ECLI:NL:RBOVE:2022:919

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
9585842 \ CV EXPL 21-5121
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste toepassing van cao bij loondoorbetaling bij ziekte door taxibedrijf

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, Taxi Centrale Zwolle B.V. (TCZ), over de toepassing van artikel 1.10 van de cao Taxivervoer met betrekking tot loondoorbetaling bij ziekte. De werknemer, die sinds 2 oktober 2016 als taxichauffeur bij TCZ werkt, stelde dat zijn werkgever een onjuiste rekenmethode hanteert voor de loondoorbetaling tijdens ziekte, waardoor hij structureel te weinig loon ontvangt. De procedure begon met een kort geding, maar werd omgezet naar een procedure ex artikel 96 Rv, waarbij partijen overeenkwamen dat het griffierecht gedeeld zou worden en dat zij zich het recht op hoger beroep voorbehouden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen discussie bestaat over de wijze van berekening van het aantal fictieve ziekte-uren en het laatstverdiende loon. Het geschil ontstond echter over de vraag hoe de loonbetaling tijdens ziekte moet worden berekend in combinatie met de uren die de werknemer tijdens een betalingsperiode heeft gewerkt. TCZ bracht het laatstverdiende loon over de fictieve ziekte-uren in mindering op het contractuele maandloon, wat de werknemer betwistte. De kantonrechter oordeelde dat TCZ de cao niet correct toepaste en dat de rekenmethode van de werknemer de juiste was. Dit leidde tot de toewijzing van de vordering van de werknemer tot betaling van het netto equivalent van € 2.197,49 bruto, en de kantonrechter verklaarde dat TCZ zich bij de berekening van het loon bij ziekte moet onthouden van het in mindering brengen van het laatstverdiende loon op het contractuele maandloon. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9585842 \ CV EXPL 21-5121
Vonnis ex artikel 96 Rv van 15 maart 2022
op het gezamenlijk verzoek van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. V.W. van ’t Slot,
en
de besloten vennootschap
TAXI CENTRALE ZWOLLE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle, hierna te noemen TCZ,
gemachtigde: mr. J. Bouwhuis.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding van [eiser]
- de akte inbreng producties van [eiser]
- de producties 1 tot en met 4 van TCZ
- de conclusie van antwoord/pleitaantekeningen van TCZ
- de (online) mondelinge behandeling van 12 januari 2022
- de akte van TCZ
- de akte van [eiser] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
1.3.
Ter zitting hebben partijen op voorstel van de kantonrechter besloten het door [eiser] gestarte kort geding om te zetten in een procedure ex artikel 96 Rv. Daarbij zijn zij overeengekomen dat het griffierecht door hen gedeeld wordt en hebben zij zich de mogelijkheid van hoger beroep uitdrukkelijk voorbehouden.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak verschillen partijen kort gezegd van mening over de vraag hoe uitvoering moet worden gegeven aan artikel 1.10 van de cao Taxivervoer, dat ziet op loondoorbetaling bij ziekte. Volgens de werknemer past zijn werkgever op grond van die bepaling een onjuiste rekenmethode toe, met als gevolg dat tijdens ziekteperiodes structureel te weinig loon wordt uitbetaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is per 2 oktober 2016 als taxichauffeur in dienst bij TCZ, momenteel voor 14 uur per week. Hij werkt structureel meer dan zijn contracturen.
3.2.
Op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is de cao Taxivervoer van toepassing (hierna te noemen: de cao). Artikel 1.10 uit de betreffende cao met als looptijd 1 januari tot en met 31 december 2021 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1.1
Loondoorbetaling bij ziekte
1. a. Onderstaande afspraak is van toepassing op nieuwe ziektegevallen vanaf 1 januari 2021: de werknemer die wegens ziekte niet in staat is om zijn werkzaamheden te verrichten, heeft recht op:
- doorbetaling van 70% van zijn laatstverdiende loon gedurende de eerste 2 weken van de arbeidsongeschiktheidsperiode.
(…)
- doorbetaling van 80% van zijn laatstverdiende loon gedurende de periode vanaf 3 weken tot en met 8 weken van de arbeidsongeschiktheid.
- doorbetaling van 90% van zijn laatstverdiende loon gedurende de periode vanaf 9 weken tot en met 104 weken van de arbeidsongeschiktheid.
(…)
(…)
5. In geval van ziekte wordt onder laatstverdiend loon in de zin van dit artikel verstaan, het gemiddeld aantal gewerkte uren (tevens rekening houdend met eventuele eerdere ziektedagen en verlof) in de referteperiode van de 12 voorafgaande betalingsperioden, vermenigvuldigd met het uurloon waar de werknemer recht op had direct voorafgaande aan het moment van de ziekmelding. (…)
3.3.
In 2015 en 2019 heeft het Sociaal Fonds Taxi (hierna te noemen: SFT) bij TCZ een controle uitgevoerd op de naleving van de kernbepalingen van de cao, waaronder de toepassing van loondoorbetaling bij ziekte.
3.4.
In een brief van 23 december 2015 die naar aanleiding van de controle in 2015 aan TCZ is gestuurd, heeft SFT onder vermelding van een aantal concrete voorbeelden duidelijk gemaakt dat en waarom bij TCZ de loondoorbetaling bij ziekte niet correct verloopt.
3.5.
Naar aanleiding van de controle in 2019 heeft SFT per brief van 14 maart 2019 aan TCZ kenbaar gemaakt op welke punten zij (ongeoorloofd) afwijkt van de cao. De loondoorbetaling bij ziekte staat niet in die brief vermeld.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] heeft in kort geding gevorderd TCZ bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van het netto equivalent van € 2.197,49 bruto en tot het voldoen van de wettelijke en contractuele afdrachten, alsmede voor recht te verklaren dat TCZ zich bij doorbetalingen bij ziekte op straffe van verbeurte van een dwangsom zal onthouden van het verrekenen c.q. compenseren van het laatstverdiende loon als bedoeld in artikel 1.10 van de cao met de contracturen, dan wel zich zal onthouden van het verrekenen van ziekte-uren met de contracturen, zodat [eiser] over de periode dat hij ziek is het laatstverdiende loon conform artikel 1.10 van de cao uitbetaald zal krijgen en over de periode dat hij niet ziek is de gewerkte uren, met een minimum van de overeengekomen contracturen, en de meeruren/overuren met de van toepassing zijnde opslag uitbetaald krijgt. Tot slot heeft [eiser] veroordeling van TCZ gevorderd in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
TCZ heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] , althans tot afwijzing van zijn vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen willen in deze zaak duidelijkheid krijgen over de vraag hoe artikel 1.10 van de cao toegepast dient te worden en hoe dus het verschuldigde loon bij ziekte berekend dient te worden.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen geen discussie bestaat over de wijze van berekening van het aantal fictieve ziekte-uren en het laatstverdiende loon. Beide partijen nemen voor de berekening van het aantal fictieve ziekte-uren het gemiddeld aantal gewerkte uren over de referteperiode van 12 maanden tot uitgangspunt, bestaande uit de (vaste) contracturen, de meer-uren, de verlofuren en de ziekte-uren. Beide partijen zijn het er ook over eens dat het laatst verdiende uurloon € 12,67 bedraagt. Evenmin bestaat tussen hen verschil van mening over de toepassing van de wachtdagen bij ziekte.
5.3.
Het verschil van inzicht tussen partijen ontstaat pas bij de vraag hoe de loonbetaling tijdens ziekte moet worden berekend náást de uren die werknemer tijdens een betalingsperiode wèl heeft gewerkt.
5.4.
TCZ brengt het laatstverdiende loon over de fictieve ziekte-uren eerst in mindering op het (100%) basis maandloon, dat berekend is op basis van de vaste contracturen van de betreffende werknemer. Hierna telt zij bij het verkregen saldo het loon over de fictieve ziekte-uren op dat op grond van artikel 1.10 lid 1 sub a van de cao is berekend door de daarin genoemde percentages toe te passen.
5.5.
[eiser] meent dat deze rekenmethode onjuist is en wijst erop dat artikel 1.10 van de cao niet vermeldt dat het laatstverdiende loon in mindering dient te worden gebracht op het contractuele maandloon. Volgens [eiser] miskent TCZ met haar rekenmethode dat de uren die een werknemer gedurende een loonperiode niet ziek was, op reguliere wijze uitbetaald dienen te worden. Hij stelt zich op het standpunt dat (alleen) het verschuldigde loon over de periode dat hij ziek is geweest conform artikel 1.10 lid 1 sub a van de cao berekend dient te worden en dat hij daarnaast over de periode dat hij niet ziek was, het werkelijk aantal gewerkte uren uitbetaald dient te krijgen (met een minimum van het overeengekomen aantal contracturen).
5.6.
De kantonrechter stelt voorop dat artikel 1.10 van de cao moet worden uitgelegd volgens de cao-norm. Die norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Bij die uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
5.7.
TCZ heeft erop gewezen dat de tekst van artikel 1.10 van de cao in de periode waarop de vorderingen van [eiser] zien – zijnde de periode vanaf december 2017 tot en met november/december 2021 – niet steeds gelijk is aan de hiervoor in r.o. 3.2 geciteerde tekst. Aangezien de wijzigingen in die tekst echter in de onderhavige zaak geen gevolgen hebben voor de uitleg van de cao, doen die wijzigingen in dat kader niet ter zake.
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de uitleg die TCZ aan artikel 1.10 van de cao geeft, althans de wijze waarop zij die bepaling toepast, niet in overeenstemming is met de tekst van die bepaling. Op grond van de letterlijke tekst van lid 1 van het betreffende artikel dient de werkgever de werknemer die wegens ziekte niet in staat is te werken 70, 80 of 90% van het laatstverdiende loon over de ziekteperiode door te betalen. Uitsluitend voor de berekening van de hoogte van dat laatstverdiende loon spelen de fictieve ziekte-uren een rol. De tekst van artikel 1.10 van de cao biedt geen aanknopingspunten om met het laatstverdiende loon en/of de fictieve ziekte-uren nog andere berekeningen uit te voeren, zoals TCZ doet.
5.9.
De juiste berekening van het loon over een betalingsperiode waarin een werknemer gedeeltelijk wegens ziekte niet in staat is geweest om zijn werkzaamheden te verrichten, volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de loonsom voor achtereenvolgens:
  • de contracturen (de daadwerkelijk gewerkte uren à € 12,67),
  • de meer-uren (de daadwerkelijk gewerkte meer-uren à € 12,67 x 19.4804%),
  • de ziekte-uren (de fictieve ziekte-uren à € 12,67 x het toepasselijke percentage uit art. 1.10.1 sub a van de cao) minus de wachtdag van 5,52 uren x € 12,67.
5.10.
TCZ heeft ook niet weten uit te leggen waarom ze het laatstverdiende loon in mindering brengt op het contractuele maandloon. Ter onderbouwing van haar standpunt dat haar rekenmethode de juiste is, verwijst TCZ alleen naar de hiervoor in r.o. 3.3 genoemde door SFT uitgevoerde controles en de naar aanleiding daarvan verstuurde brieven. Volgens TCZ volgt daaruit dat SFT haar wijze van berekening van het loon gedurende ziekte heeft goedgekeurd, maar de kantonrechter acht de betreffende brieven, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 5.7 is overwogen, onvoldoende om aan te nemen dat TCZ artikel 1.10 lid van de cao juist toepast. Weliswaar kan uit de brieven in kwestie worden afgeleid dat SFT de loondoorbetaling bij ziekte bij TCZ heeft gecontroleerd, maar het is de vraag of SFT in dat kader ook het salaris over de wél gewerkte (contract)uren – dat in feite dus geen loon bij ziekte betreft – heeft gecontroleerd. Dit geldt temeer nu de door TCZ toegepaste vermindering van het laatstverdiende loon op het contractuele maandloon niet direct uit de salarisspecificaties is af te leiden. De uitbetaling van het functieloon staat wel ook nog vermeld als controlepunt in de als productie 3 door TCZ overgelegde stukken van SFT, maar de kantonrechter acht dit enkele feit eveneens onvoldoende om aan te nemen dat SFT heeft opgemerkt dat TCZ in geval van ziekte het laatstverdiende loon in mindering brengt op het basis maandloon én dat zij die rekenmethode goedkeurt.
5.11.
De kantonrechter gaat er dus van uit dat TCZ het loon bij ziekte niet op de juist wijze uitbetaalt en dat de door [eiser] gevolgde rekenmethode van dat loon de juiste is. Dit leidt ertoe dat de vordering van [eiser] tot betaling van het netto equivalent van € 2.197,49 bruto – waarvan TCZ de hoogte op zichzelf niet heeft betwist – zal worden toegewezen. De door [eiser] tevens gevorderde veroordeling tot het voldoen van de wettelijke en contractuele afdrachten zal worden afgewezen, omdat het voldoen van de wettelijke (premie)afdrachten reeds voortvloeit uit het toewijzen van voornoemde vordering en onduidelijk is gebleven op welke afdrachten er nog meer gedoeld wordt. Partijen discussiëren verder nog over de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, maar deze zijn niet gevorderd, zodat de kantonrechter aan die discussie voorbijgaat.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal in aangepaste zin eveneens worden toegewezen en wel op de hierna in het dictum genoemde wijze. Het opleggen van een dwangsom met betrekking tot een verklaring voor recht is niet mogelijk, zodat de in dit kader gevorderde dwangsom zal worden afgewezen.
5.12.
TCZ heeft in haar laatste akte ook nog een aantal vorderingen ingediend, maar deze kunnen niet in behandeling worden genomen. TCZ had haar tegenvorderingen namelijk uiterlijk ter zitting moeten indienen, althans kon na omzetting van de procedure alleen nog samen met [eiser] tot aangepaste of nieuwe vorderingen komen. Wat betreft de door TCZ gewenste geheimhouding met betrekking tot de stukken van SFT, wijst de kantonrechter [eiser] en zijn gemachtigde er – voor zover nog nodig – wel op dat die stukken vertrouwelijk dienen te blijven en dus niet voor andere doeleinden dan deze procedure gebruikt mogen worden.
5.13.
Gelet op de omzetting van de procedure in een artikel 96 Rv-procedure, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van deze procedure te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Het feit dat de kosten voor het entameren van het kort geding daarmee voor rekening van [eiser] blijven, acht de kantonrechter gerechtvaardigd. De vorderingen van [eiser] zouden in kort geding namelijk niet voor toewijzing in aanmerking zijn gekomen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang en omdat het toewijzen van een verklaring voor recht in kort geding niet mogelijk is.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt TCZ om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen het netto equivalent van € 2.197,49 bruto;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verklaart voor recht dat TCZ zich bij de berekening van het loon bij ziekte conform artikel 1.10 van de cao dient te onthouden van het in mindering brengen van het laatstverdiende loon als bedoeld in artikel 1.10 lid 5 van de cao op het contractuele maandloon;
6.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat zij ieder hun eigen kosten dragen;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.
(md)