4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw niet bewezen wat onder 3 ten laste is gelegd. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om tot de conclusie te kunnen komen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de poging tot afdreiging van
[slachtoffer 7] . Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
In de periode van februari tot en met juli 2020 deden [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ),
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), [slachtoffer 5] (hierna: Van [slachtoffer 5] ) en [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) aangifte van afdreiging. Zij werden benaderd via Whatsapp en sms, al dan niet nadat zij contact hadden gezocht met een prostituée naar aanleiding van een advertentie op internet. In de berichten die zij ontvingen, stond dat zij zouden hebben afgesproken met een prostituée en dat zij geld moesten betalen om te voorkomen dat hun partner zou worden ingelicht en/of dat hun gedragingen op social media zouden worden gedeeld. [slachtoffer 8] (hierna: [slachtoffer 8] ) werd op vergelijkbare manier benaderd, maar is niet ingegaan op de poging tot afdreiging. Ook [slachtoffer 8] deed aangifte.
De aangevers werden benaderd met wisselende telefoonnummers, waarvan een deel prepaid. Daarbij werden steeds vergelijkbare teksten verstuurd. Ook ontvingen die personen één of meerdere betaalverzoeken, genaamd tikkies, door middel waarvan zij betalingen konden doen. Als de ontvangers van de berichten niet reageerden en/of niet betaalden, dan volgden er meerdere berichten, dreigend van toon. Als zij niet zouden betalen, dan zou hij thuis en/of op zijn werk worden opgezocht door de afzender van de berichten en/of mededaders. De schijn werd daarbij gewekt dat de daders betrokken waren bij een motorclub, waarbij de naam van motorclub Satudarah naar voren kwam. Wanneer de ontvanger wel betaalde, volgden veelal berichten dat de overgemaakte geldbedragen niet werden ontvangen en volgden meer tikkies om het zwijgen van de dader(s) te blijven afkopen. De bedragen werden overgemaakt op verschillende bankrekeningnummers.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de bedragen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] betaalden op het rekeningnummer van verdachte, zijnde [rekeningnummer 1] , werden bijgeschreven. Ook in de omschrijving van het door [slachtoffer 1] betaalde tikkie werd dat rekeningnummer van verdachte vermeld. [slachtoffer 8] heeft, voordat hij bedreigende berichten ontving, vrijwillig twee tikkies betaald aan een vrouw waarvan hij dacht dat zij een prostituée was. De geldbedragen die hij betaalde, werden overgemaakt op het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] . Uit onderzoek van de politie is gebleken dat dit rekeningnummer destijds op naam van verdachte stond.
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bij de politie en ter terechtzitting ontkend. Zij heeft niet ontkend dat de bedragen op haar rekeningnummer werden ontvangen, maar verklaarde dat zij daarbij niet betrokken was. Sterker nog, zij had van die ontvangsten geen enkele wetenschap. Vanwege het feit dat verdachte in het verleden een hersenbloeding heeft gehad, is zij al langere tijd niet (meer) in staat om haar eigen financiën te beheren. Dat doet haar partner, medeverdachte [medeverdachte] , voor haar. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij, zeker sinds de hersenbloeding van verdachte, onder meer, de financiën van het gezin voor zijn rekening neemt.
Overwegingen en conclusies
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
De rechtbank stelt zich voor de vraag of bewezen kan worden dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afdreigingen (feit 1 primair) en de ten laste gelegde poging tot afdreiging (feit 2).
Dat een aantal bedragen, die onder afdreiging werden verkregen, op de bankrekening van verdachte werden bijgeschreven, staat niet ter discussie. Die omstandigheid is echter niet voldoende om te komen tot het oordeel dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten. Om tot dat oordeel te kunnen komen, is vereist dat vast komt te staan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte(n). Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte ook op andere of nadere wijze betrokken was bij de afdreigingen. Een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] kan niet worden vastgesteld. De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, dan ook niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten lastegelegde heeft begaan, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Subsidiair wordt verdachte verweten dat zij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van het bedrag van € 7.420,00, dat aangevers in totaal onder afdreiging hebben betaald.
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Verdachte heeft verklaard dat zij, vanwege gezondheidsredenen, haar eigen financiën niet kan beheren en dat [medeverdachte] haar financiën en die van het gezin voor zijn rekening neemt. [medeverdachte] heeft dat bevestigd. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van verdachte dat zij niet heeft geweten van de ontvangsten op haar bankrekening, nu uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken van het tegendeel. De rechtbank concludeert dat verdachte, gelet op het feit dat zij geen inzicht had in haar financiën, niet wist noch redelijkerwijs moest vermoeden dat een aantal bedragen op haar bankrekening van misdrijf afkomstig waren. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard wat aan verdachte onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.