ECLI:NL:RBOVE:2022:824

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
08-997023-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontreiniging door zoutwinningsbedrijf en niet-naleving van vergunningseisen

Op 28 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zoutwinningsbedrijf dat werd beschuldigd van het niet naleven van vergunningseisen, wat leidde tot ernstige bodemverontreiniging. Het bedrijf werd veroordeeld tot een geldboete van 75.000 euro. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf verontreiniging door dieselolie niet onverwijld had gemeld aan de toezichthouder, het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), ondanks dat er bij verschillende boorputten sprake was van ernstige verontreiniging. De rechtbank verklaarde de officier van justitie gedeeltelijk niet-ontvankelijk in de vervolging voor bepaalde feiten, maar achtte de overtredingen van de vergunningseisen wel bewezen. De rechtbank benadrukte de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijf en de noodzaak om vergunningseisen strikt na te leven, vooral gezien de milieurisico's die gepaard gaan met zoutwinning. De rechtbank nam ook in overweging dat het bedrijf na ontdekking van de verontreiniging wel onderzoek had verricht, maar dat dit niet volstond om de vertraging in de melding te rechtvaardigen. De uitspraak is een belangrijke reminder voor bedrijven in de mijnbouwsector over de noodzaak van transparantie en naleving van milieuwetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-997023-17 (P)
Datum vonnis: 28 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf],
gevestigd te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 januari 2022 en 14 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van wat namens verdachte en haar raadsvrouw mr. J.F. Rense, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 31 januari 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte bij het winnen van zout onvoldoende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van verontreiniging van de bodem, bij verontreiniging niet onverwijld melding heeft gemaakt bij de Inspecteur-generaal der Mijnen, alsmede dat geen chemisch veiligheidsrapport is opgesteld voor de gebruikte diesel in de ondergrondse zoutcavernes en evenmin voor de opslag van gasolie in de ondergrond in de [bedrijventerrein] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[verdacht bedrijf] , voorheen van 30 november 1998 tot en met 1 juli 2019 statutair genaamd [bedrijf 1] B.V. en van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2021 statutair genaamd [bedrijf 2] B.V., in ieder geval de rechtspersoon ingeschreven in het handelsregister onder het KvK-nummer [nummer] ,
op of omstreeks 6 mei 2015, in de gemeente Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk, in strijd heeft gehandeld met een (of meer) voorschrift(en) van een omgevingsvergunning dat (die) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet Milieubeheer, bij beschikking van 21 november 2005 met kenmerk [kenmerk] door het Ministerie van Economische zaken verleende vergunning (aan [bedrijf 1] B.V.), immers heeft zij, verdachte, toen aldaar in strijd met
- voorschrift B11 van die vergunning niet voldaan aan de verplichting om indien door wat voor oorzaak dan ook verontreinigende stoffen, te weten: dieselolie en/of pekelwater, op en/of in de bodem dreigen te geraken en/of zijn geraakt, er niet voor gezorgd onverwijld daarvan melding te doen aan de inspecteur – generaal der mijnen en/of maatregelen om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen, en /of
- voorschrift B8 van die vergunning er niet voor gezorgd dat schadelijke en of verontreinigde stoffen niet in het oppervlakte water terecht kwamen dan wel in de bodem drongen;
2.
[verdacht bedrijf] , voorheen van 30 november 1998 tot en met 1 juli 2019 statutair genaamd [bedrijf 1] B.V. en van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2021 statutair genaamd [bedrijf 2] B.V., in ieder geval de rechtspersoon ingeschreven in het handelsregister onder het KvK-nummer [nummer] , in of omstreeks de periode van 01 juli 2008 tot en met 14 juni 2016, in de gemeente Hengelo en/of Enschede, althans in Nederland,
opzettelijk,
bij het gebruiken en/of onderhouden en/of buiten gebruik stellen van een boorgat, waaronder, te weten:
-boorgat 335 en/of
-boorgat 330 en/of
-boorgat 336 en/of
-boorgat 340 en/of
-boorgat 342,
onvoldoende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van schade,
terwijl zij, verdachte, van het plegen van vernoemd(e) misdrij(f)(ven) een gewoonte heeft gemaakt;
3.
[verdacht bedrijf] , voorheen van 30 november 1998 tot en met 1 juli 2019 statutair genaamd [bedrijf 1] B.V. en van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2021 statutair genaamd [bedrijf 2] B.V., in ieder geval de rechtspersoon ingeschreven in het handelsregister onder het KvK-nummer [nummer] ,
in of omstreeks de periode 5 oktober 2018 tot en met 18 december 2018, althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks 2018, te Hengelo (O) en/of Amersfoort, en/of Arnhem en/of Amsterdam, althans (bij zoutwinningsactiviteiten door mijnbouw) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met één of meer bepalingen van de EG- verordening (1907/2006) registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), immers:
heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) als downstreamgebruiker(s), toen aldaar, geen chemisch veiligheidsrapport met bijbehorende blootstellingsscenario’s zoals bedoeld in artikel 31 lid 7 juncto 37 lid 4 van voornoemde EG-verordening, opgesteld voor het gebruik van diesel als blanket oil in ondergrondse zoutcavernes;
4.
[verdacht bedrijf] , voorheen van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2021 statutair genaamd [bedrijf 2] B.V., in ieder geval de rechtspersoon ingeschreven in het handelsregister onder het KvK-nummer [nummer] ,
in of omstreeks de periode van 6 september 2019 tot en met 21 november 2019, althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks 2019, te Enschede en/of Hengelo en/of Amersfoort, en/of Arnhem en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met één of meer bepalingen van de EG- verordening (1907/2006) registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), immers:
heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s), als downstreamgebruiker(s), toen aldaar, geen chemisch veiligheidsrapport met bijbehorende blootstellingsscenario’s zoals bedoeld in artikel 31 lid 7 juncto 37 lid 4 van voornoemde EG-verordening, opgesteld voor de opslag van diesel en/of gasolie in de ondergrondse cavernes in Enschede, de [bedrijventerrein] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde is verjaard, zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Onder 2 is ten laste gelegd opzettelijke overtreding van artikel 67 Mijnbouwbesluit. Deze algemene maatregel van bestuur is gebaseerd op artikel 49 Mijnbouwwet. In deze artikelen zijn regels gesteld omtrent het winnen van delfstoffen door middel van mijnbouw.
Overtreding van artikel 49 Mijnbouwwet levert volgens het destijds geldende artikel 1 sub 2 Wet op de Economische Delicten (WED) een economisch delict op. Gelet op de artikelen 2 lid 1 en 6 lid 1 sub 2 van de WED, levert dit economisch delict, wanneer het opzettelijk is begaan, een misdrijf op, anders een overtreding. Hierop was destijds in geval van een misdrijf een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie gesteld.
Conform het destijds geldende artikel 70 Wetboek van Strafrecht (Sr) vervalt het recht tot strafvordering door verjaring na verloop van zes jaren voor de misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld.
De rechtbank zal om die reden uitgaan van een verjaringstermijn van zes jaren.
De verjaringstermijn dient berekend te worden vanaf de eerste daad van vervolging. Uit de beschikking van de rechter-commissaris van 9 februari 2021 leidt de rechtbank af dat de raadsvrouw op 10 november 2020 de rechter-commissaris heeft verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, te weten: het horen van de heer [naam 1] als vertegenwoordiger van verdachte. Uit dit verzoek aan de rechter-commissaris leidt de rechtbank af dat verdachte op dat moment bekend was met de vervolging. Gerekend vanaf dat moment vangt de verjaringstermijn op 10 november 2014 aan.
Dat leidt ertoe dat de officier van justitie verdachte kan vervolgen voor feiten die zijn gepleegd vanaf 10 november 2014. De officier van justitie zal voor de onder 2 ten laste gelegde periode van 1 juli 2008 tot 10 november 2014 dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat de onder 1 ten laste gelegde feiten zijn verjaard overweegt de rechtbank het volgende.
Onder 1 is ten laste gelegd opzettelijke overtreding van artikel 2.3 aanhef en onder a en/of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Overtreding van artikel 2.3 aanhef en
onder avan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht levert volgens het destijds geldende artikel 1 sub 2 WED een economisch delict op als bedoeld in artikel 1a
onder 1van de WED. Gelet op de artikelen 2 lid 1 en 6 lid 1 sub 2 van de WED, levert dit economisch delict, wanneer het opzettelijk is begaan, een misdrijf op, anders een overtreding. Hierop was destijds in geval van een misdrijf een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie gesteld.
Conform het destijds geldende artikel 70 Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring na verloop van twaalf jaren voor de misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld.
De rechtbank zal om die reden voor zover de tenlastelegging doelt op gedragingen vermeld
onder avan voornoemde bepaling uitgaan van een verjaringstermijn van twaalf jaren.
Overtreding van artikel 2.3 aanhef en
onder bvan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht levert volgens het destijds geldende artikel 1 sub 2 WED een economisch delict op als bedoeld in artikel 1a
onder 2van de WED. Gelet op de artikelen 2 lid 1 en 6 lid 1 sub 2 van de WED, levert dit economisch delict, wanneer het opzettelijk is begaan, een misdrijf op, anders een overtreding. Hierop was destijds in geval van een misdrijf een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie gesteld.
Conform het destijds geldende artikel 70 Sr vervalt het recht tot strafvordering door verjaring na verloop van zes jaren voor de misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld.
De rechtbank zal om die reden voor zover de tenlastelegging doelt op gedragingen vermeld
onder bvan voornoemde bepaling uitgaan van een verjaringstermijn van zes jaren.
Nu het verwijt blijkens de tekst van het onder 1 ten laste gelegde (niettegenstaande de lange periode vermeld in de aanhef van de tenlastelegging) feitelijk ziet op (een) delict(en), volgens de steller, gepleegd op of omstreeks 6 mei 2015, dient te worden beoordeeld of de verweten gedraging op dat tijdstip was verjaard.
De verjaringstermijn dient, zoals hiervoor gesteld, berekend te worden vanaf de eerste daad van vervolging, zodat ook voor feit 1 zelfs in het voor verdachte meest gunstige geval (uitgaande van een verjaringstermijn van zes jaren) geldt, dat gerekend vanaf dat moment de verjaringstermijn op 10 november 2014 aanvangt.
Dat leidt ertoe dat de officier van justitie verdachte kan vervolgen voor feiten die zijn gepleegd vanaf 10 november 2014. Nu 6 mei 2015 na die datum is gelegen is de officier van justitie voor het onder 1 ten laste gelegde ontvankelijk.
Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve in zoverre verworpen.
Indien en voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat bij de beoordeling omtrent de door haar gestelde verjaring het bewijs voor het al dan niet opzettelijk handelen van verdachte een rol speelt, volstaat de rechtbank met de constatering van verdachte, zowel onder feit 1 als onder feit 2 een verwijt in opzettelijke vorm wordt gemaakt, hetgeen op dit moment bij de bespreking van verweren omtrent de voorvragen het doorslaggevend criterium vormt en waarbij vraagpunten omtrent bewijs (vooralsnog) geen betekenis hebben.
Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte wint zout middels oplosmijnbouw in de provincies Overijssel en Groningen. Per dag wordt ongeveer 6 miljoen kilo zout uit de grond gehaald. Om dat zout naar boven te krijgen, wordt eerst een gat geboord naar de laag die het zout bevat. Hierna wordt het boorgat gereed gemaakt voor de zoutproductie. Een gereed gemaakt boorgat is een zogeheten put. Gebruikelijk worden er twee tot drie putten in een serie aangelegd die op een onderlinge afstand van 40 of 60 meter van elkaar staan. Om het zout te kunnen winnen wordt zoet water via de put naar beneden gepompt naar de zoutlaag. Het zout lost op door het zoete water
en het water wordt zout. Dit zoute water, de zogeheten pekel, stroomt via de put omhoog en wordt via een buizenstelsel naar de zoutfabriek getransporteerd. In de ondergrondse zoutlaag ontstaat door het oplossen van het zout langzamerhand een steeds grotere holte, de zogeheten caverne. Bij zoutwinning door oplosmijnbouw wordt dieselolie als mijnbouwhulpstof gebruikt, de zogenaamde blanketolie. De diesel- of gasolie wordt ter beheersing van de ontwikkeling van de caverne als afdeklaag op het zoete water gebruikt, zodat het plafond of dak van de caverne stabiel blijft en niet instort doordat het zout aldaar oplost door het zoete water wat in de caverne gepompt wordt. Het toezicht op deze vorm van mijnbouw wordt uitgeoefend door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het onder 1 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen, aangezien na ontdekking van de ernstige bodemvervuiling bij put 335 in het begin van het jaar 2015 het een jaar heeft geduurd voordat verdachte hiervan melding heeft gemaakt.
Het onder 2 ten laste gelegde kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. Tot het jaar 2016 zijn geen maatregelen genomen ter voorkoming van welke schade dan ook, terwijl de nodige informatie voorhanden was, waaruit bleek dat sprake was van olielekkages. Daar is niet op geacteerd, waardoor het ten laste gelegde opzettelijk is gepleegd.
De feiten 3 en 4 kunnen ook wettig en overtuigend worden bewezen, omdat er geen chemische veiligheidsrapporten aanwezig waren in de ten laste gelegde periode.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Voor gemonitorde, afwijkende situaties geldt de meldplicht niet zoals is ten laste gelegd onder 1. Desondanks heeft verdachte de beschikbare informatie rond de lekkage gedeeld met het SodM. Verdachte was zich er niet van bewust dat er een meldplicht gold in dit geval, zodat in ieder geval geen sprake is van opzettelijk handelen. Verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde kan niet bewezen worden dat verdachte in die periode heeft nagelaten maatregelen te treffen ter voorkoming van schade, zodat vrijspraak dient te volgen.
Verdachte streefde ernaar te voldoen aan of in overeenstemming te handelen met de zogenoemde REACH-verordening en ging ervan uit dat zij in overeenstemming met de daarin opgenomen regels opereerde. Er bestaat en bestond daarom geen enkele reden tot strafvervolging ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde gezamenlijk bespreken.
Op 21 november 2005 is door de Minister van Economische Zaken een vergunning met kenmerk [kenmerk] verleend aan de rechtsvoorganger van verdachte, [bedrijf 1] B.V. [1] De vergunning heeft betrekking op de fabriek, de leidingen van de fabriek naar de boorgaten en de boorgaten zelf. De vergunning is tot stand gekomen na advies van SodM en bevat onder andere de volgende voorschriften:
voorschrift B8:
schadelijke of verontreinigende stoffen, mogen niet in het oppervlaktewater terechtkomen dan wel in de bodem dringen;
voorschrift B11:
indien door wat voor oorzaak dan ook verontreinigende stoffen op of in de bodem dreigen te geraken of zijn geraakt zorgt de vergunninghoudster onverwijld voor:
a. melding daarvan aan de Inspecteur-generaal der mijnen;
b. maatregelen om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen. [2]
Bij het onder 2 ten laste gelegde gaat het er, kortgezegd, om dat bij boorgaten 330, 335, 336, 340 en 342 onvoldoende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van schade bij het gebruiken / onderhouden of buiten gebruik stellen van die boorgaten.
Zoals hiervoor beslist zal de rechtbank oordelen over de periode vanaf 10 november 2014 tot 14 juni 2016 ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 6 maart 2017 het woord ‘onderhouden’ uit artikel 67 Mijnbouwbesluit is geschrapt. In de periode daaraan voorafgaand was deze handeling, naast ‘gebruiken’ en ‘buiten gebruik stellen’ wel opgenomen in de wettekst, zodat de rechtbank daarover kan oordelen.
Zoals hierna uiteen wordt gezet, is gebleken dat bij de genoemde putten diesel- of gasolie in de bodem is gelekt.
Bij het onder 1 ten laste gelegde gaat het er, kort gezegd, om dat de geconstateerde verontreiniging niet onverwijld is gemeld aan het SodM.
De vragen die van belang zijn voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten zijn:
  • wanneer hebben de lekkages plaatsgevonden?
  • wanneer zijn de lekkages ontdekt?
  • wanneer zijn de lekkages gemeld bij het SodM?
  • zijn er maatregelen genomen en zo ja, welke dan?
Putten 335 en 336 zijn gelegen aan [adres 2] in de gemeente Enschede.
Put 335 is van 1 september 1987 tot 6 januari 2010 in gebruik geweest. In de periode van 3 september 1987 tot en met 25 maart 1988 is in totaal 45.000 liter gasolie als mijnbouwhulpstof in put 335 gepompt. De gasolie werd op 29 juni 1989 weer uit put 335 verwijderd, waarna deze alleen verzadigde pekel bevatte.
Put 336 is van 1 september 1987 tot 6 januari 2010 in gebruik geweest. Vanaf 11 februari 1988 is in totaal 58.000 liter gasolie in put 336 gepompt. [3]
Vanaf 20 juli 1988 is in totaal 42.000 liter gasolie in put 330 gepompt, vanaf 28 juli 1988 is in totaal 36.000 liter gasolie in put 340 gepompt en vanaf 26 januari 1989 is in totaal 39.500 liter gasolie in put 342 gepompt. [4] [5] [6]
In opdracht van verdachte is onderzoek verricht naar de grondwaterkwaliteit in samenhang met de boor- en productiewerkzaamheden van verdachte. Het doel van de monitoring was controleren of de bedrijfsactiviteiten hadden geleid tot verhoogde concentraties aan minerale olie en/of chloride in het grondwater. [7]
Op 6 mei 2015 is door [bedrijf 3] B.V. gerapporteerd omtrent dit grondwateronderzoek. [8]
In het rapport is onder meer het volgende gerapporteerd:

3.1 Toetsingskader
De analyseresultaten zijn getoetst aan de volgende toetsingswaarden:
• De streefwaarden en/of interventiewaarden (grondwater) uit de Circulaire Bodemsanering
zoals gewijzigd op 1 juli 2013
• De achtergrondwaarden uit bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit per 1 juli 2013.
Dit toetsingskader bestaat uit Streefwaarden en Interventiewaarden voor grondwater. De
Tussenwaarden zijn gedefinieerd als T = %(S + 1) voor grondwater. De wijze van weergave in de navolgende tabellen staat vermeld in het onderstaande overzicht van tabel 3.1.
Tabel 3.1 Overzicht toetsingskader
Concentratieniveau voor een stof Weergave in tabellen Omschrijving in de tekst
s S-waarde (of < rapportagegrens) - -
> S-waardes T-waarde + Licht verhoogd / verontreinigd
> T-waardes 1-waarde ++ Matig verhoogd / verontreinigd
> 1-waarde +++ Sterk verhoogd / verontreinigd
3.3
Kwaliteit van het grondwater
Tabel 3.3 biedt een overzicht van de analyseresultaten en de toetsing van het grondwater. De
analysecertificaten zijn opgenomen in bijlage 4.
Tabel 3.3 Analyse en interpretatie analyseresultaten grondwater
Peilbuis chloride minerale olie (C10-C40) pH EC Troebelheid
Filterdiepte (m -mv) (mg/l) (µ
g/l) (-) (µ
S/cm) (ntu)
Pb 335 F(1,5-2,5) 490000 +++ 6,63 1222 325
Pb 336 F(1,1-2,1) 10000 +++ 7,29 2240 214
4 Conclusies en aanbeveling
De concentraties aan minerale olie en chloride zijn middels deze monitoringsronde vastgelegd.
Ter plaatse van zeven locaties (179, 335, 336, 364, 457, 479 en 491) overschreed de concentratie aan minerale olie de interventiewaarde.” [9]
De interventiewaarde voor minerale olie is 600 µg/l. [10] Voor concentraties boven de interventiewaarde dient de bodem te worden gesaneerd om hem te mogen gebruiken met de gewenste bestemming. Dan is sprake van ernstige verontreiniging. [11]
Door de Anteagroup is vervolgens afperkend onderzoek uitgevoerd. In het rapport van
7 januari 2016 is onder meer het volgende gerapporteerd:

Caverne 335
Ter plaatse van zoutcaverne 335 is bij de grondwatermonitoring een sterk verhoogde concentratie minerale olie (490.000 µg/1) gemeten in het grondwater.
Onderzoeksresultaten grond
In de bodem direct naast de zoutcaverne (boring Hgl210010) is zintuiglijk verontreiniging waargenomen vanaf maaiveld tot de maximaal geboorde diepte van 6,5 m-mv (matige tot sterke olie-/waterreactie in traject 0-3,0 m-mv en verhoogde PID-metingen in traject 0,5-6,5 m-mv). Ook in de boringen Hg1210012 en Hgl210013 zijn zintuiglijk verontreinigingen waargenomen (matige respectievelijk zwakke olie-/waterreacties).
Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond rond grondwaterniveau sterk verhoogde gehalten aan minerale olie en xylenen bevat. Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten naftaleen, ethylbenzeen en tolueen gemeten (monster Hgl21 0010-7, traject 1,5-1,7 m-mv). De oliefractieverdeling (hoofdzakelijk C10 - C16 en C16 - C21) wijst op een verontreiniging met een dieselachtige oliesoort.
Op basis van de omvang is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.” [12]
De op vordering in het strafrechtelijk onderzoek ontvangen digitale camerabeelden van de camera-inspectie van put 335, van de datum 11 mei 2016, werden door het SodM nader onderzocht om lekkages in de put vast te stellen.
Daarover is het volgende gerapporteerd:

Uitlezen camerabeelden put 335
Vervolgens zag ik op de camerabeelden van boorput 335 het volgende:
-Omstreeks 11.05.2016 09:20:23 op 54.14m zag ik dat er zich vloeistof bevond ter hoogte van de onderste schroefverbinding.
-Omstreeks 11.05.2016 09:21:27 op 54.14m zag ik druppels ter hoogte van de
schroefverbinding naar beneden sijpelen.
-Omstreeks 11.05.2016 09:24:11 op 54.14m zag ik dat onder de onderste schroefverbinding de binnenkant van de buis er nat uit zag. Er sijpelde een vloeistof die vervolgens verder naar beneden valt.
-Omstreeks 11.05.2016 09:45:35 op 97.60m zag ik dat de camera zich richtte naar de onderkant van de schroefverbinding alwaar ik zag dat er ter plaatste belletjes binnendrongen. Ik zag dat er ter plaatse vloeistof sijpelde dat vervolgens in druppels naar beneden viel.” [13]
Hieruit kan worden afgeleid dat de schroefverbindingen van de 7 inch casing op een diepte van ongeveer 54 en 97 meter lek waren. Hierdoor is olieverontreiniging opgetreden in de bodem.
De op vordering ontvangen digitale camerabeelden van de camera-inspectie van put 336, werden door het SodM eveneens nader onderzocht om de lekkages in de put vast te stellen.
Daarover is onder meer het volgende gerapporteerd:

Uitlezen camerabeelden put 336
-Omstreeks 04.07.2016 17:38:51 op 23.71 m zag ik een vloeistof op de schroefverbinding vloeien. Boven de bovenste schroefverbinding zag ik een natte plek over de binnenkant van het buisdeel.
-Omstreeks 04.07.2016 17:39.44 zag ik een tekstbalk verschijnen met de tekst:
"lekkage verbinding"
-Omstreeks 04.07.2016 19:05:16 op 69.28m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof staan. We zagen dat de vloeistof in de verbinding toe nam naar een maximale hoeveelheid en dan weer afneemt. Dit zagen we continue gebeuren. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Omstreeks 04.07.2016 19:16:06 op 82.01 m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof stromen. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Omstreeks 04.07.2016 19:25:57 op 93.54m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof stromen. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding." [14]
Hieruit blijkt dat bij deze put de schroefverbindingen van de 7 inch casing op een diepte van ongeveer 23, 69, 82, 93 en 131 meter ook lek waren.
Voorts zijn lekkages geconstateerd bij de putten 330, 340 en 342.
Bij deze putten is omtrent de constateringen van het cameraonderzoek het volgende gerapporteerd:

Uitlezen camerabeelden put 330
-Omstreeks 01.07.2016 10:34:44 op 132.36 m zag ik druppels ter hoogte van de
bovenste schroefverbinding naar beneden sijpelen.
-Omstreeks 01.07.2016 10:35:18 op 132.36m zag ik een tekstbalk in beeld
verschijnen met de tekst "lekkage schroefverbinding"
-Omstreeks 01.07.2016 10:42:23 op 132.27m zag ik druppels ter hoogte over de
onderste schroefverbinding naar beneden sijpelen.
-Omstreeks 01.07.2016 11:30:47 op 218.81 m zag ik een natte plek over de
binnenkant van de buisdeel vloeistof vloeien.
-Op 11:31:11 zag ik op het scherm een tekstbalk verschijnen met de tekst:
"lekkage toestroom water".
-Omstreeks 01.07.2016 11:43:47 op 240.88m zag ik druppels ter hoogte van de
bovenste schroefverbinding naar beneden vallen.". [15]

Uitlezen camerabeelden put 340
- Op 12.13m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding een mij onbekende vloeistof staan. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 23.98m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof staan. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 59.57m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof vloeien. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 96.41 m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof vloeien. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 145.68m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof staan. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 205.1 m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof vloeien. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding." [16]

Uitlezen camerabeelden put 342
-Op 10.37m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof vloeien. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 19.30m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof vloeien. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 57.40m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof vloeien. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 112.71 m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof vloeien. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding"
-Op 181.71 m zag ik ter hoogte van de schroefverbinding vloeistof vloeien. Ik zag daarbij een tekstbalk verschijnen met de tekst: "lekkage verbinding." [17]
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de genoemde rapporten en camerabeelden vastgesteld worden dat bij de genoemde putten sprake was van ernstige bodemverontreiniging door lekkage van minerale olie.
Het onder 2 ten laste gelegde, het opzettelijk bij het gebruiken / onderhouden / buiten gebruik stellen van die boorgaten nemen van onvoldoende maatregelen ter voorkoming van schade in de periode vanaf 10 november 2014 tot 14 juni 2016, kan evenwel naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Het is niet duidelijk vanaf en tot wanneer de lekkages zijn opgetreden en vanaf en tot wanneer olie de bodem in is gedrongen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld wanneer de schade precies is ontstaan. Er bevindt zich in het dossier geen bewijs dat additionele schade is opgetreden in de periode vanaf 10 november 2014 tot 14 juni 2016, temeer nu het dossier aanwijzingen bevat dat de genoemde putten reeds daarvoor buiten gebruik zijn gesteld. Verdachte zal om die reden van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Aangezien sprake was van verontreiniging dient voor het onder 1 ten laste gelegde de vraag te worden beantwoord wanneer verdachte daarvan melding heeft gemaakt bij het SodM.
Voornoemd rapport van [bedrijf 3] B.V. dateert van 6 mei 2015. Vanaf het moment van uitbrengen van dat rapport was voor verdachte duidelijk dat er sprake was van ernstige bodemverontreiniging doordat, op meerdere plekken, diesel- of gasolie in de bodem was geraakt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte pas op 31 mei 2016 melding heeft gemaakt van de verontreiniging. Op die datum werd door een medewerker van verdachte een presentatie gegeven met de titel ‘ [titel] ’ aan (milieu)inspecteurs van de gemeenten Hengelo, Enschede en medewerkers van het SodM. [18]
Bij deze presentatie is de verontreiniging bij put 335 toegelicht en uiteengezet dat eerst nader onderzoek is verricht door middel van verschillende metingen, zoals een drijflaagmeting, ROST meting, USIT meting en een druktest, alvorens de uitkomsten werden besproken met het bevoegd gezag. Ten aanzien van putten 330, 336, 340 en 342 is gemeld dat nog nader onderzoek nodig was.
Ter zitting is door de vertegenwoordigers van verdachte verklaard dat het niet gebruikelijk was om bij monitoring direct na een resultaat dat boven de interventiewaarde lag in te grijpen dan wel daarvan melding te doen bij het bevoegde gezag. Er werd bij verdachte onderscheid gemaakt tussen reguliere monitoring in het grondwater en incidenten bij bijvoorbeeld het aanleggen van een boring. Als daarbij bijvoorbeeld olie gemorst werd, dan werd direct waargenomen dat dat leidde tot verontreiniging en werd direct melding gedaan. Als bij monitoring iets afwijkends werd geconstateerd, moest dat, volgens de verklaring van de vertegenwoordigers, eerst verder in kaart gebracht worden en naar hun idee was dat niet in strijd met de vergunning. [19]
Het vergunningvoorschrift schrijft evenwel voor dat indien door wat voor oorzaak dan ook verontreinigende stoffen op of in de bodem dreigen te geraken of zijn geraakt de vergunninghoudster
onverwijldzorgt voor:
a. melding daarvan aan de inspecteur-generaal der mijnen;
b. maatregelen om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen.
Aan dat voorschrift is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan.
Tussen het rapport van 6 mei 2015 en de presentatie van 31 mei 2016 zit een periode van ruim een jaar. Gedurende die periode wisten medewerkers van verdachte dat sprake was van forse verontreiniging, maar is er bewust voor gekozen eerst nader onderzoek te verrichten en niet direct een melding te doen bij het SodM of maatregelen te nemen om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen.
Hiermee is door de medewerkers van verdachte opzettelijk (willens en wetens) gehandeld, welk opzet aan verdachte kan worden toegerekend. Voor economische delicten als de ten laste gelegde feiten is “kleurloos opzet”, oftewel opzet op de gedraging, voldoende om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is hier niet het geval.
Het onder 1 ten laste gelegde kan derhalve ten aanzien van voorschrift B11 wettig en overtuigend worden bewezen.
Overtreding van het ten laste gelegde voorschrift B8, betrekking hebbende op het er niet voor zorgen dat schadelijke / verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater terecht kwam dan wel in de bodem drongen, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, nu uit het dossier niet is gebleken dat hiervan sprake was op of omstreeks de ten laste gelegde datum 6 mei 2015. Het dossier bevat duidelijke aanwijzingen op grond waarvan moet worden aangenomen dat de verontreinigingen dateren van een (veel) eerdere datum dan 6 mei 2015. Derhalve kan niet worden gezegd dat op de ten laste gelegde datum schadelijke of verontreinigende stoffen in de bodem zijn gedrongen (of in het oppervlaktewater terecht gekomen), zodat voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak dient te volgen.
Feiten 3 en 4
Onder 3 en 4 is, kortgezegd, respectievelijk ten laste gelegd dat geen chemisch veiligheidsrapport is opgesteld voor de gebruikte diesel- of gasolie in de ondergrondse zoutcavernes en evenmin voor de opslag van diesel- of gasolie in de ondergrond.
De vertegenwoordigers van verdachte hebben ter terechtzitting verklaard dat de afdeling binnen het bedrijf die hier de verantwoordelijkheid voor droeg, ervan uit ging dat verdachte handelde in overeenstemming met de EG-verordening. De medewerkers waren zich ervan bewust dat er geen chemische veiligheidsrapporten waren opgemaakt, maar gingen ervan uit dat dat ook niet hoefde voor de manier waarop verdachte de diesel toepaste. Op het moment dat werd ontdekt dat de veiligheidsbladen van de leveranciers enkel voorzagen in de risico’s van het gebruik van diesel- of gasolie als brandstof en niet in het gebruik ervan als blanketolie en voor de opslag in de ondergrondse cavernes, zijn ook voor dat specifieke gebruik alsnog veiligheidsrapporten opgemaakt. [20]
Op 18 december 2018 is namens verdachte aan het SodM een email gestuurd waarbij documenten zijn overgelegd. Uit deze documenten is gebleken dat namens verdachte een melding is gedaan in het REACH IT systeem van ECHA, waarbij is
aangegeven dat: 'The particular use(s) is (are) not covered in the exposure scenarios received from our supplier because: Exposure scenario title(s) is (are) inconsistent with our actual use(s). Reason for DU-CSR exemption: Not applicable. We intend to prepare a
chemical safety report in accordance with REACH article 37(4)'. [21]
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode geen chemisch veiligheidsrapport had opgesteld voor het gebruik van diesel als blanket oil in de ondergrondse zoutcavernes, terwijl zij daartoe als downstreamgebruiker volgens de EG-verordening (1907/2006) registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH) wel verplicht was.
Op 22 november 2019 is namens verdachte per brief aan het SodM doorgegeven dat alsnog een chemisch veiligheidsrapport op was gesteld voor het opslaan van dieselolie in de ondergrondse cavernes. [22]
Daarmee kan ook wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode niet beschikte over een voor de opslag van diesel-of gasolie in de ondergrondse cavernes in Enschede (de [bedrijventerrein] ) verplicht chemisch veiligheidsrapport.
Aangezien de rapporten er hadden moeten zijn voor het gebruik van de diesel- of gasolie als blanketolie en voor de opslag in de ondergrondse cavernes, de verantwoordelijke medewerkers wisten dat deze er niet waren en ook hier kleurloos opzet op de gedraging voldoende is om de ten laste gelegde opzet bewezen te kunnen verklaren, is de rechtbank van oordeel dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten eveneens opzettelijk zijn begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[verdacht bedrijf] , voorheen van 30 november 1998 tot en met 1 juli 2019 statutair genaamd [bedrijf 1] B.V. en van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2021 statutair genaamd [bedrijf 2] B.V.,
op 6 mei 2015, in de gemeente Arnhem, opzettelijk, in strijd heeft gehandeld met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten de krachtens de Wet Milieubeheer, bij beschikking van 21 november 2005 met kenmerk [kenmerk] door het Ministerie van Economische zaken verleende vergunning (aan [bedrijf 1] B.V.), immers heeft zij, verdachte, toen aldaar in strijd met
- voorschrift B11 van die vergunning niet voldaan aan de verplichting om, indien door wat voor oorzaak dan ook verontreinigende stoffen, te weten: dieselolie op en/of in de bodem dreigen te geraken en/of zijn geraakt, onverwijld daarvan melding te doen aan de Inspecteur-generaal der Mijnen en/of maatregelen te nemen om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen;
3.
[verdacht bedrijf] , voorheen van 30 november 1998 tot en met 1 juli 2019 statutair genaamd [bedrijf 1] B.V. en van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2021 statutair genaamd [bedrijf 2] B.V.,
in de periode 5 oktober 2018 tot en met 18 december 2018, in Nederland, opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met één of meer bepalingen van de EG- verordening (1907/2006) registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), immers:
heeft zij, verdachte, als downstreamgebruiker, toen aldaar, geen chemisch veiligheidsrapport met bijbehorende blootstellingsscenario’s zoals bedoeld in artikel 31 lid 7 juncto 37 lid 4 van voornoemde EG-verordening, opgesteld voor het gebruik van diesel als “blanket oil” in ondergrondse zoutcavernes;
4.
[verdacht bedrijf] , voorheen van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2021 statutair genaamd [bedrijf 2] B.V.,
in de periode van 6 september 2019 tot en met 21 november 2019, in Nederland,
opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met één of meer bepalingen van de EG- verordening (1907/2006) registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH), immers:
heeft zij, verdachte, als downstreamgebruiker, toen aldaar, geen chemisch veiligheidsrapport met bijbehorende blootstellingsscenario’s zoals bedoeld in artikel 31 lid 7 juncto 37 lid 4 van voornoemde EG-verordening, opgesteld voor de opslag van diesel- of gasolie in de ondergrondse cavernes in Enschede, de [bedrijventerrein] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2.3 in samenhang met artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 9.3.3 van de Wet milieubeheer in samenhang met de artikelen 31 en 37 van de EG-verordening (1907/2006) registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.3 aanhef en onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 3
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.3.3 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 4
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.3.3 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
Verdachte dient veroordeeld te worden tot een geldboete van € 750.000,-, waarvan
€ 250.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie, dan wel tot vrijspraak van verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de bedrijfsomstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte wint zout middels oplosmijnbouw in de provincies Overijssel en Groningen. Er zijn slechts een paar bedrijven in Nederland die deze werkzaamheden verrichten en verdachte is “een grote speler” op dit gebied.
Bij de zoutwinning door oplosmijnbouw wordt door verdachte in de aangelegde putten dieselolie, ook wel gasolie genoemd, als mijnbouwhulpstof gebruikt, de zogenaamde blanketolie. De blanketolie wordt ter beheersing van de ontwikkeling van de caverne gebruikt, zodat met name het dak of plafond van de caverne stabiel blijft.
Dit gebruik van dieselolie brengt milieurisico’s met zich. Bij calamiteiten tijdens de werkzaamheden kan olie in de bodem terecht komen, met kans op (forse) bodem- en grondwaterverontreiniging. Dergelijke verontreiniging kan gevolgen hebben voor de natuur, mens en dier.
Bij grondwatermonitoring is gebleken dat bij een aantal boorputten, welke inmiddels buiten gebruik waren gesteld, sprake was van bodemverontreiniging door lekkage. Bij een aantal putten was sprake van forse overschrijding van de toegestane waardes in de bodem.
Verdachte is verder onderzoek gaan verrichten naar deze verontreiniging, maar volgens de aan verdachte verleende vergunning had deze verontreiniging direct na ontdekking gemeld moeten worden bij de toezichthouder, het Staatstoezicht op de Mijnen. Dat heeft verdachte nagelaten. Het heeft meer dan een jaar geduurd voordat verdachte deze melding heeft gedaan, waardoor geen sprake is van een ‘onverwijlde’ melding. Daardoor heeft verdachte de betrokken overheidsinstanties niet in staat gesteld direct na de ontdekking eventueel actie te laten nemen richting bijvoorbeeld de omwonenden, dan wel om toe te zien op nader schade-inventariserend en/of schadebeperkend handelen door verdachte.
De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Zoals gezegd bestiert verdachte een groot bedrijf dat zich bezighoudt met werkzaamheden waarmee aanzienlijke milieurisico’s gepaard gaan. Die werkzaamheden kan verdachte enkel verrichten op basis van een aan haar verstrekte vergunning, die feitelijk inhoudt een vertrouwen in verdachte dat zij haar werkzaamheden op de juiste wijze uitvoert opdat zij geen schade toebrengt aan mens, dier en natuur. In het verlengde daarvan dient zij - zoals haar vergunning uitdrukkelijk in niet mis te verstane bewoordingen voorschrijft - indien zij kennis draagt van enige verontreiniging daarvan onverwijld melding te doen aan de toezichthouder. Zij draagt derhalve grote maatschappelijke verantwoordelijkheid om die werkzaamheden op de juiste manier te laten verlopen, de vergunningvoorschriften op de juiste wijze uit te leggen en bij verontreiniging van de bodem / grondwater daarvan direct melding te maken.
Anderzijds constateert de rechtbank dat deze strafzaak vanuit de overheid niet voortvarend is opgepakt, waardoor een aanzienlijk tijdsverloop meespeelt in de strafmaat. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte wel direct nadat zij kennis droeg van verontreiniging nader onderzoek is gaan verrichten, dat verdachte het, zij het te laat, heeft besproken met de betrokken overheidsinstanties en dat wordt gewerkt aan een saneringsplan. Verdachte heeft wat dat betreft inmiddels laten zien dat zij haar verantwoordelijkheid neemt en de vertegenwoordigers van verdachte hebben ook te kennen gegeven erop toe te zullen zien dat de vergunningsvoorschriften nauwgezetter zullen worden nageleefd.
Dat geldt eveneens voor de chemische veiligheidsrapporten die verdachte in het kader van de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH) had moeten opstellen. Inmiddels zijn die rapporten opgesteld, zodat verdachte ook daar heeft laten zien haar verantwoordelijkheid te nemen.
In het licht van het vorenstaande, waarbij de rechtbank ook meeweegt dat zij de officier van justitie gedeeltelijk niet-ontvankelijk zal verklaren voor het onder 2 ten laste gelegde en voor het overige verdachte van dat ten laste gelegde feit zal vrijspreken, is de rechtbank van oordeel dat voor de verwijten die na partiële vrijspraak op onderdelen overblijven aan verdachte een geldboete dient te worden opgelegd, aanzienlijk lager dan door de officier van justitie is gevorderd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 51 en 57 Sr en de artikelen 1a, 2 en 6 WED.

9.De beslissing

De rechtbank:
niet-ontvankelijk verklaring officier van justitie in de vervolging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in de periode van 1 juli 2008 tot 10 november 2014;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het voor het overige onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.3 aanhef en onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 3
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.3.3 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
feit 4
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.3.3 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van
een geldboete van € 75.000,- (zegge: vijfenzeventigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Team Milieu, van 18 november 2016 met nummer 2016211737, genaamd Muizenoor. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Milieuvergunning d.d. 21 november 2005, DOC-50-03, pag. 1057.
3.Proces-verbaal relaas van onderzoek algemeen dossier Muizenoor d.d. 18 november 2016, pag. 13 en 17.
4.Proces-verbaal relaas van onderzoek algemeen dossier Muizenoor d.d. 18 november 2016, pag. 16.
5.Proces-verbaal relaas van onderzoek algemeen dossier Muizenoor d.d. 18 november 2016, pag. 18.
6.Proces-verbaal relaas van onderzoek algemeen dossier Muizenoor d.d. 18 november 2016, pag. 19.
7.Rapport grondwateronderzoek van [bedrijf 3] B.V. te Deventer d.d. 6 mei 2015, DOC-03-05, pag. 94.
8.Rapport grondwateronderzoek van [bedrijf 3] B.V. te Deventer d.d. 6 mei 2015, DOC-03-05, pag. 86.
9.Rapport grondwateronderzoek van [bedrijf 3] B.V. te Deventer d.d. 6 mei 2015, DOC-03-05, pag. 96, 100 en 103.
10.Rapport grondwateronderzoek van [bedrijf 3] B.V. te Deventer d.d. 6 mei 2015, DOC-03-25, pag. 110.
11.Proces-verbaal relaas van onderzoek algemeen dossier Muizenoor d.d. 18 november 2016, pag. 16.
12.Rapport afperkend bodemonderzoek zoutcavernes 179, 335 , 336, 364, 457, 479 en 491 te Hengelo van Anteagroup d.d. 7 januari 2016, DOC-10-01, pag. 488.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2016, amb-18-010, pag. 46.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2016, amb-18-010, pag. 47 en 48 en DOC-32, pag. 836 ev.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2016, amb-18-010, pag. 46 en 47 en doc-32, pag. 836 ev.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2016, amb-18-010, pag. 48 en 49 en doc-32, pag. 836 ev.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2016, amb-18-010, pag. 49 en 50 en doc-32, pag. 836 ev.
18.DOC-33, pag. 844 ev.
19.Verklaringen ter terechtzitting van [naam 2] en [naam 3] van 31 januari 2022.
20.Verklaringen ter terechtzitting van [naam 2] en [naam 3] van 31 januari 2022.
21.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Staatstoezicht op de Mijnen, van 28 augustus 2019 met nummer PV2019/003, 19199505. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
22.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Staatstoezicht op de Mijnen, van 28 februari 2020 met nummer PV2020/001, PV2020/002. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.