In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, Taxi Centrale Zwolle B.V. (TCZ), over de toepassing van artikel 1.10 van de cao Taxivervoer met betrekking tot loondoorbetaling bij ziekte. De werknemer, die sinds 2 oktober 2016 als taxichauffeur bij TCZ werkt, stelde dat zijn werkgever een onjuiste rekenmethode hanteert voor de loondoorbetaling tijdens ziekte, waardoor hij structureel te weinig loon ontvangt. De procedure begon met een kort geding, maar werd omgezet naar een procedure ex artikel 96 Rv, waarbij partijen overeenkwamen dat het griffierecht gedeeld zou worden en dat zij zich het recht op hoger beroep voorbehouden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen discussie bestaat over de wijze van berekening van het aantal fictieve ziekte-uren en het laatstverdiende loon. Het geschil ontstond echter over de vraag hoe de loonbetaling tijdens ziekte moet worden berekend in combinatie met de uren die de werknemer tijdens een betalingsperiode heeft gewerkt. TCZ bracht het laatstverdiende loon over de fictieve ziekte-uren in mindering op het contractuele maandloon, wat de werknemer betwistte. De kantonrechter oordeelde dat TCZ de cao niet correct toepaste en dat de rekenmethode van de werknemer de juiste was. Dit leidde tot de toewijzing van de vordering van de werknemer tot betaling van het netto equivalent van € 2.197,49 bruto, en de kantonrechter verklaarde dat TCZ zich bij de berekening van het loon bij ziekte moet onthouden van het in mindering brengen van het laatstverdiende loon op het contractuele maandloon. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten droegen.