ECLI:NL:RBOVE:2022:926

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
08-996118-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting met buitenlandse entiteiten

De rechtbank Overijssel heeft op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 57-jarige man, die werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2008, 2009 en 2010. De verdachte had in deze aangiften geen melding gemaakt van zijn betrokkenheid bij buitenlandse entiteiten en bankrekeningen, waardoor hij te weinig belasting afdroeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een constructie had opgezet met buitenlandse entiteiten om belasting te ontwijken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van achttien maanden geëist, waarvan veertien maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, en dat hij niet mocht vertrouwen op het advies van zijn belastingadviseur, omdat hij niet volledig openhartig was over zijn financiële situatie. De rechtbank benadrukte het belang van correcte belastingaangiften en het vertrouwen dat de Belastingdienst daarop moet kunnen stellen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996118-19 (P)
Datum vonnis: 31 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [aanslagnummer] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
7 en 17 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. Demmers en van wat door verdachte en zijn raadslieden mr. W.J. Koops en
mr. R.A.R. Hoekman, advocaten in ’s-Gravenhage, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 23 maart 2010tot en met 8 maart 2012, te Valkenswaard en/of Apeldoorn, in elk geval inNederland,tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), alsbedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer)(digitale) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringenover het jaar/de jaren:
- 2008 (DOC-031) , en/of- 2009 (DOC-032) , en/of- 2010 (DOC-127)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebbendoen/laten doen,immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) op/in het/deingeleverde/ingediende (digitale) aangifte(n) een onjuist bedrag aanbelastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) ) en/of uit sparen enbeleggen (box 3) opgegeven en/of doen/laten opgeven,terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Het project Olympic is ontstaan uit restinformatie uit een door de FIOD uitgevoerd onderzoek onder gefisnummer 45054. Het betreft informatie uit Luxemburg met betrekking tot transacties van de Luxemburgse VP bank. Deze restinformatie had betrekking op transactiegegevens van de rechtspersonen [rechtspersoon 1] (hierna: [rechtspersoon 1] ), opgericht naar Panamees recht met een vestiging in onder andere Dubai (Verenigde Arabische Emiraten), en de [rechtspersoon 2] , een financieel dienstverlener opgericht in Cyprus met vestigingen in onder andere Den Haag, Dubai, Cyprus en Curaçao. De analyse van deze transactiegegevens gaf aanleiding om te vermoeden dat er sprake was van financiële constructies welke door [rechtspersoon 1] en/of de [rechtspersoon 2] werden aangeboden en waarbij de herkomst van de gelden telkens werd verhuld. De Luxemburgse rekening op naam van [rechtspersoon 1] (hierna: [bankrekening] ) leek als tussenrekening te worden gebruikt. Eén van de klanten die vermoedelijk gebruik maakte van een dergelijke constructie is verdachte. In overleg met de officier van justitie is besloten om tegen verdachte een strafrechtelijk onderzoek te starten.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte bewust heeft gekozen voor een constructie die maakte dat hij geen inkomstenbelasting betaalde over de als dividend uitgekeerde winst uit eigen bedrijf waarbij hij zich niet kan verschuilen achter de door hem ingewonnen adviezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de opzet op de onjuistheid van de aangiften Inkomstenbelasting niet aan verdachte is toe te rekenen. Verdachte heeft een deskundig adviseur, te weten het [adviseur] (hierna: [adviseur] ), ingeschakeld en hij mocht op de juistheid van het door die adviseur gegeven advies vertrouwen. Ook de door verdachte ingeschakelde belastingconsulent, [adviesbureau] BV, die de diverse aangiften voor verdachte en zijn ondernemingen verzorgde, heeft hem nooit teruggefloten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank zal eerst de structuur van (buitenlandse) entiteiten en de geldstromen daartussen, alsmede de positie van verdachte hierin, vaststellen. Aan de hand van deze uitgangspunten zal de rechtbank vervolgens het ten laste gelegde feit beoordelen.
De structuur van de entiteiten
Verdachte was, door middel van zijn holding [holding] BV, aandeelhouder van [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV. Deze bedrijven hielden zich bezig met de productie, de ontwikkeling en de verkoop van telecommunicatie artikelen. Deze producten, die door [bedrijf 1] BV werden ontwikkeld, werden via de [omschrijving] -ondernemingen over de hele wereld verkocht. Verdachte heeft daarnaast in de periode van 2007/2008 een constructie opgezet met buitenlandse entiteiten. [2]
2008 & 2009
Het bedrijf [bedrijf 4] Ltd. (hierna: [bedrijf 4] ), zijnde de feitelijk in Nederland gevestigde werkmaatschappij van verdachte, is een vennootschap ingeschreven in het Verenigd Koninkrijk. Verdachte was directeur van [bedrijf 4] . [3] Via een aaneengeschakelde structuur van buitenlandse entiteiten [4] – waarbij de ‘bovenliggende’ rechtspersoon steeds de aandelen in bezit had van de rechtspersoon daaronder – hing [bedrijf 4] uiteindelijk onder [bedrijf 5] . [5] Zo was [bedrijf 5] houder van alle aandelen van [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ), [bedrijf 6] was in het bezit van de aandelen van [bedrijf 7] Ltd. (hierna: [bedrijf 7] ), [bedrijf 7] bezat alle aandelen in [bedrijf 8] Ltd. (hierna: [bedrijf 8] ) en [bedrijf 8] was aandeelhouder van [bedrijf 4] . Verdachte stond als ‘advisor’ en begunstigde van de [bedrijf 5] geregistreerd. [6]
De inkoop van [bedrijf 4] verliep via [bedrijf 9] Ltd. (hierna: [bedrijf 9] ), die vervolgens weer inkocht bij diverse Aziatische leveranciers. [7] [bedrijf 6] was tevens de enig aandeelhouder van [bedrijf 9] . [8] Zoals gezegd was verdachte de uiteindelijk begunstigde van die foundation, waardoor de verdachte ook het volledige belang in [bedrijf 9] had.
Zoals hiervoor vermeld, kocht [bedrijf 4] haar goederen in bij [bedrijf 9] en [bedrijf 9] kocht deze bestelde goederen weer in bij verschillende Aziatische leveranciers. Op basis van onderzoek van facturen en het in auditfiles aangetroffen inkoopboek en bankboek is berekend dat [bedrijf 9] in de periode van 10 oktober 2007 tot en met 27 augustus 2010 een winstpercentage had van gemiddeld 91,03%, hetgeen heeft geresulteerd in een brutowinst van € 2.515.194,30. [9]
Verdachte had als (economisch) aandeelhouder en (feitelijk) bestuurder van zowel [bedrijf 9] als [bedrijf 4] zeggenschap over het reilen en zeilen van beide vennootschappen. Verdachte kon dus feitelijk zelf bepalen waar de winst op de verkopen zou komen te liggen: [bedrijf 9] kocht in en verkocht aan [bedrijf 4] , [bedrijf 4] verkocht vervolgens weer door aan derden. Als [bedrijf 9] met een hoge winstmarge de ingekochte goederen doorverkocht aan [bedrijf 4] , zou de winst in [bedrijf 9] vallen. Als daarentegen de goederen tegen een relatief lage prijs aan [bedrijf 4] zouden worden verkocht en door [bedrijf 4] met een hoge winstmarge zou doorverkopen aan derden, zou de winst in [bedrijf 4] vallen. [10] [bedrijf 4] wordt, als Nederlandse werkmaatschappij van verdachte, wel vermeld in zijn aangiften IB. Als de winst in [bedrijf 4] zou vallen, zou dit dus gevolgen (in negatieve zin) hebben gehad voor de aangiften IB van verdachte.
Verdachte heeft echter de winst op de verkopen in [bedrijf 9] laten vallen: [bedrijf 4] betaalde (door verdachte bepaalde) hoge inkoopprijzen aan [bedrijf 9] , waardoor de winst in [bedrijf 9] uitkwam op een percentage van gemiddeld 91,03%. Deze winst is in de vorm van dividend in opdracht van verdachte vanaf de Tanzaniaanse bankrekening van [bedrijf 9] overgemaakt naar de Luxemburgse [bankrekening] . [11]
In 2008 en 2009 werd er in 25 transacties in totaal een bedrag van € 766.124,20 vanaf de Tanzaniaanse bankrekening op naam van [bedrijf 9] overgemaakt naar de Luxemburgse [bankrekening] . Deze transacties hebben allemaal de vermelding “dividend” of een afgeleide daarvan. Behoudens een in verhouding klein bedrag werden die bedragen binnen één of twee weken vanaf de [bankrekening] doorgeboekt naar Belgische bankrekeningen op naam van verdachte, maar nu met de omschrijving “gift” of zonder omschrijving, maar in ieder geval werden die bedragen niet aangeduid als ‘dividend’. In 2008 en 2009 tezamen is vanaf de [bankrekening] in totaal € 760.694,61 overgemaakt naar de Belgische bankrekeningen op naam van verdachte. Daarnaast werd vanaf de [bankrekening] in totaal € 5.429,59 overgemaakt naar een rekening bij de VP Bank in Luxemburg op naam van [bedrijf 10] Ltd. Het [adviseur] is een onderdeel van de [rechtspersoon 2] . [12]
Verdachte heeft hierover verklaard dat het dividend uit [bedrijf 9] , zo goed als belastingvrij, via de structuur, uiteindelijk op zijn Belgische bankrekeningen bij hem terechtkwam. Al het geld dat hij via [bedrijf 9] ontving, was dividend. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij degene was die [bedrijf 9] aanstuurde, hij steeds de opdrachten gaf om betalingen te verrichten en dat [bedrijf 9] alleen een ‘doorsluisluikje’ was. [13]
2010
In 2010 werd de hiervoor uiteengezette structuur aangepast, vanwege een verandering van de wetgeving om belastingontwijking via trusts en foundations tegen te gaan. [14] In de eerder opgezette structuur werd [bedrijf 6] als het ware vervangen door [bedrijf 11] Ltd. [15] De door [bedrijf 6] gehouden aandelen in [bedrijf 7] zijn daarbij overgenomen door [bedrijf 11] Ltd. en de aandelen van [bedrijf 11] Ltd. zelf werden alle gehouden [bedrijf 12] Ltd. Verdachte is een van de aandeelhouders van [bedrijf 12] Ltd. [16] De opzet van de structuur was dat de aandeelhouder (verdachte) de gelden middels een 'Letter of Wishes' zou krijgen uitbetaald. [17]
Uit het onderzoek van de inbeslaggenomen administratie is gebleken dat er leningsovereenkomsten zijn opgesteld, waarin [bedrijf 9] als geldverstrekker werd aangemerkt en verdachte als lener. [18] In 2010 is er vier keer een bedrag overgemaakt (met een totaal van
€ 65.000,--) vanaf de Tanzaniaanse bankrekening van [bedrijf 9] naar de Belgische bankrekening van verdachte, met als omschrijving “loan prepayment” of “advance payment of loan”. [19] Verdachte heeft in 2010 in totaal € 49.750,-- contant opgenomen van deze Belgische bankrekening. [20]
Verdachte heeft hierover verklaard dat dit betalingen waren van dividend uit [bedrijf 9] , die onder de noemer van ‘lening’ werden uitbetaald aan hem en waar nooit een cent van is terugbetaald aan [bedrijf 9] en waar ook geen rente over werd betaald. [21]
Gedurende de jaren 2007 tot en met 2010 is er in totaal € 1.062.453,40 overgemaakt naar diverse Belgische bankrekeningen op naam van verdachte. Het overgrote deel van dit bedrag is gelopen via de Tanzaniaanse bankrekening op naam van [bedrijf 9] . [22] Het geld dat binnenkwam op de Belgische bankrekeningen werd door verdachte nagenoeg allemaal contant opgenomen. [23] In de periode van eind 2007 tot en met 2010 heeft verdachte ruim
€ 900.000,-- gepind. [24] Verdachte heeft hierover verklaard, dat hij dit contant opgenomen geld vervolgens weer op zijn Nederlandse bankrekening stortte en dat hij dit deed omdat hij niet bij de Belastingdienst in zicht wilde komen. [25]
Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat de hiervoor uiteengezette structuur klopt en daarover verklaard dat hij deze op advies van [adviseur] op deze manier heeft opgezet. [26] De vraag of verdachte op dat advies mocht vertrouwen, zal de rechtbank later beoordelen.
De aangiften inkomstenbelasting
Niet ter discussie staat dat verdachte zijn belastingconsulent [adviesbureau] BV de in de tenlastelegging genoemde aangiften Inkomstenbelasting voor hem heeft laten opmaken. [27] De rechtbank overweegt ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde aangiften Inkomstenbelasting als volgt.
In de aangifte Inkomstenbelasting (hierna: IB) over 2008 [28] en 2009 [29] heeft verdachte niet opgegeven dat hij deelnemer was in een constructie met belangen vanuit een Foundation en dat hij beschikte over buitenlandse bankrekeningen, te weten die bij de Belgische Fortis bank en in 2009 ook bij de Belgische ING bank. Ook heeft verdachte voordelen genoten uit aanmerkelijk belang en dit niet als `regulier inkomen uit aanmerkelijk belang' aangegeven in box 2 van de aangiften inkomstenbelasting van betreffende jaren. [30]
In de aangifte IB over het jaar 2010 [31] heeft verdachte niet opgegeven dat hij beschikte over buitenlandse bankrekeningen, te weten de op zijn naam staande rekening bij de Belgische KBC bank. Verdachte had een volledig economisch belang in [bedrijf 9] , maar heeft dit niet als `regulier inkomen uit aanmerkelijk belang' aangegeven in box 2. [32]
Verdachte heeft verklaard dat hij niet tegen zijn belastingconsulent heeft gezegd hoe de structuur van entiteiten precies in elkaar zat en ook niet dat hij bankrekeningen in België op naam had staan. [33] Verdachte heeft hiermee gehandeld in strijd met de op hem rustende zorgplicht om de Belastingdienst de juiste en volledige gegevens over zijn inkomsten te verstrekken. Door het onjuist en onvolledig doen van de aangiften IB heeft de Belastingdienst niet de gelegenheid gehad om informatie bij verdachte op te halen of om nader onderzoek te doen naar de juistheid van de heffing. Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat verdachte meer inkomen heeft gegenereerd dan dat hij bij de Belastingdienst heeft opgegeven, kan worden vastgesteld dat die jaren te weinig inkomstenbelasting is geheven.
TussenconclusieDe rechtbank is op basis van het hiervoor overwogene van oordeel dat verdachte de aangiften IB over de jaren 2008, 2009 en 2010 onjuist en onvolledig heeft laten doen, waardoor telkens te weinig belasting is geheven.
Opzet
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of verdachte opzet had op het doen van onjuiste aangiften IB. Onderdeel van die vraag is ook of verdachte mocht vertrouwen op de advisering van [adviseur] . De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Verdachte heeft meermalen verklaard dat hij de hiervoor besproken structuur van (buitenlandse) entiteiten heeft opgezet met het doel om minder belasting te betalen. [34] Verdachte stelt dat hij zich daartoe heeft laten adviseren door [adviseur] . Hij heeft verklaard dat zij hem het verschil tussen belastingontwijking en belastingontduiking hebben uitgelegd en hem ervan hebben verzekerd dat dit een legale manier was om belasting te ontwijken. [35] De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte op zijn minst duidelijk was dat door het opvolgen van het advies van [adviseur] de grenzen werden opgezocht en dat verdachte, zoals de raadslieden van verdachte het hebben uitgedrukt, “scherp aan de wind kon varen”.
Wat daar ook van zij, uit het dossier komt naar voren, dat verdachte de uitgezette route niet heeft gevolgd. Verdachte heeft de winst in [bedrijf 9] rechtstreeks van de Tanzaniaanse bankrekening op naam van [bedrijf 9] naar de Luxemburgse [bankrekening] laten overmaken onder de omschrijving “dividend”. [36] Daarbij heeft hij de geadviseerde route niet gevolgd; de winstuitkering uit [bedrijf 9] verliep immers niet via de aandeelhouder van [bedrijf 9] , [bedrijf 6] , en vandaar door naar de aandeelhouder van [bedrijf 6] , [bedrijf 5] , een trustfonds waarvan verdachte de uiteindelijke begunstigde was.
Ter zitting heeft verdachte voorts verklaard dat [adviseur] hem niet heeft geadviseerd over hoe hij zijn aangiften IB moest invullen en wat hij daarin wel of niet moest opnemen. [37] Uit het dossier blijkt dat belastingconsulent [adviesbureau] BV niet betrokken was bij het opzetten van de structuur, en daarvan noch van de Belgische rekeningen, op de hoogte is gesteld door de verdachte. [38] Verdachte gebruikte de Belgische bankrekeningen en haalde het geld daarvan contant op, omdat hij naar eigen zeggen het geld niet teveel in het zicht van de Belastingdienst wilde hebben, zodat er niet teveel vragen gesteld zouden worden. [39] Hij wilde naar eigen zeggen de link doorbreken. [40] Verdachte heeft over de Belgische bankrekeningen verklaard dat hij die op eigen initiatief aldaar heeft geopend. In een e-mail bericht van 23 maart 2007 valt ook te lezen dat verdachte er expliciet op wordt gewezen dat het bankgeheim in België niet zo goed is als in landen als Luxemburg of Zwitserland. [41] De verdachte heeft, zoals gezegd, voorts verklaard dat het bij de betalingen naar zijn Belgische bankrekening eigenlijk om dividend ging.
Het feit dat verdachte op fiscaal gebied geadviseerd werd door anderen, te weten [adviseur] en belastingconsulent [adviesbureau] BV, doet hieraan niets af. Verdachte heeft niet vooraf onderzoek gedaan naar de deskundigheid van [adviseur] en ook (de legaliteit van) de uitvoering van de door [adviseur] geadviseerde structuur heeft verdachte niet aan anderen voorgelegd. Mede gelet op het hiervoor overwogene, concludeert de rechtbank dat verdachte wist dat er – minst genomen – een aanmerkelijke kans bestond dat de daaruit voortvloeiende inkomsten belastbaar waren. De rechtbank acht daarbij van belang dat – wat er ook zij van de deskundigheid van [adviseur] als adviseur en de eventuele (il)legaliteit van de geadviseerde structuur van entiteiten alsmede de omstandigheid dat verdachte niet de uitgezette route van [bedrijf 9] via [bedrijf 6] en [bedrijf 5] heeft gevolgd – verdachte heeft verklaard dat zij hem niet hebben geadviseerd over hoe hij zijn aangiften IB moest doen. Verder heeft verdachte belastingconsulent [adviesbureau] BV, die namens hem wél de aangiften IB deed, niet volledig ingelicht over de structuur van entiteiten, het Panamese trustfonds en de buitenlandse bankrekeningen. Door alsnog als hiervoor uiteen gezet te handelen, heeft verdachte bewust de kans aanvaard dat een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en uit sparen en beleggen (box 3) in zijn aangiften IB werd opgegeven.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 23 maart 2010 tot en met 8 maart 2012, in Nederland,
telkens opzettelijk
een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren:
- 2008, en
- 2009, en
- 2010
onjuist en onvolledig heeft laten doen, immers heeft hij, op de ingediende (digitale) aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en uit sparen en beleggen (box 3) doen/laten opgeven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat verdachte een beroep kan doen op ‘afwezigheid van alle schuld’ dan wel rechtsdwaling, omdat hij mocht vertrouwen op de juistheid van het door [adviseur] gegeven advies, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hieromtrent onder het kopje
Opzetonder 4.4 heeft overwogen en geoordeeld. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelasting. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan veertien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met een benadelingsbedrag van € 300.621,--.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot het benadelingsbedrag bepleit dat moet worden uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 114.631,--, zijnde het ontvangen dividend vanuit [bedrijf 9] . De verdediging heeft daarop aansluitend bepleit een straf op te leggen die vergelijkbaar is met de boete die in fiscalibus zou zijn opgelegd. De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met het kleine verschil tussen het benadelingsbedrag van € 114.631,-- en het drempelbedrag voor strafvervolging, de omstandigheid dat het ten laste gelegde meer dan tien jaar geleden heeft gespeeld en de persoonlijke omstandigheden van verdachte in die tijd. Daarnaast heeft de verdediging verzocht mee te wegen dat verdachte in gesprek is met de Belastingdienst om te komen tot een afdoening van de zaak die voor beide partijen acceptabel is en deze onderhandelingen in vergevorderd stadium zijn.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft over de jaren 2008, 2009 en 2010 telkens een onjuiste aangifte Inkomstenbelasting laten opmaken en indienen. In deze aangiften heeft verdachte geen melding gemaakt van zijn betrokkenheid bij buitenlandse entiteiten, een trustfonds, buitenlandse bankrekeningen en is geen inkomen uit aanmerkelijk belang opgegeven, waardoor hij te weinig belasting heeft afgedragen. Verdachte heeft opzettelijk een constructie opgezet van buitenlandse entiteiten waarbij hij gebruik maakte van buitenlandse bankrekeningen en waardoor hij onder de radar van de Belastingdienst kon blijven. Verdachte heeft op deze manier, langere tijd, bewust en op zeer geraffineerde wijze de Belastingdienst om de tuin geleid. Dit rekent de rechtbank verdachte aan, omdat de Belastingdienst er op moet kunnen vertrouwen dat ingediende belastingaangiften correct zijn ingevuld. Verdachte heeft dat vertrouwen beschaamd.
Voor wat betreft de hoogte van het benadelingsbedrag gaat de rechtbank uit van de berekening zoals die in AMB-039 staat weergegeven, hetgeen neerkomt op een benadelingsbedrag van € 114.631,--. Zij overweegt daaromtrent dat onder 4.4 reeds is vastgesteld dat verdachte het volledige (economische) belang had in [bedrijf 9] en [bedrijf 4] . Het belastingnadeel waarvan de officier van justitie uitdrukkelijk vraagt dit in de strafmaat te betrekken, is een optelsom van het ontvangen dividend vanuit [bedrijf 9] en het verkapt dividend vanuit [bedrijf 4] . De rechtbank is van oordeel dat de uitdelingen door [bedrijf 9] als winstuitkering aan verdachte hebben te gelden. Mogelijke andere fiscale benadelingen als gevolg van de handelwijze van verdachte die zien op een of meer andere entiteiten die in Nederland belastingplichtig zijn, laat de rechtbank in deze strafzaak buiten beschouwing.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die bij een benadelingsbedrag van tussen de € 70.000,-- en € 125.000,-- in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een taakstraf met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf adviseren.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij in gesprek is met de Belastingdienst over het afbetalen van de ontstane belastingschuld en dat verdachte zich daarin bereidwillig opstelt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank eveneens gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 1 februari 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Voor wat betreft het recht op berechting binnen een redelijke termijn overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat er op 30 oktober 2019 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte, in verband met het ten laste gelegde feit. De rechtbank merkt op dat hoewel het bewezenverklaarde feit van 23 maart 2010 tot en met 8 maart 2012 is gepleegd, de datum van de doorzoeking in dit geval geldt als startpunt van de redelijke termijn. Het vonnis wordt gewezen op 31 maart 2022, ongeveer twee jaren en vijf maanden na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met vijf maanden. Die overschrijding is (deels) te verklaren door de omvang en gecompliceerdheid van de zaak, nu het gaat om een feit dat naar zijn aard en omvang lastig in korte tijd te onderzoeken is en er internationale rechtshulpverzoeken moesten worden gedaan. Nu de formele overschrijding van de redelijke termijn beperkt is, zal de rechtbank volstaan met deze constatering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 240 uren met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren, een passende straf is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en
mr. L. Kesteloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2022.
Buiten staat
Mr. Kesteloo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/ FIOD Zwolle met dossiernummer 60433. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
3.DOC-093, pagina 902.
4.Te weten de entiteiten [bedrijf 8] Ltd., [bedrijf 7] Ltd. en [bedrijf 6] .
5.AMB-003, pagina’s 107 tot en met 113.
6.DOC-100, pagina 100.
7.DOC-094, pagina 904.
8.DOC-070, pagina’s 859 en 860; DOC-095, pagina 905.
9.AMB-002, pagina 105.
10.AMB-002, pagina’s 102 tot en met 106; AMB-004, pagina’s 114 tot en met 120.
11.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte;
12.AMB-001, pagina’s 91 tot en met 94.
13.V-01-02, pagina 232; Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
14.DOC-101, pagina 917.
15.AMB-003, pagina’s 111 tot en met 113.
16.AMB-003, pagina’s 111 en 112; DOC-044, pagina 787.
17.AMB-006, pagina 139.
18.DOC-060, pagina’s 813 tot en met 816; DOC-061, pagina’s 817 tot en met 819; DOC-063, pagina’s 825 tot en met 843.
19.DOC-066, pagina’s 850 en 851.
20.DOC-068, pagina’s 855 en 856.
21.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
22.AMB-004, pagina’s 119 en 120.
23.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
24.DOC-131, pagina’s 994 tot en met 999.
25.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
26.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
27.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
28.DOC-031, pagina’s 724 tot en met 739; DOC-033, pagina 755.
29.DOC-032, pagina’s 740 tot en met 754; DOC-034, pagina 762.
30.AMB-005, pagina’s 133 tot en met 135.
31.DOC-126, pagina’s 967 tot en met 982; DOC-127, pagina 983.
32.AMB-006, pagina’s 142 en 143.
33.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
34.V-01-02, pagina 231; Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
35.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
36.DOC-027, pagina 719.
37.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
38.BOB-001c, pagina’s 161 en 162.
39.V-01-02, pagina 234; Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
40.V-01-05, pagina 251; Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 maart 2022, inhoudende de verklaring van verdachte.
41.DOC-062, pagina’s 820 tot en met 824.