ECLI:NL:RBOVE:2022:902

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
9286671 \ CV EXPL 21-2677
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering winkelruimte door coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel zich gebogen over de vraag of de huurder van een winkelruimte aanspraak kan maken op huurprijsvermindering als gevolg van de coronamaatregelen. De eisende partij, de erven X, vorderden betaling van een huurachterstand van € 19.063,55 van de huurder, Manfield B.V., die als gevolg van de coronapandemie slechts gedeeltelijk huur had betaald. De huurovereenkomst was geëindigd op 28 februari 2021, maar de erven X stelden dat Manfield in de maanden april en mei 2020 en januari en februari 2021 slechts de helft van de huur had voldaan, wat leidde tot een huurachterstand van € 16.919,36.

Manfield voerde verweer en vorderde in reconventie een huurprijsvermindering op basis van de omzetdaling die zij had ervaren door de coronamaatregelen. De kantonrechter oordeelde dat de huurder, die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, recht heeft op huurprijsvermindering op grond van onvoorziene omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 6:258 BW. De rechter stelde vast dat de omzet van Manfield in het gehuurde aanzienlijk was afgenomen door de overheidsmaatregelen en dat de huurprijs dienovereenkomstig moest worden aangepast.

De kantonrechter concludeerde dat de huurprijsvermindering moest worden berekend op basis van de vastelastenmethode, waarbij de huurprijs werd verlaagd op basis van de procentuele omzetdaling. De rechter hield de verdere beslissing aan en verwees de zaak naar de rolzitting voor een akte van Manfield, waarbij de partijen de gelegenheid kregen om hun geschil verder samen op te lossen. De beslissing werd op 29 maart 2022 openbaar uitgesproken door mr. F. Koster.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9286671 \ CV EXPL 21-2677
Vonnis van 29 maart 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen de [erven X] ,
gemachtigde: mr. E. Speich,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MNFLD B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
hierna te noemen Manfield,
gemachtigde: mr. A. de Fouw.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure, na het tussenvonnis van 31 augustus 2021, blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 november 2021 en de daaraan gehechte pleitnota’s van partijen
- de akte overleggen producties van Manfield
- de akte van de [erven X]
- de antwoordakte van Manfield.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

In deze zaak ligt de vraag voor of de huurder van een winkelruimte aanspraak kan maken op huurvermindering vanwege de gevolgen van de coronapandemie.

3.De feiten

3.1.
Tussen partijen heeft een huurovereenkomst bestaan (hierna te noemen: de huurovereenkomst) met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: het gehuurde).
3.2.
Vanaf maart 2020 bedroeg de huurprijs van het gehuurde € 8.459,68 per maand.
3.3.
De huurovereenkomst is als gevolg van opzegging door Manfield geëindigd per 28 februari 2021. Manfield heeft vervolgens een pand om de hoek van het gehuurde betrokken, dat zij eerst (grondig) heeft verbouwd.
3.4.
De [erven X] hebben het gehuurde geërfd van hun oma. Zij verhuren het gehuurde al jaren en het gehuurde vormt voor hen een belangrijke bron van inkomsten.
3.5.
Manfield exploiteerde in het gehuurde een schoenenwinkel conform de Manfield-formule.
3.6.
Manfield is een winkelketen met 45 vestigingen. Die keten is onderdeel van de Temeer Groep, een familiebedrijf dat meerdere winkelketens exploiteert, zoals Sasha en Sissy-Boy. De holdingmaatschappij van dat bedrijf is Agile B.V.
3.7.
Als gevolg van de coronapandemie heeft Manfield zich genoodzaakt gezien haar winkel in het gehuurde vanaf 20 maart tot en met 6 april 2020 te sluiten.
3.8.
Vanwege een in verband met de coronapandemie door de overheid afgekondigde lockdown is de winkel van Manfield in het gehuurde in de periode van 15 december 2020 tot en met 28 februari 2021 ook gesloten geweest.
3.9.
Manfield heeft zonder instemming van de [erven X] over de maanden april en mei 2020 en januari en februari 2021 de helft van de huur voldaan, zodat een huurachterstand is ontstaan van € 16.919,36.
3.10.
Manfield heeft een rapport van feitelijke bevindingen van haar accountant d.d. 6 augustus 2021 overgelegd, waarin onder meer het volgende vermeld staat:
Wij hebben overeengekomen specifieke werkzaamheden verricht met betrekking tot de Omzet opgave 2019, 2020 en 2021 (t/m februari 2021) van MNFLD B.V. (hierna: “Omzet opgaves”). De omzet opgave is benodigd om advocaat A. de Fouw van BRICKS Advocaten (…) in staat te stellen een juridisch geschil met de verhuurder van het Manfield filiaal aan de [adres] te [plaats] te beslechten.
(…)
De bevindingen van onze werkzaamheden zijn als volgt:
Wij hebben vastgesteld dat de onderliggende cijfers van de in de Omzet opgave 2019 vermelde omzetgegevens ten aanzien van omzet 2019 aansluiten op de financiële administratie, die ten grondslag ligt aan de geconsolideerde jaarrekening 2019 van Agile B.V.
Wij hebben vastgesteld dat de onderliggende cijfers van de in de Omzet opgave 2020 en 2021 vermelde omzetgegevens ten aanzien van de omzet 2020 aansluiten op de financiële administratie, die ten grondslag ligt aan de geconsolideerde jaarrekening 2020 van Agile B.V.
Wij hebben vastgesteld dat de onderliggende cijfers van de in de Omzet opgave 2020 en 2021 vermelde omzetgegevens ten aanzien van de omzet 2021 aansluiten op de financiële administratie.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
De [erven X] vorderen Manfield bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.063,55, althans een ander door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en tot betaling van de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Het bedrag van € 19.063,55 betreft een bedrag van
€ 16.919,36 aan huurachterstand, een bedrag van € 1.200,00 aan contractuele boetes en een bedrag van € 944,19 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
Manfield voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de [erven X] , althans tot afwijzing van hun vorderingen, met veroordeling van de [erven X] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
Manfield vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1) voor recht te verklaren dat Manfield voor de maanden maart 2020 tot en met februari 2021 maandelijks de overeengekomen huurprijs is verschuldigd, verminderd overeenkomstig de formule ‘de huurprijs x percentage omzetdaling x 50%’, derhalve verminderd met
- 29% voor de maand maart 2020;
- 39% voor de maand april 2020;
- 25% voor de maand mei 2020;
- 7% voor de maand juni 2020;
- 0% voor de maand juli 2020;
- 5% voor de maand augustus 2020;
- 0% voor de maand september 2020;
- 9% voor de maand oktober 2020;
- 21% voor de maand november 2020;
- 38% voor de maand december 2020;
- 50% voor de maand januari 2021;
- 49% voor de maand februari 2021,
althans een door de kantonrechter vast te stellen (percentage van de) huurprijs, gedurende een door de kantonrechter vast te stellen periode;
2) de huurovereenkomst te wijzigen in die zin dat de huurprijs voor de maanden maart 2020 tot en met februari 2021 zal worden verminderd overeenkomstig de formule ‘de huurprijs x percentage omzetdaling x 50%’ en dus met de onder 1) vermelde percentages, althans een door de kantonrechter vast te stellen (percentage van de) huurprijs, gedurende een door de kantonrechter vast te stellen periode;
subsidiair
de door Manfield aan de [erven X] verschuldigde huurprijs voor het gehuurde te verminderen overeenkomsig de formule ‘de huurprijs x percentage omzetdaling x 50%’ en dus met de primair onder 1) genoemde percentages, althans door de kantonrechter vast te stellen percentages of bedragen, gedurende een door de kantonrechter vast te stellen periode;
primair en subsidiair
veroordeling van de [erven X] in de kosten van deze procedure en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.5.
De [erven X] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Manfield, althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van Manfield in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
In verband met de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze gezamenlijk worden besproken.
5.2.
De [erven X] vorderen in conventie betaling van de huurachterstand die is ontstaan doordat Manfield in de maanden april en mei 2020 en januari en februari 2021 slechts de helft van de huur heeft betaald. Manfield stelt zich op het standpunt dat de [erven X] over die maanden en over de periode juni tot en met december 2020 vanwege de coronapandemie geen aanspraak kunnen maken op volledige huurbetaling en vordert in reconventie kort gezegd vermindering van de huur over de betreffende maanden. Zij beroept zich in dit kader onder meer op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW.
5.3.
Op grond van artikel 6:258 lid 1 BW kan de rechter de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:258 lid 2 BW wordt een dergelijke wijziging of ontbinding niet uitgesproken voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
5.4.
In zijn arrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, bij een huurovereenkomst gesloten vóór 15 maart 2020, behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel, een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6:258 BW is, op grond waarvan de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kan maken op volledige betaling van de overeengekomen huurprijs en de rechter de huurovereenkomst kan aanpassen door de huurprijs te verminderen. Volgens de Hoge Raad kan in een dergelijke situatie namelijk aangenomen worden dat de waarde van het gebruiksrecht van het gehuurde zo sterk is verminderd dat de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties van de verhuurder en de huurder in ernstige mate is verstoord en komt deze omstandigheid krachtens de aard van de overeenkomst en de in het verkeer geldende opvattingen in de regel niet voor de huurder.
Het arrest in kwestie heeft mede betrekking op de huur van winkelruimtes en ziet niet alleen op sluiting, maar ook op andere overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie, zoals adviezen. Onder het niet of slechts in geringe mate kunnen exploiteren van het gehuurde wordt in de betreffende uitspraak ook begrepen dat geen of veel minder publiek in de gehuurde bedrijfsruimte komt als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de pandemie.
5.5.
In het onderhavige geval dateert de huurovereenkomst van vóór 15 maart 2020 en is sprake van een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek. Weliswaar verkoopt Manfield haar schoenen ook via een webshop, zoals de [erven X] betogen, maar dit maakt niet dat voornoemd arrest niet op Manfield van toepassing is. De Hoge Raad spreekt immers over het niet of slechts in geringe mate exploiteren van de door de huurder gehuurde bedrijfsruimte en Manfield heeft onweersproken gesteld dat in het gehuurde geen webshop gevestigd is. Dat er in het gehuurde op een zeker moment ook bestellingen afgehaald konden worden die via click-and-collect waren besteld, doet in dit kader evenmin ter zake, omdat Manfield voor die bestellingen ook afhankelijk was van de komst van publiek en aangenomen mag worden dat click-and-collect slechts tot een zeer geringe exploitatie van het gehuurde heeft geleid.
De [erven X] betogen ook nog dat het arrest van de Hoge Raad met name bedoeld is voor de gemiddelde huurrelatie en niet voor een bedrijf als Manfield dat onderdeel is van een kapitaalkrachtig concern, maar dit betoog vindt geen steun in het betreffende arrest, zodat
de kantonrechter daaraan voorbijgaat.
5.6.
Manfield stelt zich op het standpunt dat zij het gehuurde vanaf maart 2020 tot het einde van de huurovereenkomst op 28 februari 2021 niet of in geringe mate heeft kunnen exploiteren. Zij wijst er in dit kader op dat in die periode af en aan sprake was van gedwongen sluitingen, adviezen om niet te gaan winkelen, mondkapjesplichten, beperkte openingstijden en allerhande andere maatregelen. Ter onderbouwing van die verminderde exploitatie heeft Manfield als productie 11 het hiervoor in r.o. 3.10 genoemde rapport van feitelijke bevindingen van haar accountant overgelegd en de omzetcijfers over 2019, 2020 en 2021 met betrekking tot het gehuurde.
5.7.
De [erven X] betwisten de juistheid van de betreffende omzetcijfers. Zij betogen dat die cijfers niet objectief verifieerbaar zijn en wijzen er in dit verband op dat onder de overzichten met cijfers als afzender Manfield vermeld staat. Zij miskennen hiermee echter dat op de betreffende overzichten ook het logo van het kantoor van de accountant van Manfield vermeld staat. De kantonrechter leidt hieruit af dat de overzichten als bijlagen gevoegd waren bij het rapport van feitelijke bevindingen van die accountant en dat dat rapport dus op die cijfers ziet. In het betreffende rapport bevestigt de accountant dat de omzetcijfers aansluiten op de financiële administratie die ten grondslag ligt aan de geconsolideerde jaarrekening. De kantonrechter acht dit voldoende om uit te gaan van de juistheid van die cijfers.
5.8.
De [erven X] stellen zich ook op het standpunt dat de omzetcijfers niet compleet zijn, nu deze alleen betrekking hebben op het filiaal van Manfield in [plaats] en een overzicht van de omzet die Manfield via internet (extra) heeft weten te genereren, ontbreekt. Zoals hiervoor is overwogen, dient echter beoordeeld te worden of er beperkingen zijn geweest in de exploitatie
van het gehuurde. Dit volgt ook uit de conclusie van AG Wissink (ECLI:NL:PHR:2021:902) voorafgaand aan voornoemd arrest van de Hoge Raad, waarin is overwogen dat het omzetverlies dient te worden bepaald voor het huurobject waarop de overeenkomst betrekking heeft en dat het dus niet gaat om de omzet die de huurder met andere activiteiten heeft behaald of de omzet die door met de aan de huurder gelieerde vennootschappen is behaald. Het enkele feit dat Manfield één vennootschap met verschillende filialen betreft, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De eventueel meer behaalde omzet via online verkoop kan dus buiten beschouwing worden gelaten.
5.9.
Uit de overgelegde omzetcijfers en het door Manfield als productie 8 overgelegde overzicht – die de kantonrechter voldoende acht voor het bepalen van het omzetverlies –
kan worden afgeleid dat de omzet van Manfield in het gehuurde in de periode vanaf (half) maart 2020 tot en met februari 2021 aanzienlijk is afgenomen. De [erven X] stellen zich op het standpunt dat sprake is van een omzetdaling van 25% en dat die daling te laag is om een huurkorting te rechtvaardigen, maar de kantonrechter gaat aan dit standpunt voorbij. Nog los van de vraag of wel een ondergrens van 30% omzetverlies geldt bij het toepassen van artikel 6:258 BW, zoals de [erven X] betogen, kan namelijk uit het door Manfield als productie 8 overgelegde overzicht – dat aansluit op de door haar als productie 11 overgelegde omzetcijfers – worden afgeleid dat het omzetverlies over de periode maart 2020 tot en met februari 2021 geen 25 maar 40% bedraagt. De [erven X] hebben niet, althans onvoldoende, weersproken dat dit omzetverlies het gevolg is geweest van de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie, zodat daarvan zal worden uitgegaan. De conclusie is dan ook dat Manfield het gehuurde niet of slechts in geringe mate heeft kunnen exploiteren als gevolg van die maatregelen en dat zij daardoor nadeel heeft geleden. Dit betekent dat sprake is van de in het arrest van 24 december 2021 genoemde voorwaarden en dat de [erven X] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dus geen aanspraak kunnen maken op volledige betaling van de overeengekomen huurprijs.
5.10.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 24 december 2021 een model gegeven dat een handvat biedt voor de berekening van de huurprijsvermindering. Hij heeft daarbij overwogen dat het nadeel dat wordt geleden doordat het gehuurde niet of in slechts geringe mate kan worden geëxploiteerd in de regel noch in de risicosfeer van de huurder, noch in die van de verhuurder valt. De verstoring van de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties wordt daarom in beginsel het beste ondervangen door dit nadeel – voor zover niet reeds gecompenseerd door de financiële steun van de overheid aan de huurder in de vorm van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (hierna te noemen: TVL) – gelijk te verdelen over de verhuurder en de huurder. De in artikel 6:258 lid 1 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid kunnen echter meebrengen dat op grond van omstandigheden gelegen in bijvoorbeeld de hoedanigheid van een huurder of verhuurder of de financiële positie van een der partijen, wordt afgeweken van die gelijke verdeling, aldus steeds de Hoge Raad.
5.11.
De [erven X] stellen zich op het standpunt dat in het onderhavige geval aanleiding bestaat voor een dergelijke afwijking. Zij betogen in dit kader dat sprake is van een financiële disbalans, omdat de huurder een kapitaalkrachtige partij is met een miljoenenomzet en de verhuurders particulieren zijn die afhankelijk zijn van de huur voor hun levensonderhoud en pensioen. De [erven X] achten het wat dit betreft tekenend dat Manfield in haar nieuwe pand te [plaats] een dure verbouwing heeft laten bekostigen, terwijl zij de huur niet volledig betaalde.
5.12.
Hoewel begrijpelijk is dat het voor de [erven X] zuur is dat Manfield haar nieuwe pand in [plaats] (kennelijk aanzienlijk) heeft laten verbouwen, is de kantonrechter van oordeel dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt dat het nadeel gelijkelijk tussen partijen verdeeld dient te worden. Het enkele feit dat sprake is van een grote professionele huurder ten opzichte van een kleine particuliere verhuurder of het feit dat de [erven X] voor hun levensonderhoud en/of pensioen afhankelijk zijn van de huur van het gehuurde acht de kantonrechter in de gegeven omstandigheden hiertoe onvoldoende. Manfield heeft immers veel meer filialen dan alleen het filiaal in [plaats] en het feit dat zij de partij is met de zwaardere schouders betekent dan ook niet per definitie dat het redelijk is dat zij meer zou moeten bijdragen in het geleden nadeel dan de [erven X] . Manfield zal immers ten aanzien van die andere filialen ook een fors omzetverlies hebben geleden, zoals ook uit de door haar overgelegde jaarstukken kan worden afgeleid. De afweging op grond van artikel 6:258 BW is er bovendien op gericht om te bepalen in hoeverre de huurprijs moet worden aangepast om het verlies aan exploitatiemogelijkheden van dit specifieke pand als gevolg van de coronacrisis te verdisconteren en niet zozeer op de vraag in hoeverre partijen in staat zijn om een bepaald verlies te dragen. Wat betreft de verbouwing van de nieuwe winkel in [plaats] geldt tot slot dat het goed mogelijk is dat Manfield dit financiert vanuit financiële voorzieningen die zij daarvoor in het verleden (boekhoudkundig) heeft getroffen of dit wellicht zelfs extern heeft gefinancierd. Maar voor de kantonrechter is dit, hoe schrijnend dit wellicht bij de [erven X] ook overkomt, geen omstandigheid die gewicht in de schaalt legt. De kantonrechter gaat er dus van uit dat partijen ieder 50% van het geleden nadeel zullen moeten dragen.
5.13.
Het door de Hoge Raad gegeven model gaat uit van de vastelastenmethode die
– mede gelet op hetgeen in r.o. 5.12 is overwogen – de volgende stappen kent ter berekening van de huurprijsvermindering:
a. De overeengekomen huurprijs wordt uitgedrukt in een percentage van het totaalbedrag aan vaste lasten.
b. Het met dat percentage overeenstemmende deel van de TVL waarop de huurder aanspraak kan maken, wordt afgetrokken van het bedrag van de overeengekomen huurprijs.
c. De procentuele omzetvermindering wordt vastgesteld door de omzet in de periode waarover de huurprijsvermindering berekend wordt (hierna te noemen: de lagere omzet) te vergelijken met de omzet in een vergelijkbaar tijdvak voorafgaand aan de coronapandemie (hierna te noemen: de referentieomzet) volgens de formule ‘100% - (100% x (de lagere omzet : de referentieomzet))’.
d. Het met de verstoring van de waardeverhouding samenhangende nadeel wordt gelijk verdeeld over de verhuurder en de huurder.
Het bedrag van de huurkorting kan vervolgens worden berekend volgende de formule
‘(overeengekomen huurprijs – gedeelte van de TVL dat aan de huur wordt toegerekend) x percentage omzetvermindering x 50%’.
5.14.
De [erven X] stellen zich op het standpunt dat Manfield onvoldoende informatie heeft verstrekt om de vastelastenmethode te volgen, nu zij niet inzichtelijk heeft gemaakt wat haar totale vaste lasten per maand met betrekking tot het gehuurde waren en wat het deel van de TVL was dat op dat filiaal betrekking heeft.
5.15.
Wat betreft het jaar 2020 heeft Manfield naar het oordeel van de kantonrechter echter terecht aangevoerd dat zij over dat jaar geen TVL heeft kunnen aanvragen en ook nooit TVL zal ontvangen. De TVL-regeling gold in 2020 namelijk alleen voor MKB-bedrijven en niet voor grote ondernemingen, zijnde ondernemingen met meer dan 250 (fulltime) werknemers of meer dan 50 miljoen euro omzet per jaar en een balanstotaal van meer dan 43 miljoen euro. De [erven X] hebben niet weersproken dat Manfield een dergelijke grote onderneming is, zodat hiervan moet worden uitgegaan.
5.16.
Het voorgaande betekent dat de berekening van de huurprijsvermindering voor wat betreft de periode maart tot en met december 2020 in de praktijk neerkomt op de formule ‘huurprijs x percentage omzetvermindering x 50%’. De huurprijs bedroeg in die periode
€ 8.459,68 per maand en de omzetvermindering kan worden afgeleid uit de door Manfield als productie 8 en 11 overgelegde overzichten. Aangezien er in de maanden juli en september 2020 geen sprake is geweest van een omzetverlies, is een huurkorting voor die maanden niet aan de orde. Voor de overige maanden in 2020 komt de huurprijsvermindering op het volgende neer:
maand
Omzetvermindering
in %
huurprijs x percentage omzetvermindering x 50%
in euro’s
huurprijsvermindering
in %
maart
56,7
2.398,32
28,35
april
77,2
3.265,44
38,60
mei
49,7
2.102,23
24,85
juni
14,6
617,56
7,30
augustus
10,2
431,44
5,10
oktober
17,2
727,53
8,60
november
42,4
1.793,45
21,20
december
75,8
3.206,22
37,90
5.17.
Voor wat betreft de huurprijsvermindering over de maanden januari en februari 2021 kan de kantonrechter nog geen definitief oordeel geven, omdat de ontvangst van de TVL over die maanden een onzekere factor is. Manfield heeft kennelijk wel de bedoeling (gehad) om over de eerste maanden van 2021 TVL aan te vragen, maar stelt zich op het standpunt die aanvraag nog altijd niet te hebben kunnen indienen. In haar pleitnota en haar laatste akte heeft Manfield wel voorgerekend wat de huurprijsvermindering zou inhouden indien zij over januari en februari 2021 alsnog TVL zou ontvangen, maar zij heeft haar eis in reconventie vervolgens niet gewijzigd. Het is de kantonrechter daarom niet duidelijk of het wat Manfield betreft akkoord is dat van die hypothetische situatie wordt uitgegaan of dat Manfield een aanhouding van deze procedure wenst totdat definitief duidelijkheid bestaat over de betreffende TVL. Het is bovendien mogelijk dat die duidelijkheid inmiddels reeds is verkregen. De kantonrechter ziet daarom aanleiding Manfield in de gelegenheid te stellen zich op dit punt bij akte uit te laten. Manfield dient dan meteen aan te geven hoe het door haar genoemde bedrag van € 38.161.067,00 aan totale vaste lasten van de groep precies is opgebouwd en op grond waarvan moet worden aangenomen dat de betreffende afzonderlijke posten tot de vaste lasten als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad dienen te worden gerekend. Daarbij overweegt de kantonrechter dat ook aannemelijk is dat de kosten voor de webshop in die bedrijfslasten zijn opgenomen, terwijl dat niet redelijk is als met de (toegenomen) omzet van die webshop geen rekening wordt gehouden. De [erven X] zullen vervolgens de gelegenheid krijgen te reageren op de akte van Manfield.
5.18.
De kantonrechter geeft partijen echter ook in overweging om hun geschil verder samen op te lossen, nu de rechtspositie van partijen uit al het voorgaande reeds grotendeels kan worden afgeleid en het al dan niet meerekenen van de TVL over de maanden januari en februari 2021 zoals het er nu naar uitziet slechts tot een klein verschil in de uitkomst van deze procedure leidt. De kantonrechter merkt wat dit laatste betreft nog op dat het hem voorshands niet onjuist voorkomt dat Manfield in de berekening van de huurprijsvermindering over de maanden januari en februari 2021 de huurprijs van het gehuurde afzet tegen de totale vaste lasten van de groep. Op grond van de TVL-regeling geldt voor grote ondernemingen namelijk dat per groep of concern slechts één keer TVL aangevraagd kan worden, hetgeen de [erven X] ook niet hebben weersproken. Indien de berekening van Manfield gevolgd gaat worden, dient wel aangenomen te worden dat de TVL niet voor 0,2 maar voor 0,26% betrekking heeft op de huurprijs. De stelling van Manfield dat de TVL voor de hele groep maximaal € 600.000,00 voor drie maanden bedraagt, acht de kantonrechter ook juist en is evenmin door de [erven X] weersproken.
5.19.
De kantonrechter merkt tot slot nog op dat bij voornoemde stand van zaken en gelet op het beroep op verrekening dat Manfield in punt 43 van haar pleitnota impliciet heeft gedaan, geen aanleiding lijkt te bestaan voor het toewijzen van de door de [erven X] gevorderde contractuele boetes, buitengerechtelijke incassokosten en rente en dat het ernaar uitziet dat de proceskosten voor rekening van de [erven X] moeten komen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie en in reconventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
26 april 2022voor akte uitlating aan de zijde van Manfield zoals in r.o. 5.17 is overwogen;
6.2.
bepaalt dat de [erven X] vervolgens vier weken de gelegenheid krijgen te reageren;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
(DM(O)