Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[A],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
[B],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
[A]en
[B]worden genoemd.
1.De procedure
2.De beoordeling in conventie en reconventie
Overzicht meerwerk sparingen Saturn Petcare te Hattem” (te vinden als productie 5 bij de inleidende dagvaarding van 12 maart 2018).
aan de hand van het door haar opgestelde “Overzicht meerwerk sparingen Saturn Petcare te Hattem”(hierna: het
overzicht) te bewijzen dat, kort gezegd, meerwerk is opgedragen en verricht. Het belang van voornoemd overzicht is dat dat overzicht concrete werkzaamheden koppelt aan concrete bedragen. Die concretisering van werkzaamheden en bedragen is nodig om te kunnen beoordelen
welk gedeeltevan het bedrag van € 12.107,00 aan meerwerk (waarover partijen van mening verschillen of dit verschuldigd is), ook daadwerkelijk terecht aan [B] in rekening is gebracht.
voor de in het overzicht genoemde werkzaamhedenopdracht is gegeven en dat die werkzaamheden ook nog eens buiten de oorspronkelijke opdracht vielen. [A] heeft in haar laatste akte evenmin de benodigde duidelijkheid gegeven over het overzicht.
Toen op die zaterdag het gat in de muur was gereden, moest het werk acuut worden stilgelegd om voor een oplossing te zorgen. Ik heb toen gebeld met [C] , die zijn telefoon niet opnam. Ik was die zaterdag niet op locatie maar werd gebeld door [D] dat men op de werkvloer vond dat de oplossing was om te gaan vernevelen om zo het stof onder controle te brengen. Ik heb toen gebeld met [B] , nadat meneer [C] zijn telefoon niet opnam, en heb toen de situatie uitgelegd en aangegeven dat zou moeten worden beneveld. [B] heeft er toen akkoord op gegeven. Ik heb toen ook met [B] besproken dat dit inhield dat de tempex ook vochtig zou worden.”
wiede opdracht gaf echter minder stellig dan over het feit
dateen opdracht is gegeven – en de werknemers van [A] dus niet op eigen houtje handelden. Het is voor de kantonrechter daarom van minder belang dat getuige [D] hier de naam [E] noemt. Temeer, omdat het voor de hand ligt dat de heer [D] niet per se een scherp onderscheid zou maken tussen [B] (de opdrachtgever van [A] ) en [X] (de opdrachtgever van de opdrachtgever van [A] ); vanuit het perspectief van [D] waren beide partijen immers in de positie om opdrachten te geven waarnaar hij zich moest richten. Om die reden vindt deze verklaring naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aansluiting bij de verklaring van [getuige 1] , die nu juist op het punt van de identiteit van de gever van de instructie – volgens [getuige 1] : [B] – heel stellig is. Verder verdient opmerking dat [getuige 1] aanwezig is geweest bij de getuigenverklaring van de heer [D] . Desondanks heeft hij zijn eigen getuigenverklaring, waar het betreft de persoon die de goedkeuring voor het vernevelen gaf, klaarblijkelijk niet afgestemd op de verklaring van [D] , en voor het verschil met zijn eigen verklaring ook niet geprobeerd een uitleg te geven. Ook dat komt de overtuigingskracht van de verklaring van [getuige 1] ten goede.
Ik weet niet wie het besluit tot verneveling heeft genomen. Over dit vernevelen heb ik verder geen gesprek met [A] gevoerd. (…) Ik kan me niet herinneren dat ik hier met iemand van [B] over heb gesproken (…). Het later afgevoerde materiaal heb ik wel in containers zien liggen, maar ik heb daar verder geen aandacht aan geschonken, en ik heb dus ook niet gezien hoe nat of hoe droog dat was. (…)
Van mijn collega heb ik de maandag daarop gehoord dat hij de opdracht had kregen om dit zo snel mogelijk op te lossen.
Ik heb die maandag niet gevraagd wie verantwoordelijk was voor het nemen van de beslissing om het isolatiemateriaal nat te spuiten. Ook later heb ik daar niet naar gevraagd. Ongeveer een week later zag ik wat het gewicht was van het op die zaterdag afgevoerde materiaal. Ik merk op dat het [B] is die de rekening voor dit af te voeren materiaal krijgt. Ook na het zien van de gewichten van die zaterdag herinner ik me niet dat ik navraag heb gedaan naar wie de opdracht of het akkoord voor dit natspuiten heeft gegeven. Ik weet dat één van de manieren om met stofvorming om te gaan is om te gaan vernevelen.”
Op die bewuste zaterdag was ik zelf niet ter plaatse aanwezig. De heer [F] , voor die dag ingehuurd door [getuige 1] , was dat wel en hij informeerde mij over wat er die dag was gebeurd. De heer [F] was destijds bij ons in dienst. Van de heer [F] begreep ik dat het werk op die dag werd neergelegd omdat men geen hand voor ogen kon zien door de stofvorming. (…). Over het natspuiten van het isolatiemateriaal hebben wij niet gesproken. Ik herinner mij niet meer hoe of wanneer ik wel heb gehoord van het natspuiten van het isolatiemateriaal. En ik heb zeker geen opdracht gegeven aan [getuige 1] om dat isolatiemateriaal nat te spuiten, zoals wordt beweerd.
Destijds was ik in dienst bij [X] . (…) Het is inderdaad zo dat de heren [G] en [E] overuren hebben gemaakt. (…) Ik weet dat het om een bedrag van € 3.350,- gaat, en dat dit door verrekening is betaald door [B] . Dat weet ik omdat ik deze verrekening destijds zelf heb gedaan.