ECLI:NL:RBOVE:2022:918

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
ak_22_95 en ak_22_468
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep en verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende rijvaardigheidsonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van eiser, die in beroep ging tegen een beslissing van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiser had een rijvaardigheidsonderzoek moeten ondergaan, maar zijn bezwaar tegen de niet-ontvankelijkheid van dit besluit werd door verweerder afgewezen. Eiser heeft te laat beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 19 mei 2020, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor de termijnoverschrijding en dat hij zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van zijn beroep. De rechtbank heeft benadrukt dat eiser in de toekomst zorg moet dragen voor zijn rechtskundige bijstand en tijdig moet communiceren met bestuursorganen over zijn woonadres.

De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, maar dat dit bezwaar eveneens niet-ontvankelijk is verklaard vanwege termijnoverschrijding. Eiser kan zijn rijbewijs alleen terugkrijgen door opnieuw een rij-examen af te leggen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: ZWO 22/95 en 22/468
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] uit [woonplaats] , eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij een rijvaardigheidsonderzoek moet doen.
Op 8 april 2020 heeft eiser tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
In het besluit van 19 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
J.J. Kwant.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter merkt vooraf op, zoals ook ter zitting is uitgelegd, dat eiser een voorlopige voorziening heeft aangevraagd in het kader van het bestuursrecht. Dit betekent dat alle gronden die eiser wenst aan te voeren in het kader van het strafrecht en eventuele strafrechtelijke procedures, buiten beschouwing dienen te blijven.
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter verder tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3 . De termijn voor het indienen van een beroepschrift(of een bezwaarschrift) is op grond van de wet zes weken na bekendmaking van het besluit. Als iemand een beroepschrift te laat indient, dan leidt dit in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is gebleken dat eiser tijdig beroep heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 19 mei 2020. Dit besluit is door verweerder terecht naar het op dat moment van eiser bekende adres in Almelo gestuurd. Ondanks dat in de beroepsclausule duidelijk staat vermeld dat binnen zes weken beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Overijssel heeft eiser eerst met een “klaagschrift” van 16 december 2020 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. Dit betekent dat eiser de beroepstermijn ruimschoots heeft overschreden.
4. Eiser heeft ter zitting geen afdoende verklaring kunnen geven voor het te laat indienen van het beroepschrift. Eiser heeft in de ingediende stukken en ter zitting aangegeven dat het doorzenden van de post die hij op zijn postadres in Almelo ontving naar de camping in Epe waar hij verbleef, soms moeizaam verliep en die post daar soms ook in een grote bak terecht kwam. Ook heeft hij aangegeven dat hij geen tijd had om een beroepschrift te schrijven, gezien zijn persoonlijke omstandigheden, De rechtbank is echter van oordeel dat deze omstandigheden voor eigen rekening en risico van eiser dienen te blijven. Ook blijkt nergens uit dat eiser gedurende de hele beroepstermijn niet in staat is geweest om (eventueel door hulp in te schakelen van derden) beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. De rechtbank geeft eiser ernstig in overweging bij ontvangst van een voor hem belangrijk besluit zich in het vervolg van rechtskundige bijstand te voorzien bijvoorbeeld door een afspraak te maken met het Juridisch loket. Het is eisers eigen verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor behartiging van zijn belangen. Daarbij komt ook dat hij een bestuursorganen als verweerder tijdig op de hoogte houdt indien hij tijdelijk of langer een ander woonadres heeft.
5. Wat eiser heeft aangevoerd maakt de termijnoverschrijding dus niet verschoonbaar. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat ook het ingediende verzoek om voorlopige voorziening niet in behandeling kan worden genomen.
6. De voorzieningenrechter wenst ten overvloede nog wel het volgende op te merken. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser ook bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 augustus 2020 van verweerder, waarbij zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Dit bezwaarschrift heeft verweerder pas op 31 maart 2021 ontvangen. Bij besluit van 12 mei 2021 heeft verweerder daarom dit bezwaar ook vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Bij deze rechtbank is tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs geen beroep ingesteld en ook de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland hebben desgevraagd meegedeeld dat zij van eiser geen beroepschrift hebben ontvangen. Dat betekent dat die ongeldigverklaring vast staat en in rechte niet meer is aan te tasten. De enige manier waarop eiser het voor hem zo belangrijke rijbewijs weer terug kan krijgen is het opnieuw afleggen van een rij-examen. Zoals ook ter zitting is besproken geeft de voorzieningenrechter eiser in overweging met verweerder in overleg te treden over het zo spoedig mogelijk afleggen van een theorie- en praktijkexamen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.