ECLI:NL:RBOVE:2022:933

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
C/08/278808 / KG ZA 22-65
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor buitenlandse reis met minderjarige naar Colombia

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die beiden de ouders zijn van een minderjarige. De vrouw verzocht om vervangende toestemming voor een buitenlandse reis met haar minderjarige kind naar Colombia, gepland van 14 tot en met 29 april 2022. De man, de vader van het kind, weigerde zijn toestemming, omdat hij vreesde dat de vrouw niet zou terugkeren na de vakantie en omdat hij het belang van het kind in Nederland wilde waarborgen. De vrouw stelde dat het belangrijk was voor de minderjarige om zijn familie in Colombia te ontmoeten en dat zij bereid was om terug te keren na de vakantie. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de vrouw niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het paspoort van de minderjarige aan de man ter hand heeft gesteld en dat er onvoldoende zekerheid was dat de vrouw na de vakantie met het kind zou terugkeren naar Nederland. De rechter heeft daarom de vordering van de vrouw tot vervangende toestemming afgewezen. Daarnaast heeft de rechter de vordering van de man tot afgifte van het paspoort van de minderjarige afgewezen, omdat de vrouw geen belang meer had bij deze vordering na de afwijzing van haar verzoek om toestemming voor de reis. De voorzieningenrechter heeft de vrouw wel veroordeeld tot afgifte van het paspoort aan de man binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, onder oplegging van een dwangsom voor het geval zij hieraan niet voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/278808 / KG ZA 22-65
vonnis in kort geding van 4 april 2022
inzake
[X] ,
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. A. van der Pol,
en
[Y] ,
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. F. Hofstra.

1.Het procesverloop

1.1.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het doorverwijzingsvonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 maart 2022;
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord en eis in reconventie met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling (de voorzieningenrechter via Teams; de griffier in de zittingzaal) heeft op 31 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Pol (beiden via Teams) en de man, bijgestaan door mr. Hofstra. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad, is verschenen [A] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1 2.1.
2.1. De man en de vrouw zijn gehuwd geweest, uit welk huwelijk is geboren [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] . De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van19 februari 2015 heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Deze beschikking is op 18 maart 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank de inhoud van het tussen de man en de vrouw opgestelde en ondertekende convenant tevens houdende ouderschapsplan opgenomen voor zover de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op de diverse onderdelen. Daarin zijn partijen voor zover hier van belang overeengekomen dat:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw zal zijn;
  • het paspoort van [minderjarige] in het bezit van de man zal zijn en dat de man het paspoort zal afgeven aan de andere ouder indien nodig voor een buitenlandse vakantie/verblijf.
  • [minderjarige] tijdens de meivakantie in principe het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw verblijft, in overleg met elkaar (indien vakantie langer dan één week, één week bij de man en één week bij de vrouw);
  • indien één van de ouders een afwijkende periode met [minderjarige] op vakantie wil gaan, deze hierover tijdig, tenminste drie maanden van tevoren, overleg zal voeren met de andere ouder;
  • de verjaardag van [minderjarige] gezamenlijk wordt gevierd, waarbij overleg is over de plaats van viering.
2.4.
Bij beschikking van 18 juni 2020 van deze rechtbank is op verzoek van de vrouw de navolgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld: een co-ouderschapsregeling, waarbij [minderjarige] de ene week bij de vrouw verblijft van vrijdag tot vrijdag 16.00 uur en de andere week bij de man. Tevens is bij deze beschikking aan de vrouw vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] in de zomervakantie van 2020 drie weken naar Zweden of Duitsland op vakantie te gaan en met de kerstvakantie van 2020 twee weken naar Colombia, waarbij aan gestelde voorwaarden moest worden voldaan. Wegens covid hebben deze reizen geen doorgang gevonden.
2.5.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw bezit tevens de Colombiaanse nationaliteit.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de vereiste toestemming van de man voor een buitenlandse reis van de vrouw met [minderjarige] van 14 april tot en met 29 april 2022;
II. de man te veroordelen om uiterlijk 6 april 2022 het Nederlandse paspoort van [minderjarige] af te geven aan de vrouw op straffe van een ten gunste van de vrouw te verbeuren dwangsom van EUR 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de man niet aan deze veroordeling voldoet;
III. kosten rechtens.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt de vrouw dat zij twee weken met [minderjarige] in Colombia wil verblijven voor familiebezoek, waarbij ook haar broer uit Duitsland aanwezig zal zijn, maar dat de man zijn toestemming weigert omdat hij wil dat [minderjarige] met zijn verjaardag in [woonplaats] is. De vrouw is bereid de vakantie in te korten zodat [minderjarige] met zijn verjaardag terug is in Nederland, maar de man is ook dan niet bereid zijn toestemming te verlenen. Volgens de vrouw was het tijdens het huwelijk gebruikelijk dat zij eenmaal per jaar met [minderjarige] naar haar familie in Colombia ging. Vanwege de coronapandemie heeft de vrouw geen gebruik kunnen maken van de vervangende toestemming die is verleend bij beschikking van 18 juni 2020, waardoor zij haar familie al geruime tijd niet heeft gezien. De vrouw en haar familie hechten waarde aan hereniging van de familie. De vakantie is juist in deze periode gepland in verband met de onderneming van de ouders van de vrouw en vanwege de vakantiemogelijkheden van de broer van de vrouw. Naar de mening van de vrouw weegt het belang van [minderjarige] bij het doorbrengen van tijd met zijn familie in Colombia zwaarder dan het missen van een week school en de afwezigheid in Nederland op zijn verjaardag. De school van [minderjarige] is bereid bijzonder verlof te verlenen voor de week die voorafgaand aan de meivakantie valt. Nu de man geen toestemming verleent voor de buitenlandse reis, heeft de vrouw gegronde vrees dat de man het paspoort van [minderjarige] niet vrijwillig zal afgeven ten behoeve van deze reis, reden waarom zij afgifte op verbeurte van een dwangsom vordert. Omdat de reis op korte termijn gepland staat, heeft de vrouw een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
3.3.
Dat de vrouw in 2021 in het kader van het hulpverleningstraject bij Kindcentrum Kind en Echtscheiding (KKE) heeft aangegeven dat zij de wens heeft om naar Colombia te verhuizen, betekent niet dat zij dat thans gaat doen respectievelijk zonder toestemming van de man of de rechtbank. Zij heeft deze wens nu ook niet, gelet op haar relatie en haar baan als docent Spaans in het voortgezet onderwijs in Nederland. Zij heeft heel haar leven hier opgebouwd. Dat de vrouw zou willen verhuizen, strookt ook niet met het verzoek dat zij heeft gedaan in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 18 juni 2020, toen zij verzocht om een co-ouderschap waarbij [minderjarige] week op week af bij ieder van partijen verblijft. De vrouw erkent dat zij met [minderjarige] naar het Colombiaanse Consulaat is geweest. Dat was omdat zij voor de vakantie een recent uittreksel van de geboorteakte van [minderjarige] nodig heeft. De vrouw zegt expliciet toe te zullen terugkeren na de vakantie en is bereid daarvoor een verklaring te tekenen, mits deze verklaring niet gebruikt wordt in eventuele toekomstige procedures. De vrouw is al diverse keren met [minderjarige] in Colombia geweest, en het is al een aantal jaren geleden dat de familie compleet was. De vrouw verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat zij anders niets aan de toestemming heeft, gelet op de korte termijn waarop zij op vakantie hoopt te gaan. De vrouw vraagt zich of afwijzing van haar vorderingen wel in het belang van [minderjarige] is omdat dat verharding van de situatie tussen de man en de vrouw zal veroorzaken. Het is teleurstellend dat de man wantrouwend blijft. Ten onrechte wordt de man op zijn woord geloofd en zij keer op keer niet. Dat voelt als een motie van wantrouwen
3.4.
De man betwist het spoedeisend belang bij de vorderingen. De vrouw sommeert hem toestemming te verlenen, maar levert niet de benodigde door haar op voorhand ingevulde formulieren aan, terwijl dat één van de voorwaarden is die bij beschikking van 18 juni 2020 zijn bepaald.
3.5.
De man betwist voorts de redenen die de vrouw aanvoert voor zijn niet-meewerken. De man weigert zijn toestemming te verlenen omdat de vrouw niet voldoet aan de bij beschikking van 18 juni 2020 gestelde voorwaarden aan de vakanties van de vrouw met [minderjarige] en omdat zij weigert toe te zeggen dat [minderjarige] zolang hij minderjarig is in Nederland zal opgroeien. Nu de vrouw zijns inziens in werkelijkheid de wens koestert om in Colombia te gaan wonen en werken omdat zij van mening is dat het (onderwijs) in Colombia beter is voor [minderjarige] , brengt toewijzing van de vordering van de vrouw een groot risico met zich. De vordering tot afgifte van het paspoort moet worden afgewezen nu de vrouw zelf het paspoort van [minderjarige] in haar bezit heeft.
3.6.
In het kader van genoemd KKE-traject heeft de vrouw blijkens door de man overgelegde producties expliciet aangegeven dat zij (tijdelijk) met [minderjarige] naar Colombia wil verhuizen en weigert zij te bevestigen dat zij samen met de man [minderjarige] in Nederland zal opvoeden totdat [minderjarige] meerderjarig is. Volgens de man heeft de vrouw een andere toekomst voor [minderjarige] voor ogen, namelijk een toekomst in Colombia. Dat maakt dat de man er geen vertrouwen in heeft dat de vrouw na de vakantie terugkeert, al zegt zij dat wel toe en is zij bereid om daarvoor een verklaring te ondertekenen. Het gebrek aan vertrouwen wordt versterkt door het bezoek van de vrouw aan het Colombiaanse Consulaat zonder medeweten van de man en het betrekken van [minderjarige] bij haar plannen. Ook heeft de familie van de vrouw in aanwezigheid van [minderjarige] gesproken over het afkopen van de dienstplicht van [minderjarige] in Colombia. [minderjarige] wordt door de vrouw hiermee belast en waardoor er een nare situatie ontstaat. Dat [minderjarige] last heeft van de situatie, blijkt uit buikpijnklachten waarvoor de man en de vrouw in het weekend van 27 maart 2022 met [minderjarige] bij de huisartsenpost zijn geweest, maar waarvoor geen lichamelijke oorzaak kon worden gevonden. De huisarts heeft daarop aan de man en de vrouw gevraagd of het mogelijk was dat er iets speelt. De vrouw is bovendien diverse keren zonder toestemming van de man met [minderjarige] op vakantie bij haar broer in Duitsland geweest. De man heeft daar toen geen werk van willen maken, maar het tekent het handelen van de vrouw en het respect dat de vrouw heeft om overleg te voeren. [minderjarige] is al diverse keren in Colombia geweest, voor het laatst in 2017 of 2018, waardoor hij reeds een beeld heeft van zijn familie. Zodra [minderjarige] meerderjarig is, is er voldoende gelegenheid voor [minderjarige] om zijn roots in Colombia te ontdekken. Op dit moment heeft [minderjarige] een kwetsbare leeftijd waarbij hij afhankelijk is van zijn beide ouders en de bescherming door zijn ouders. Hoewel de man de vrouw en [minderjarige] een vakantie en een band met haar familie gunt en hij zich altijd zal blijven inzetten om het contact met de familie van de vrouw in stand te houden, vindt de man het niet in het belang van [minderjarige] dat de vrouw met hem op vakantie naar Colombia gaat. Een eventuele procedure om [minderjarige] naar Nederland terug te brengen krachtens het Haags Kinderontvoeringsverdrag is uiterst belastend voor [minderjarige] .
3.7.
De raad stelt dat het in het belang van [minderjarige] en zijn identiteitsontwikkeling is dat hij in Colombia kan verblijven voor vakanties, zodat hij het land van herkomst van zijn moeder en zijn familie leert kennen. Tegelijkertijd bestaat de vrees dat [minderjarige] na de vakantie niet terugkomt, gelet op de uitlatingen van de moeder in het kader van het traject bij KKE. De zekerheid dat [minderjarige] met zijn beide ouders in Nederland in contact blijft, weegt zwaarder dan de onzekerheid over zijn terugkeer in Nederland, reden waarom de vordering van de vrouw moet worden afgewezen. Los van deze procedure is al sprake van verharding tussen de man en de vrouw, omdat er al lange tijd zoveel speelt. Dat maakt dat [minderjarige] klem zit. Het is de taak van de man en de vrouw ervoor te zorgen dat de uitspraak niet leidt tot een verdere verharding en dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt tot een gezonde jongeman en zich vrij kan bewegen tussen hen.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om uiterlijk twee dagen na betekening van het vonnis het Nederlandse paspoort van [minderjarige] aan hem af te geven op straffe van een dwangsom van
€ 100,- voor iedere dag of ieder dagdeel dat de vrouw niet aan de veroordeling voldoet;
II. de vrouw te veroordelen in de proceskosten ter hoogte van € 843,- als eigen bijdrage en de door hem te betalen griffierechten.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering onder I. stelt de man dat de vrouw, in afwijking van hetgeen bij beschikking van 18 juni 2020 is bepaald, tot op heden heeft geweigerd het paspoort van [minderjarige] aan hem te geven. Hij betwist dat de vrouw via [minderjarige] zeer recent het paspoort heeft afgegeven.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn vordering onder II. stelt de man dat de vrouw niet aan de gestelde voorwaarden voldoet door het paspoort van [minderjarige] te houden, door blanco formulieren ter ondertekening voor te leggen en door stil te zitten sinds november 2021.
4.4.
De vrouw voert verweer. Zij erkent dat zij het paspoort steeds in bezit heeft gehad, maar stelt dat zij het paspoort aan [minderjarige] heeft meegegeven bij de overdracht in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Tegen de stelling van de man dat zij niet-ingevulde formulieren aan de man ter ondertekening overlegt, stelt de vrouw dat zij die formulieren pas kan invullen als duidelijk is of er toestemming wordt verleend.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
Van het spoedeisend belang bij beide vorderingen van de vrouw is voldoende gebleken, nu de vrouw het voornemen heeft om met [minderjarige] in de periode tussen 14 en 29 april 2022 in Colombia te verblijven.
5.2.
Het spoedeisend belang bij de vordering van de man vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter voort uit de aard van de gevraagde voorziening.
vervangende toestemming voor een buitenlandse reis
5.3.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke
uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. In overeenstemming met vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
5.4.
Vast staat dat de man en de vrouw met het ouderlijk gezag zijn belast. Mede gelet op de afspraken in het ouderschapsplan brengt gezamenlijke gezagsuitoefening door de man en de vrouw mee dat de vrouw voor het reizen met [minderjarige] naar het buitenland toestemming van de man behoeft.
5.5.
Voorop staat dat het in het belang van de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] moet worden geacht dat [minderjarige] met de vrouw op vakantie naar Colombia kan gaan om daar opnieuw zijn familie van moederskant te ontmoeten en tijd met hen door te brengen. De man erkent dit belang. In het licht van de toegenomen spanningen en het wantrouwen tussen de man en de vrouw als gevolg van de uitlatingen van de vrouw in het kader van het in 2021 gevolgde traject bij KKE, haar wens om met [minderjarige] (tijdelijk) te verhuizen naar Colombia en haar weigering om toe te zeggen dat zij samen met de man [minderjarige] in Nederland zal opvoeden totdat hij meerderjarig wordt, is evenwel niet in het belang van [minderjarige] te achten dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor de door haar gewenste vakantie in april 2022. Er bestaat onvoldoende zekerheid dat de vrouw na de vakantie met [minderjarige] zal terugkeren, ondanks haar expliciete toezegging tijdens de mondelinge behandeling en haar bereidheid om een daartoe strekkende schriftelijke verklaring te ondertekenen. Deze onzekerheid vergt - naar tussen partijen niet in geschil - zijn tol van [minderjarige] , die onbetwist thans reeds spanningsklachten ervaart omdat hij zijn verblijf bij zijn vader en zijn schoolleven in Nederland niet kwijt wil. Het belang van [minderjarige] dat hij, onder omstandigheden, niet tegen zijn zin naar Colombia verhuist en dat hij in Nederland met beide ouders opgroeit, weegt zwaarder dan het belang van de vrouw om met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Colombia voor familiebezoek, nu dit familiebezoek in het licht van de omstandigheden van het geval niet zonder meer een vrijblijvend karakter heeft wat wel het geval zou moeten zijn. Daarbij komt dat [minderjarige] zijn familie van moederskant eerder heeft ontmoet in Colombia. Vast staat dat de vrouw al diverse keren met [minderjarige] naar Colombia is geweest en de vrouw heeft verklaard dat [minderjarige] herinneringen aan deze reizen heeft. Dat de vrouw na eerdere reizen altijd is teruggekeerd, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat reizen betreft voorafgaand aan het traject bij KKE, waarbij de vrouw mogelijk anders is gaan denken over het belang van haar roots, haar familie in Colombia en (tijdelijke) emigratie.
5.6.
Afwijzing van de vordering betekent niet dat de vrouw en [minderjarige] in het geheel geen contact met de familie van de vrouw kunnen onderhouden. Er zijn immers diverse mogelijkheden voor digitaal contact en bezoeken van de familie van de vrouw aan Nederland en voorts geldt dat de vrouw, overigens zonder voorafgaande toestemming van de man wat kwalijk is, diverse malen met [minderjarige] haar broer in Duitsland heeft opgezocht. Die handelwijze en het niet onvoorwaardelijk kiezen voor Nederland als het land waarin [minderjarige] opgroeit, zolang hij minderjarig is, dragen niet bij aan het wegnemen van wantrouwen tussen partijen en zijn niet in het belang van [minderjarige] , die gelet op zijn leeftijd inmiddels in Nederland is geworteld. Voor [minderjarige] moet vaststaan dat Nederland zijn thuisland is, en alleen in die context kan een vakantiereis naar Colombia om zijn familie en het land van herkomst van zijn moeder beter te leren kennen een ontspannen karakter dragen dat bijdraagt aan zijn persoonlijke ontwikkeling. Zolang dit niet vaststaat en de vrouw hieraan niet bijdraagt, is een vakantiereis met zoveel onzekerheden omgeven dat deze niet in het belang van [minderjarige] is te achten.
5.7.
Gelet op dit alles zal de voorzieningenrechter deze vordering van de vrouw afwijzen.
afgifte van het paspoort
5.10.
In het ouderschapsplan staat dat het paspoort van [minderjarige] in het beheer is van de man en dat de man het paspoort zal afgeven aan de andere ouder indien nodig voor een buitenlandse vakantie/verblijf. Nu de vordering van de vrouw met betrekking tot de vervangende toestemming zal worden afgewezen, heeft de vrouw geen belang meer bij de vordering tot afgifte van het (Nederlandse) paspoort van [minderjarige] . De voorzieningenrechter zal daarom deze vordering afwijzen.
5.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het - anders dan in een bodemprocedure krachtens artikel 150 Rv - op de weg van de vrouw om haar stelling dat zij het paspoort aan de man ter hand heeft gesteld
aannemelijkte maken en is zij daar niet in geslaagd met de enkele, niet onderbouwde stelling dat zij ‘het paspoort heeft meegegeven met [minderjarige] ’. Daartoe geldt het volgende. Het ouderschapsplan gaat uit van beheer van het Nederlandse paspoort door de man. Opvalt dat de man vijf jaar later, medio 2020, (opnieuw) om afgifte hiervan heeft verzocht in de procedure (246423, beschikking d.d. 18 juni 2020, rechtsoverwegingen 5.9-5.14), waarbij de vrouw erkende dat zij de twee (Nederlandse en Colombiaanse) paspoorten van [minderjarige] in bezit had. De vrouw heeft kennelijk ook toen het Nederlandse paspoort niet aan de man afgegeven. De man heeft hierover zijn frustratie uitgesproken in zijn mail van 27 januari 2022 aan zijn advocaat omdat hij toen nog steeds niet beschikte over het paspoort. De advocaat van de vrouw heeft, naar eigen zeggen, bij het opstellen van de onderhavige dagvaarding de vrouw aangespoord tot onmiddellijke afgifte van het paspoort aan de man. Gelet hierop en nu onbetwist vast staat dat de vrouw als laatste van partijen het paspoort in haar bezit had, zal de voorzieningenrechter de vrouw veroordelen tot afgifte van een (eventueel vervangend, nieuw) Nederlands paspoort aan de man binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
5.12.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding een dwangsom op te leggen, die zal worden gematigd in na te melden zin.
de proceskosten
5.12.
De voorzieningenrechter zal de kosten tussen de man en de vrouw compenseren, gelet op het feit dat zij gewezen echtgenoten zijn, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

in conventie en in reconventie
De voorzieningenrechter:
6.1.
veroordeelt de vrouw om uiterlijk
veertien dagenna betekening van dit vonnis het (vervangend) Nederlandse paspoort van
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , aan de man af te geven;
6.2.
veroordeelt de vrouw tot het betalen van een dwangsom van € 50,- (zegge: vijftig euro) voor iedere dag dat zij weigert aan de veroordeling in 6.1. te voldoen tot een maximum van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro);
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.C. Bouman als griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 april 2022.