot moord respectievelijk poging tot doodslag. De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan volgens de raadsvrouw wettig en overtuigend worden bewezen. Wat betreft de onder 2 ten laste gelegde bedreiging refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 11 december 2021 was verdachte bij zijn moeder en twee zusjes in hun woning aan [adres] te Weerselo. Hij was met zijn gezin op visite. Rond 22:30 uur ontstond er een discussie tussen verdachte en zijn zusje [slachtoffer] over, kort gezegd, haar manier van leven. Verdachte was boos op [slachtoffer] vanwege de kleding die zij droeg, vanwege haar beslissing om geen hoofddoek meer te dragen en omdat hij vond dat [slachtoffer] niet meer moest gaan werken. Op enig moment pakte verdachte de telefoon van [slachtoffer] af om daarin te kijken. Omdat [slachtoffer] wist dat verdachte in haar telefoon foto’s en gesprekken zou aantreffen waar hij het niet mee eens was, trok [slachtoffer] in alle haast haar kleren, jas en sokken aan om zo snel mogelijk het huis te kunnen ontvluchten. [slachtoffer] wilde naar buiten vluchten, maar zij werd vastgepakt en tegengehouden door haar moeder en verdachte. Vervolgens ging [slachtoffer] naast haar zus en moeder op de bank in de woonkamer zitten. Verdachte heeft een mes gepakt, is tegen [slachtoffer] gaan schreeuwen, is naar [slachtoffer] toegelopen en heeft met het mes in de richting van de linkerborst van [slachtoffer] gestoken. Om te voorkomen dat zij in haar linkerborst zou worden geraakt heeft [slachtoffer] zich afgeweerd door haar armen voor haar lichaam te houden. Als gevolg hiervan werd het mes dwars door de linker bovenarm van [slachtoffer] gestoken. Daarbij brak het lemmet van het mes af. Vervolgens pakte verdachte [slachtoffer] aan haar haren vast. [slachtoffer] wist uiteindelijk los te komen en rende het huis uit. Verdachte rende achter [slachtoffer] aan naar buiten, pakte opnieuw haar haren vast en sleurde [slachtoffer] een aantal meters over de grond. Ook sloeg hij haar. Omdat [slachtoffer] bang was dat verdachte haar naar binnen zou slepen, is zij aan de benen van verdachte gaan hangen. Hierop ging verdachte op [slachtoffer] zitten. Hij drukte vervolgens haar keel dicht. Ondertussen waren er meerdere buren op het geschreeuw van [slachtoffer] afgekomen en zeiden tegen verdachte dat hij haar moest loslaten. Verdachte zei hierop: “Het is mijn probleem, ik maak haar dood!” en “Ja, bel de politie maar, want ik ga haar vermoorden!”. Tegen [slachtoffer] riep verdachte: “Ik maak jou af”. Na ongeveer een minuut wisten de buren verdachte van [slachtoffer] af te halen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken, haar heeft geslagen en dat hij heeft geroepen dat hij [slachtoffer] dood ging maken. Hij heeft hierover verklaard dat het niet zijn bedoeling is geweest om [slachtoffer] dood te maken of te vermoorden. Verdachte verklaarde dat hij op dat moment zo boos was dat hij buiten zichzelf trad en hij naar eigen zeggen niet meer wist wat hij deed.
4.3.2
Heeft verdachte opzet gehad op de dood van [slachtoffer] ?
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van poging tot moord dan wel poging tot doodslag moet beantwoorden is of verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte na het zien van de telefoon van [slachtoffer] heel boos was en een mes heeft gepakt. Vervolgens heeft verdachte het mes met kracht in de linker bovenarm van [slachtoffer] gestoken. Het mes is dwars door de arm van [slachtoffer] gegaan en het lemmet van het mes is afgebroken. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte zich bij het steken met het mes gericht heeft op de borststreek van [slachtoffer] . Op die plek bevinden zich veel vitale organen, waaronder het hart. De kans dat een steekwond in de borststreek de dood tot gevolg kan hebben, is - naar algemene ervaringsregels - aanmerkelijk. Zeker als met zodanige kracht gestoken wordt dat een mes helemaal door een arm gaat. Enkel dankzij het snelle afwerende handelen van [slachtoffer] is het mes niet in de borststreek maar in haar linker bovenarm terechtgekomen.
Hier stopte de geweldsexplosie echter niet. Nadat het lemmet van het mes was afgebroken en het mes onbruikbaar was, pakte verdachte [slachtoffer] bij haar haren vast. [slachtoffer] wist zich los te rukken en vluchtte naar buiten. Verdachte ging haar achterna. Hij is vervolgens op [slachtoffer] gaan zitten en heeft haar keel met kracht dichtgedrukt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een zeer kwetsbaar gebied van het lichaam is, waar zich onder meer de luchtpijp en (slag)aders bevinden. [slachtoffer] heeft bovendien verklaard dat zij op dat moment geen lucht meer kreeg en dat zij hoofdpijn had. De buren van [slachtoffer] hebben verdachte bovendien met veel moeite en kracht van haar af weten te trekken. Daarbij riep verdachte meerdere malen dat hij [slachtoffer] zou doden.
De rechtbank is van oordeel dat al het handelen van verdachte erop gericht was om [slachtoffer] te doden. Dat dit voorkomen is, is te danken aan buiten verdachte gelegen omstandigheden, te weten de afwerende beweging van [slachtoffer] , het afbreken van het lemmet en de buren die [slachtoffer] uit de greep van verdachte hebben ontzet. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte (vol) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
4.3.3
Heeft verdachte gehandeld met voorbedachten rade?
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] , dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, verdachte in een gemoedsopwelling handelde. Dit vormt een belangrijke contra-indicatie voor voorbedachten rade. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord.
4.3.4
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] .
4.3.5
De overwegingen van de rechtbank over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] met de dood. Verdachte heeft, terwijl hij de keel van [slachtoffer] dichtdrukte, meerdere malen geroepen dat hij [slachtoffer] zou gaan doden. De uitlatingen van verdachte zijn naar hun aard bedreigend en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 ten laste gelegde bedreiging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op meer tijdstippen in de periode van 11 december 2021 tot en met 12 december 2021 te Weerselo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- met een mes op die [slachtoffer] is afgestapt en
- met kracht voornoemd mes in/door de bovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken en
- die [slachtoffer] op/tegen het lichaam heeft geslagen en
- vervolgens toen die [slachtoffer] op de grond lag bovenop die [slachtoffer] is gaan zitten en met kracht de keel van die [slachtoffer] dicht heeft gedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 december 2021 te Weerselo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga haar vermoorden" en "ik maak haar dood" en "ik maak je dood".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair
het misdrijf: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging voor het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten en de in haar pleitnota aangehaalde uitspraken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door zijn 16-jarige zusje met een mes in haar arm te steken en haar keel dicht te drukken. Daarnaast heeft hij haar met de dood bedreigd. Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten. Dat [slachtoffer] niet dodelijk is getroffen door het mes is slechts een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan verdachte is te danken, maar enkel doordat [slachtoffer] zich op tijd wist af te weren en het lemmet afbrak. Nadat [slachtoffer] bloedend de ouderlijke woning wist te ontvluchten is zij door verdachte op straat achterna gezeten en heeft verdachte haar, nadat hij haar te pakken had gekregen, aan haar haren over straat getrokken. Hij is vervolgens boven op haar gaan zitten, heeft haar keel dichtgedrukt en heeft geroepen dat hij haar ging vermoorden. Verschillende getuigen beschrijven dat zij het gevoel hadden dat zij moesten ingrijpen omdat het anders verkeerd zou kunnen aflopen. Verdachte was door het dolle heen en had, als getuigen hem van zijn zusje weten af te trekken, een pluk haar van [slachtoffer] in zijn hand en op zijn kleding. In het proces-verbaal bevindingen beschrijving camerabeelden relateert de verbalisant dat het gillen door merg en been gaat. De (doods)angst die dit alles bij [slachtoffer] veroorzaakt moet hebben is onvoorstelbaar.
[slachtoffer] is door haar eigen broer aangevallen in haar ouderlijke woning. De plek waar zij zich veilig mocht voelen. Dat veiligheidsgevoel heeft verdachte ernstig aangetast. Ook nu heeft het incident nog veel impact op [slachtoffer] , zoals zij op zitting in een indrukwekkende slachtofferverklaring naar voren heeft gebracht. [slachtoffer] is haar familie kwijtgeraakt en verblijft op een geheime locatie. Zij moest hiervoor haar vrienden, collega’s, school en stage achterlaten. [slachtoffer] heeft nog vaak met nachtmerries te kampen en is het vertrouwen in mensen kwijtgeraakt. Zij volgt hiervoor therapieën. Dit allemaal door wat verdachte haar heeft aangedaan.
Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat door gedragingen als de onderhavige maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid ontstaan, in dit geval in het bijzonder bij de buurtbewoners die getuige waren van een zeer heftig incident. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 februari 2022;
  • een reclasseringsadvies van 16 maart 2022, opgemaakt door M.J. van Cleef, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
  • een analyse (mogelijk) eer gerelateerd geweld van 22 maart 2022, opgemaakt door M.J.P. Westerlaken, inspecteur van politie, materie deskundige LEC EGG (Landelijk Expertise Centrum Eer gerelateerd Geweld).
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De reclassering beschrijft dat verdachte vooral gericht lijkt te zijn op het weer kunnen oppakken van zijn leven. Hij ziet onderhavig voorval als een eenmalig incident dat achter hem ligt. De problemen die ertoe hebben geleid bestaan echter nog steeds. Psychosociaal functioneren en houding worden, gezien de toedracht en de opstelling van verdachte op dit moment, als risico verhogende factoren gezien. Verdachte had ten tijde van het incident huisvesting, dagbesteding en inkomen. Deze, normaal gesproken, beschermende factoren zijn niet toereikend gebleken om het delictgedrag te voorkomen. Het is volgens de reclassering nog onvoldoende duidelijk wat nodig is om de risico’s in te perken en in welk kader dit wellicht mogelijk zou zijn.
Hoewel het lastig is om op basis van voorgaande de risico's in te schatten, wordt de algemene recidive op gemiddeld en de kans op letselschade vooralsnog als hoog ingeschat, omdat er geen zicht is op de persoon van verdachte en wat onderliggend is aan het ten laste gelegde. Hierdoor is het niet mogelijk om een advies te geven over passende interventies die het mogelijk maken om de recidivekans te beperken en het kader waarbinnen dit plaats zou kunnen vinden. Nader gedragskundig onderzoek met oog voor de culturele achtergrond zou meer duidelijkheid kunnen geven.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat de reclasseringsmedewerker ten tijde van het opmaken van voornoemd rapport nog niet de beschikking had over het rapport van het LEC EGG. Naar aanleiding van laatstgenoemd rapport heeft de officier van justitie voorafgaand aan de zitting contact opgenomen met de reclasseringsmedewerker teneinde te bewerkstelligen dat deze als getuige-deskundige ter zitting gehoord zou kunnen worden. De reclasseringsmedewerker bleek verhinderd te zijn, maar heeft medegedeeld dat zij, indien zij op de hoogte geweest zou zijn van de inhoud van dat rapport, tot een andere conclusie wat betreft een gedragskundig onderzoek gekomen zou zijn. De rechtbank begrijpt uit de woorden van de officier van justitie dat er dan niet geadviseerd zou zijn een dergelijk onderzoek te doen.
Door het LEC EGG is aan de hand van dossieronderzoek onderzocht of het motief van verdachte cultureel geduid kan worden en in hoeverre en op welke wijze er sprake is van (dreigend) eer gerelateerd geweld. Uit de analyse (mogelijk) eer gerelateerd geweld komt het volgende naar voren.
De vraag of er sprake is geweest van een eer motief bij verdachte wordt als volgt beantwoord. Alles wijst erop dat er bij verdachte geen sprake was van een voornemen om zijn zus iets aan te doen vanwege haar gedrag. Pas toen hij de foto's en chats in haar telefoon zag is hij in blinde woede ontstoken. Het is volgens de deskundige onduidelijk of hier sprake is van een woedende oudere broer die niet wil dat zijn zus zich niet volgens zijn culturele waarden en normen gedraagt, of van een ouder mannelijk familielid die meent dat zijn zus de hele familie te schande maakt. Beide zijn volgens de deskundige mogelijk en beide lopen waarschijnlijk ook in elkaar over. Het lijkt in elk geval aannemelijk dat er (ook) sprake was van een eer gerelateerd motief.
Wat betreft de vraag of er sprake is van een (verhoogd) risico op recidive wordt het volgende opgemerkt. Het handelen van verdachte lijkt niet berekenend te zijn geweest, maar een opwelling van razernij. Dat de razernij van verdachte aanleiding geeft tot gewelddadig gedrag met een duidelijk doel van (dodelijk) letsel, is volgens de deskundige reden voor zorg. Zijn agressieve gedrag vindt onderzoeker een groter risico met zich meebrengen dan de familie eer. Welke garantie is er dat hij zich een volgende keer wel kan inhouden, zo vraagt onderzoeker zich af. Vanuit het perspectief van de familie eer is het risico op recidive moeilijk in te schatten. Verdachte wekt de indruk in te zien dat hij te ver is gegaan, maar hij en zijn familie zullen het gedrag van [slachtoffer] blijven afkeuren.
Tenslotte heeft onderzoeker gekeken of eer gerelateerde risico’s af te wenden zijn. Op dat punt wordt geconcludeerd dat er een risico op escalatie blijft als er geen doorbraak wordt gecreëerd in die zin dat door (een) vertrouwensperso(o)n(en) wordt geprobeerd tot een compromis te komen.
Het lijkt de deskundige wenselijk dat er, parallel aan het lopende strafproces, integraal wordt nagedacht over de manier waarop het plan voor de toekomst vorm moet gaan krijgen. Binnen dat kader zal de algemene veiligheidssituatie van al de betrokkenen binnen het reguliere proces moeten worden geanalyseerd en gemonitord.
Bij aanvang van de zitting hebben de officier van justitie en de raadsvrouw desgevraagd aangegeven geen aanleiding te zien voor nader gedragskundig onderzoek. De rechtbank heeft zich in raadkamer ambtshalve de vraag gesteld of het onderzoek alsnog moet worden heropend om een persoonlijkheidsonderzoek te laten plaatsvinden. Alles afwegende concludeert de rechtbank dat zij zich op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende voorgelicht acht omtrent de persoon van verdachte.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de officier van justitie gevorderde straf doet recht aan de ernst van de gepleegde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 20.000,-- (twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag gematigd dient te worden naar een bedrag tussen € 1.000,-- en € 3.000,--. Daarbij dient volgens de raadsvrouw rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat een deel van de gevorderde schade mede is gebaseerd op de uithuisplaatsing van [slachtoffer] , welke uithuisplaatsing onvoldoende causaal verband heeft met de ten laste gelegde feiten.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. De hoogte van de immateriële schadevergoeding dient vervolgens naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De rechtbank beziet de onderbouwing van de immateriële schade in het licht van de ambtshalve vaststelling dat het hier een schending van de lichamelijke integriteit van de benadeelde betreft en daarmee een aantasting van de persoon. De rechtbank heeft daarnaast ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. De rechtbank acht alles afwegende een bedrag van € 12.500,- billijk. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 97 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 12.500,-- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 12.500,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2022);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 12.500,--, (zegge: twaalfduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 97 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. V.P.K. van Rosmalen en mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2022.
Buiten staat
Mr. V.P.K. van Rosmalen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021577943. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1 en 2

1.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 12 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 30 en 31):

Op 12 december 2021, was [verdachte] samen met zijn gezin bij mij thuis aan [adres] in Weerselo. Omstreeks 00:00 uur, wilde ik nog steeds het huis ontvluchten maar we bleven maar door discussiëren in de woonkamer. Mijn broer stond op één meter afstand van mij. Ik zag dat mijn broer [verdachte] zijn rechterarm achter zijn rug plaatste. Vervolgens zag ik dat hij een stap naar voren zette en dat hij een mes tevoorschijn haalde. Ik zag dat het mes een lemmet van ongeveer 15 centimeter had. Ik zag dat hij meteen naar voren bewoog met het mes in zijn rechterhand. Ik zag dat hij naar voren stapte en het mes recht door mijn arm heen stak. Ik zag dat het mes afbrak. Ik draaide mij om en rende het huis uit. Ik zag dat mijn broer achter mij aan rende. Ik voelde dat mijn broer mij te pakken kreeg. Hij trok mij vervolgens op straat mee aan mijn haren. Hij sleurde mij ongeveer 4 a 5 meter mee over de grond. Ik hield mij vast aan zijn benen om te voorkomen dat hij verder kon lopen. Ondertussen schreeuwde ik zo hard, dat er omstanders en buren kwamen helpen. Op één of andere manier draaide mijn broer om en greep mij met beide handen vast. Ik voelde dat hij mijn keel dicht drukte. Na ongeveer 1 minuut, zag ik dat de buren van ongeveer 6 man, mijn broer van mij af trok. Ondertussen probeerde ik mijzelf los te krijgen door te bijten en te slaan. Ik hoorde dat mijn broer zei: "Ja! Bel de politie maar, want ik ga haar vermoorden!"

2.

Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer] van 10 januari 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 36):

Ik zag dat hij het mes vanaf zijn rug haalde en naar mij toe kwam. Hij probeerde mij links op mijn borst te raken. Uit reactie heb ik mijn beide hand naar mijn borst gebracht.
[verdachte] heeft mij toen aan mijn haren vast gepakt. Ik wist los te komen en ben naar buiten gerend. Mijn broer kwam achter mij aan en greep mij vast bij mijn haren. Ik heb al mijn kracht verzameld en ben aan zijn benen gaan hangen zodat hij mij niet mee naar binnen kon nemen en niet verder kon lopen. [verdachte] trok mij aan mijn haren mee over de grond. Toen hij mij niet mee naar binnen kon slepen is hij op mij gaan zitten en heeft mijn keel dichtgeknepen. Ik had het gevoel dat ik geen lucht kreeg. Ik kreeg hoofdpijn.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 27 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 86 en 87):
Ik zag dat de jongeman bovenop haar zat. Ik hoorde hem schreeuwen dat hij haar dood zou maken. Ik zag toen dat de jongeman zich een beetje verplaatste op het lichaam van het meisje. Ik had het idee dat de jongeman haar probeerde te wurgen.
Ik zag dat de jongeman met een hand nog het meisje vasthield bij haar haren. Ik zag, toen de jongeman losliet, dat hij nog de haren van het meisje in zijn hand had. Deze haren heeft hij uit haar hoofd getrokken.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 28 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 91 en 92):
Ik hoorde dat de jongen riep: "Dit is een familiekwestie, ik ga haar vermoorden." Hij zat bovenop haar en kneep met twee handen haar hals dicht. Hij zat met zijn benen ook om haar hoofd/hals. Het meisje riep: "Ik krijg geen lucht meer."
Ik zag dat de jongen het meisje, bij haar haren vast had. Ik zag dat hij dit met kracht vast hield. Ik denk dat wij ongeveer met 5 a 6 buren de jongen vastgrepen. Ik moest hem meerdere vuistslagen geven op de rechter boven arm om de hand los te krijgen.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 14 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 71 en 72):
Op het tijdstip 00:13:24 van 12 december 2021 hoor ik, verbalisant, op de beelden van een zogenaamde Ring deurbelcamera een man roepen: "ik maak jou af." Ik hoor dat de man dit enkele keren herhaald.
Ik, verbalisant, hoor op het tijdstip 00:14:06 uur een man diverse keren roepen: "Ik
maak je dood."
6.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] Weerselo) van 21 december 2021, met bijlagen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 141):
Ik, verbalisant, zag aan de rand van het tapijt een zwart heft van een mes liggen.
Ik, verbalisant, zag voor de bank tegen de achterwand voor de woonkamer op het tapijt een pluk haar liggen.
Ik, verbalisant, zag in de naad van de bank een lemmet van een mes zitten.

7.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 247 en 248):

Ik stond en [slachtoffer] zat in de woonkamer. Toen ik geen antwoord kreeg werd ik boos. Ik heb toen een mes gepakt en daar heb ik haar mee neergestoken. Dit mes lag nog in de keuken. Daarna heb ik ook aan haar getrokken. Mijn zus is losgekomen en is naar buiten gelopen. Ik ben erachteraan gelopen en buiten heb ik haar geslagen met mijn handen.
Ik heb haar vastgepakt en haar getrokken. We vielen op de grond. Ik heb haar geslagen met mijn handen. Ik hoorde dat een buurman zei dat ik moest stoppen. Dit heb ik niet gedaan, ik ben door gegaan met mijn actie. Ik heb dat gezegd: "Ik maak haar dood".