ECLI:NL:RBOVE:2022:900

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
08.304401.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mensenhandel van een minderjarige prostituee

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 28-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar voor mensenhandel. De man had een kwetsbaar 16-jarig meisje in zijn woning gehuisvest en haar gedwongen om als prostituee te werken. Hij zorgde voor het vervoer naar seksafspraken en ontving een vergoeding voor de kamer die hij aan haar verhuurde. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan het werven, vervoeren en huisvesten van de minderjarige met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de man handelingen had verricht die onder de definitie van mensenhandel vallen, zoals het faciliteren van prostitutiewerkzaamheden en het ontvangen van geld voor de huur van de kamer. De rechtbank legde ook een schadevergoeding van € 7.500,- op aan het slachtoffer, ter compensatie van de immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om de rechtsorde te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.304401.21 (P)
Datum vonnis: 5 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 in [geboorteplaats] (Zuid-Afrika),
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in de P.I. Grave te Grave.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.M. Noordzij en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel betrekking hebbend op de minderjarige [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 oktober 2020 te Kampen, Zwolle en/of Steenwijk en/of elders in Nederland,
A) een ander, te weten [slachtoffer] , (telkens)
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) en/of
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°) immers heeft verdachte (telkens)
- foto’s gemaakt van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] gevraagd om seksueel getinte foto’s van/met haarzelf aan verdachte toe te zenden en/of
- voor die [slachtoffer] (een) seksadvertentie(s) aangemaakt en/of beheerd en/of
- die [slachtoffer] instructies gegeven met betrekking tot de door die [slachtoffer] te verrichten seksafspraken en/of
- contact gevoerd en/of onderhouden met (potentiële) klanten en/of seksafspraken geregeld van/voor die [slachtoffer] en/of
- een woning en/of kamer beschikbaar gesteld voor de seksafspraken van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] naar/van seksafspraken gebracht en/of opgehaald en/of
- zich de inkomsten van voornoemde seksafspraken toegeëigend,
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (lid 3 sub 2) en/of
welke feiten werden voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld (lid 3 sub 3).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd op schrift gesteld requisitoir, op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van de minderjarige aangeefster [slachtoffer] in de zin van artikel 273f, lid 1 onder 2º en onder 5º van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid genoemd in artikel 273f, derde lid, onder 3º Sr, te weten dat de feiten zijn voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld, heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie zich ten aanzien van het bewijs dat is verkregen met toepassing van de ‘webcrawler mensenhandel’ uitdrukkelijk onderbouwd op het standpunt gesteld dat dit bewijs rechtmatig is verkregen. Verder heeft de officier van justitie verzocht om in het vonnis een overweging te wijden aan de rechtmatigheid van de webcrawltechniek.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Hiertoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte aangeefster enkel op haar verzoek een kamer ter beschikking heeft gesteld en dat hij niet beter wist dan dat zij meerderjarig was. Aangeefster heeft hem wel verteld dat zij zich met prostitutie bezig hield, maar verdachte heeft zich daar niet mee bemoeid.
De door aangeefster afgelegde verklaringen worden volgens de raadsman niet ondersteund door ander bewijs en haar verklaringen zijn bovendien onbetrouwbaar, aangezien deze verklaringen onduidelijk en tegenstrijdig zijn. Zo heeft aangeefster enerzijds verklaard dat ze gedwongen werd en altijd in de gaten werd gehouden, terwijl anderzijds uit haar verklaringen valt af te leiden dat sprake was van vrijwilligheid en dat geen sprake was van controle.
De politie heeft geen onderzoek naar de onduidelijke en tegenstrijdige verklaringen van aangeefster gedaan en de politie heeft evenmin onderzoek naar de eventuele medeverdachten gedaan. Volgens de raadsman is er geen sprake geweest van seksuele uitbuiting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het standpunt van de officier van justitie: bewijs verkregen met de webcrawler is rechtmatig
De rechtbank stelt vast dat het voorbereidend onderzoek in deze strafzaak is aangevangen op 23 april 2021 toen de politie een melding ontving van aangeefster [slachtoffer] , inhoudende dat zij als zestienjarige vanaf de zomer 2020 een half jaar in de prostitutie heeft gewerkt vanuit een flat aan de [adres] en dat zij nu door onder meer verdachte werd gechanteerd.
Het onderzoek is op gangbare en rechtmatige wijze gestart, waarbij feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit opleverden. Nu dit redelijk vermoeden van schuld niet is gebaseerd op informatie die is verkregen met de webcrawltechniek en de rechtbank de met behulp van deze techniek verkregen informatie evenmin voor het bewijs zal bezigen, zoals hierna zal worden uiteengezet, is deze informatie niet van belang is voor enige in deze strafzaak op grond van de vragen uit de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te nemen beslissing. Gelet hierop ziet de rechtbank in onderhavige zaak geen wettelijke basis om zich over de rechtmatigheid van de inzet van de ‘webcrawler mensenhandel’ uit te laten.
De feiten
Bij de beoordeling van het ten laste gelegde gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden [1] .
Aangeefster [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft, kort gezegd, het volgende verklaard.
Aangeefster is op 16 jarige leeftijd in de prostitutie terecht gekomen. [2] Zij ontmoette [naam 1] in Groningen die haar vertelde dat hij haar wel met het vinden van onderdak kon helpen. [naam 1] vertelde dat aangeefster hiervoor contact met verdachte op moest nemen [3] en gaf haar het snapchataccount van verdachte. Verdachte heeft aangeefster vervolgens een snapchatbericht gestuurd en zij hebben vervolgens met elkaar afgesproken. [4] De volgende dag heeft verdachte aangeefster van het station in Bedum opgehaald en zij zijn toen naar het [hotel] in Groningen gegaan. Daar hebben zij seks gehad en heeft verdachte gezegd dat hij wel een woning had waar zij kon verblijven. Eén of twee dagen later is aangeefster naar Zwolle gereisd en daar werd zij door verdachte van het station gehaald en naar zijn woning aan de [adres] gebracht. [5] Dit vond plaats aan het begin van de zomervakantie, in juli 2020. [6] Aangeefster heeft hierna prostitutiewerkzaamheden vanuit de flat van verdachte aan de [adres] verricht. Ook heeft ze ongeveer vijf keer escortwerk in Zwolle gedaan. [7] Verdachte bracht haar bij deze escortbezoeken met de auto naar de klanten. [8] Aangeefster heeft tot 12 of 16 oktober 2020, het moment dat verdachte naar Turkije ging, gewerkt. [9]
Verdachte heeft bij de politie – kort gezegd – het volgende verklaard.
Verdachte heeft aangeefster via [naam 1] leren kennen. Hij was een nacht in Groningen en toen heeft hij met aangeefster gechat. De volgende ochtend heeft hij aangeefster in Bedum opgehaald en vervolgens zijn zij naar het [hotel] in Groningen gegaan. Daar vertelde aangeefster over haar problemen en dat ze in de prostitutie werkte. Zij vroeg hem of hij een kamer voor haar had en vervolgens heeft hij een kamer in zijn woning aan de [adres] aan haar verhuurd. Zij hadden afgesproken dat verdachte € 70,-- per dag voor de kamer zou krijgen. Ook heeft verdachte aangeefster een paar keer een lift naar klanten gegeven en heeft hij haar een paar keer opgehaald. [10] Hij wist dat aangeefster klanten heeft ontvangen voor de prostitutie op de [adres] [11] en wist dat aangeefster bij hem thuis in de prostitutie heeft gewerkt. [12] Aangeefster kwam vaak zelf met de trein naar Zwolle of Kampen en dan bracht hij haar naar zijn woning in Kampen. [13]
Verdachte heeft ter zitting zijn bij de politie afgelegde verklaring bevestigd en in aanvulling hierop het volgend verklaard.
Aangeefster bood verdachte € 70,-- voor elke dag dat zij de kamer gebruikte. Omdat verdachte dit extraatje goed kon gebruiken, heeft hij zijn woning aan haar verhuurd. Hij was zich ervan bewust dat zij prostitutiewerkzaamheden in zijn woning verrichtte. Het kan kloppen dat dit tussen augustus 2020 en oktober 2020 was. Verdachte heeft aangeefster ook naar klanten in Zwolle gebracht. Hij wist dat zij op dat moment klanten ging afwerken. Ook belde ze soms als ze klaar was en dan haalde hij haar op. [14]
Op de telefoon van aangeefster is een foto van de seksadvertentie van ‘ [alias 1] ’ aangetroffen met als tekst: “
Hoi Lekkere mannen ik ben [alias 1] een heerlijke Nederlandse brunette en ben gek op sex met mannen! Ik heb een heerlijk lichaam waarmee ik jou graag verwen. Ik ontvang te Kampen. Kom jij me vandaag lekker verwennen? Al vanaf 70 Euro voor een half uurtje kan je bij mij terecht, of ga je direct voor een spannend uurtje met mij voor slechts 120 euro. Hopelijk tot snel lekkerding ik wacht op je!”. Uit digitaal onderzoek blijkt dat deze foto op 8 augustus 2020 om 10:56:23 uur is gemaakt met de telefoon van aangeefster op de locatie op- of nabij de [adres] te Kampen [15] en dat de inloggegevens van deze seksadvertentie op 7 augustus 2020 zijn opgeslagen op haar telefoon. [16]
Uit onderzoek van de opgevraagde gegevens van Speurders komt naar voren dat de seksadvertentie van ‘ [alias 1] ’ tussen 7 augustus 2020 en 4 september 2020 in totaal 10 keer werd geplaatst en dat de tekstuele inhoud van deze advertenties steeds op kleine punten afweek. Van het user ID van deze seksadvertenties konden onder meer de volgende gegevens worden achterhaald: telefoonnummer: [telefoonnummer] , postcode: [postcode] . Dit betreft de postcode van de [adres] te Kampen. [17]
Op de websites hoertjes.xxx en thuisontvangst.xxx werd de advertentie ook gevonden, met inhoudelijk dezelfde tekst. Bij de advertenties werd telefoonnummer [telefoonnummer] getoond. Bij de website thuisontvangst.xxx was de plaatsingsdatum 16 augustus 2020. [18]
Aangever/getuige [getuige] heeft op 18 augustus 2020 en op 29 september 2021 verklaard dat hij op 18 augustus 2020 een escort dame heeft besteld naar aanleiding van een advertentie met de tekst “ [alias 1] (20) nieuw in Kampen”. [getuige] heeft verklaard dat de telefoon door een dame met de naam ‘ [alias 1] ’ werd opgenomen. Nadat deze ‘ [alias 1] ’ te laat was verschenen, wilde [getuige] niet meer betalen. Vervolgens kwam er een donker type voor zijn woning die aanbelde. [getuige] moest hem € 150,-- betalen, maar [getuige] gaf
€ 50,--. Vervolgens hoorde [getuige] om 3:55 uur glasgerinkel en zag hij dat de ruit van zijn voorkamer was vernield. Hij zag een stenen eend in de woonkamer liggen. De man had het volgende signalement: donkere huidskleur, opvallend lang, breed postuur en donker zwart haar. [19]
Aangeefster heeft hierover verklaard dat een klant niet wilde betalen en dat zij toen verdachte heeft gebeld die de woning van [getuige] is binnen gestapt. Vervolgens heeft ‘ [alias 2] ’ een stenen gans door de ruit van de woning van de man gegooid. Dat was om 03:00 uur. [20] Aangeefster heeft [naam 2] op een foto herkend als ‘ [alias 2] ’. [21]
In een tapgesprek op 12 november 2021 om 12:42:19 uur zegt [naam 2] over het ingooien van een ruit in Steenwijk in augustus 2020 tegen een onbekende man dat hij hier niets mee te maken heeft, maar dat hij er wel vanaf weet en dat het die kankermongool Alex (zoals verdachte ook wordt genoemd) is. [22]
Het verweer: onbetrouwbaarheid verklaring van aangeefster
De rechtbank geeft de verdediging toe dat aangeefster op een aantal punten wisselend heeft verklaard, over met name de aanloop naar de prostitutiewerkzaamheden in de woning van verdachte en ook over de mate waarin sprake was van vrijwilligheid. Nadat aangeefster hiermee is geconfronteerd, heeft zij ook verklaard dat zij heel veel dingen niet meer precies weet. Hoewel dit gelet op de omstandigheid dat aangeefster in de tenlastegelegde periode in een woelige tijd verkeerde alleszins voorstelbaar is, ziet de rechtbank hierin aanleiding om met de nodige voorzichtigheid naar de door haar afgelegde verklaringen te kijken. Gelet hierop zal de rechtbank de door aangeefster afgelegde verklaringen enkel voor het bewijs gebruiken voor zover deze verklaringen worden ondersteund door de verklaring van verdachte zoals hiervoor weergegeven en door objectieve aanknopingspunten.
Verdere beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van aangeefster, de verklaring van verdachte bij de politie en ter zitting en de voorgaande bewijsmiddelen vast dat enkel de feitelijkheden zoals opgesomd in de hieronder staande bewezenverklaring hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft de overige feitelijkheden geldt dat de verklaring van aangeefster hierover niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het aanmaken en beheren van de seksadvertenties voor aangeefster. Aangeefster heeft weliswaar verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat is gebruikt bij het aanmaken van deze seksadvertenties, aan verdachte toebehoort, maar er zijn geen bewijsmiddelen voorhanden waaruit is af te leiden dat dit telefoonnummer aan verdachte toebehoort.
Dat met de ‘webcrawler mensenhandel’ ook nog seksadvertenties zijn gevonden waarbij hetzelfde telefoonnummer is gebruikt en waarop foto’s van een vrouw in legergroene lingerie is te zien, zoals door aangeefster is beschreven, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, aangezien de verklaring van aangeefster dat het verdachte was die deze foto’s heeft gemaakt, evenmin wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Vervolgens dient te worden beoordeeld hoe het handelen van verdachte, zoals bewezen is verklaard, dient te worden gekwalificeerd.
Art. 273f Sr, waarop de tenlastelegging is toegesneden, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt (…) gestraft:
(…)
2º. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (…), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(...)
5º. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (…) dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen (…), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(…)
3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:
2º. Degen eten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven feiten worden gepleegd ene persoon is die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt (…)
3º. De feiten, omschreven in het eerste lid, zijn voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel als bedoeld in artikel 273f lid 1 onder 2º en 5º Sr.
De rechtbank duidt de verschillende cumulatief tenlastegelegde onderdelen hieronder respectievelijk aan als het ten 1e en ten 2e tenlastegelegde.
Ten aanzien van het ten 1e ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 onder 2º Sr)
Dit onderdeel ziet op de uitbuiting van minderjarigen, een specialis van mensenhandel zoals strafbaar is gesteld in lid 1 onder 1º Sr. Er hoeft met betrekking tot dit sublid geen sprake te zijn van de in lid 1 onder 1º Sr genoemde dwangmiddelen. De rechtbank ziet zich met betrekking tot artikel 273f lid 1, aanhef en sub 2 ten laste gelegde gesteld voor de volgende vragen:
1. Heeft verdachte de in de tenlastelegging genoemde persoon geworven, vervoerd en/of gehuisvest? (de zogenaamde handelingen);
2. Heeft verdachte gehandeld met het oogmerk van uitbuiting?
3. Heeft de in de tenlastelegging genoemde persoon de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt?
Ten aanzien van de onder 1 genoemde vraag overweegt de rechtbank als volgt.
Werven, vervoeren en huisvesten
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven niet dat verdachte aangeefster heeft geworven. Uit de bewijsmiddelen is wel op te maken dat verdachte aangeefster heeft vervoerd en gehuisvest.
Oogmerk van uitbuiting
Vervolgens dient te worden vastgesteld of verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Hiervoor is vereist dat “het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg, meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.” De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. Immers, uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met het oogmerk van eigen financieel gewin een minderjarige in zijn woning prostitutiewerkzaamheden heeft laten verrichten. Immers, verdachte ontving voor elke dag dat dit plaatsvond € 70,-- , een extraatje dat hij naar eigen zeggen goed kon gebruiken. Ook heeft hij een minderjarige naar klanten vervoerd, terwijl hij wist dat zij daar betaalde seks zou hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij tewerkstelling van een minderjarige in de seksindustrie per definitie sprake van uitbuiting, omdat de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van het slachtoffer in dergelijke gevallen altijd in het geding is.
Voor zover de raadsman zich met zijn stelling dat uit het dossier aanwijzingen van vrijwilligheid naar voren komen, zich op het standpunt stelt dat van uitbuiting geen sprake is, overweegt de rechtbank dat instemming met de situatie door het slachtoffer niet relevant is bij het in artikel 273f, lid 1 onder 2º strafbaar gestelde, juist omdat in dit artikel de bescherming van het minderjarige slachtoffer centraal staat.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van het oogmerk van uitbuiting.
Leeftijd
Nu vaststaat dat aangeefster in de tenlastegelegde periode de 18-jarige leeftijd nog niet had bereikt, komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het ten 1e ten laste gelegde.
De omstandigheid dat verdachte stelt dat hij niet heeft geweten dat aangeefster de achttienjarige leeftijd nog niet had bereikt, doet hier niet aan af. De leeftijd van het slachtoffer is immers geobjectiveerd en opzet of schuld ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer behoeft daarom niet te worden vastgesteld.
Ten aanzien van het ten 2e ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 aanhef en sub 5 Sr)
Ook in lid 1 onder 5º van artikel 273f Sr ontbreekt de eis dat sprake moet zijn van dwangmiddelen, omdat dit onderdeel ziet op de bescherming van minderjarigen.
De rechtbank ziet zich hier gesteld voor de vraag of verdachte aangeefster ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, dan wel of verdachte ten aanzien van aangeefster enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aangeefster zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen.
Zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte er in voorzien dat aangeefster in zijn woning prostitutiewerkzaamheden verrichtte en heeft hij daarvoor € 70,-- per dag aan huur ontvangen. Ook heeft hij haar naar klanten gebracht.
De rechtbank leidt daarnaast uit de verklaring van klant [getuige] en het opgenomen telefoongesprek van [naam 2] af, dat zijn rol verder ging. Toen [getuige] niet wilde betalen, ging verdachte bij hem verhaal halen en is een ruit van de woning van [getuige] ingegooid. Dit duidt op een nadere betrokkenheid van verdachte bij de werkzaamheden van aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met zijn handelingen aangeefster gefaciliteerd en begeleid en daarmee haar ertoe gebracht dat zij zich beschikbaar stelde om tegen betaling seks te hebben met derden. Aangeefster had op dat moment de 18-jarige leeftijd nog niet bereikt. Daarmee is de hierboven gestelde vraag in bevestigende zin beantwoord.
Aldus komt de rechtbank ook tot bewezenverklaring van het ten 2e tenlastegelegde
Artikel 273f, lid 3 onder 2º en onder 3º Sr
Zoals hiervoor is overwogen, is vast komen te staan dat aangeefster de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
Op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat het feit werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld, nu de verklaring van aangeefster hierover niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Gelet hierop wordt verdachte van de strafverzwarende omstandigheid van het derde lid, onder 3º Sr vrijgesproken.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren en huisvesten van de minderjarige aangeefster met het oogmerk van seksuele uitbuiting (lid 1 onder 2º) en dat hij haar ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (lid 1 onder 5º).
Periode
Aangeefster heeft verklaard dat zij aan het begin van de zomervakantie, in juli 2020, door verdachte naar zijn woning is gebracht en dat zij daar tot 12 of 16 oktober 2020 prostitutiewerkzaamheden heeft verricht en dat verdachte toen naar Turkije is vertrokken.
Gelet hierop komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de periode van 1 juli 2020 tot en met 12 oktober 2020.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 12 oktober 2020 te Kampen, Zwolle en Steenwijk, [slachtoffer] , telkens
- heeft vervoerd, gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) en
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] telkens handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°) immers heeft verdachte (telkens)
- een woning en/of kamer beschikbaar gesteld voor de seksafspraken van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] naar/van seksafspraken gebracht en/of opgehaald terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (lid 3 sub 2).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
Mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 2º en 5º omschreven feiten worden gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, genoemd in artikel 38z Sr wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf of een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich ten opzichte van een zestienjarig kwetsbaar meisje schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft haar in zijn woning gehuisvest en haar daar prostitutiewerkzaamheden laten verrichten om er zelf financieel beter van te worden. Verder heeft hij haar naar seksafspraken vervoerd. Bij de politie en ook ter terechtzitting heeft hij geen inzicht getoond in de kwalijkheid van zijn gedrag. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten vaak – vroeg of laat – in hun leven ernstige psychische schade van dergelijke gebeurtenissen ondervinden, zoals ook bij aangeefster het geval is. Dat heeft verdachte er niet van weerhouden het strafbare feit te plegen. Daarnaast schokken dit soort feiten de rechtsorde in ernstige mate.
Naar het oordeel van de rechtbank komt verdachte zonder meer een gevangenisstraf toe. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 31 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een verscheidenheid aan delicten, maar niet eerder voor mensenhandel is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer naar voren komen in het reclasseringsrapport van 27 januari 2022. Hierin staat geschreven dat eerder reclasseringstoezicht vroegtijdig is geretourneerd en dat verdachte ook nu weinig tot geen motivatie voor een hulpverleningstraject heeft. Ondanks dat er wel criminogene factoren zijn en de kans op recidive als gemiddeld wordt ingeschat, adviseert de reclassering om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op leggen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. In het geval de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f, lid 1, onder 2º en
onder 5º, zoals hier het geval, wordt daarin een gevangenisstraf van 24 maanden als oriëntatiepunt gegeven. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en zal daarom een gevangenisstraf van vierentwintig maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De rechtbank ziet geen noodzaak om de gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Namens de benadeelde partij is mr. U.H. Hansma, advocaat te Groningen, opgetreden. De benadeelde partij vordert verdachte primair te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 133.100,00 , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade van € 125.600,-- bestaat uit gederfde prostitutie inkomsten. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 7.500,-- gevorderd.
Subsidiair vordert de benadeelde partij verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 132.100,-- (bestaande uit een bedrag van € 124,600 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,-- aan immateriële schade) en meer subsidiair tot een totaalbedrag van € 22.575,-- (bestaande uit een bedrag van € 15.075,-- aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,-- aan immateriële schade) en meest subsidiair tot een totaalbedrag van € 21.575,-- (bestaande uit een bedrag van € 124.600 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,-- aan immateriële schade).
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen, met wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft het materiële gedeelte in strijd is met de wet, de goede zeden en de openbare orde.
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat in de vordering geheel wordt uitgegaan van de verklaring van aangeefster en dat deze verklaringen niet kloppen. Verdachte heeft nooit gelden voor verleende prostitutie werkzaamheden ontvangen. De vordering is niet onderbouwd en behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman zich onder meer op het standpunt gesteld dat het heftige verleden van aangeefster op straat alles beïnvloedend is geweest op de persoon van de benadeelde partij en dat gelet hierop het causale verband tussen de schade en het ten laste gelegde feit niet zonder meer is gebleken. De behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Daarnaast heeft de raadsman geconcludeerd tot gehele afwijzing van de claim.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade:
De gemachtigde van de benadeelde partij, mr. U.H. Hansma heeft als onderbouwing van de gevorderde materiële schadevergoeding in een toelichting van 15 februari 2022 bij het verzoek tot schadevergoeding een berekening gemaakt met schatting van de gederfde inkomsten en hierbij de verklaring van aangeefster als uitgangspunt genomen.
Nu de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van het onderdeel, inhoudend dat dat verdachte zich de inkomsten van de seksafspraken heeft toegeëigend, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard voor dit onderdeel van de vordering.
Immateriële schade:
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade, als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. De strafbare feiten als de onderhavige zijn zodanig dat uit de aard daarvan volgt dat er sprake is van een aantasting in de persoon van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op € 7.500,--. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 7.500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 5 april 2022 (datum van dit vonnis).
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 72 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f,
eerste lid onder 2º en 5º omschreven feiten worden gepleegd de leeftijd van achttien
jaren nog niet heeft bereikt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij: [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 7.500,- (bestaande uit immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 7.500,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 april 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 7.500,--,(zegge: zeven duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 april 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 72 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor een deel van € 125.600,-- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. A.S. Metgod, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.
Mr. A.S. Metgod is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, onderzoek MISTI/NNRCC21008, met nummer 211122.1106. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pag. 100
3.Pag. 23, 74
4.Pag. 34
5.Pag. 101
6.Pag. 36, 79
7.Pag. 21
8.Pag. 77
9.Pag. 79
10.Pag. 300
11.Pag. 307
12.Pag. 316
13.Pag. 312
14.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 maart 2022
15.Pag. 55 en 205.
16.Pag. 206
17.Pag. 176 t/m, 179
18.Pag. 169 t/m 171
19.Pag. 106, 107, 109 en 110
20.Pag. 77
21.Pag. 93
22.Pag. 22 t/m 224