Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 september 2021,
- de akte overlegging producties 7 t/m 9 van de zijde van [eiser 1] c.s.,
2.2. Inleiding
3.De feiten
‘Artikel 6. Verplichtingen geldnemer1. Geldnemer mag geen verplichtingen (borgstellingen daaronder begrepen) tegenover andere geldschieters aangaan, noch hypotheek of andere zekerheid voor andere schulden verlenen, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van geldgever.(…)
Artikel 11. Rechtskeuze en forumOp deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. Geschillen die voortvloeien uit of verband houden met deze overeenkomst zullen in eerste instantie worden voorgelegd aan een mediator ingeschreven bij het Nederlands Mediation Instituut alvorens ze aan een rechter worden voorgelegd.(…)
’.
rechtsoverweging 3.1. In de overeenkomst van borgtocht staat voor zover van belang:
‘2.(…)
Voor het overige is de schuldeiser wel verplicht dergelijke zekerheden eerst uit te winnen, alvorens de borg aan te spreken.(…)
8. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.Alle geschillen welke tussen partijen mochten ontstaan, naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst dan wel van nadere overeenkomsten en andere handelingen in samenhang met de onderhavige overeenkomst(…)
zullen worden beslecht door de betreffende bevoegde rechter.
‘Uit hoofde hiervan zend ik u bijgaand de brief d.d. 25 september jl.(…)
heb geïnformeerd dat zij door het aangaan van een nieuwe lening van derden tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van o.a. artikel 6 van de overeenkomst van geldlening. Daarmee is de volledige lening per direct opeisbaar geworden.
dat het gehele saldo der lening, te vermeerderen met de overeengekomen rente te rekenen vanaf de dag van de algehele voldoening, uiterlijk op 10 maart 2018 dient te zijn bijgeschreven op het bekende rekeningnummer van cliënten.(…)’.
[gedaagde 1] c.s. gesommeerd om op grond van de overeenkomst van borgtocht tot betaling van € 87.500,00 over te gaan.
4.Het geschil
II. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser 1] c.s. van een bedrag van
€ 87.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2020, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot de dag van algehele voldoening, binnen twee werkdagen na betekening dit vonnis op,
III. [gedaagde 1] c.s. veroordeelt in de (na)kosten van dit geding.
5.De beoordelingNiet ontvankelijkheid vanwege mediationclausule?5.1. [gedaagde 1] c.s. stelt dat niet voldaan is aan artikel 11 van de overeenkomst van geldlening, waar een zogeheten mediationclausule in staat opgenomen. Nu het geschil niet is voorgelegd aan een mediator, maar aan deze rechtbank, is volgens [gedaagde 1] c.s. sprake van niet ontvankelijkheid van deze rechtbank.
5.5. Het meest verstrekkende verweer dat [gedaagde 1] c.s. in dit kader heeft opgeworpen, is dat sprake is van verval van recht aan de zijde van [eiser 1] c.s. op grond van artikel 8 van de overeenkomst van borgtocht.
Nu [eiser 1] c.s. niet binnen één jaar nadat een vermeende opeisbare vordering op
[gedaagde 1] c.s. is ontstaan een geschil aanhangig heeft gemaakt, is sprake van verval van recht, aldus [gedaagde 1] c.s. Dit was voor partijen duidelijk bij het aangaan van de overeenkomst.
een geschil ten aanzien van een bepaalde rechtsvordering dient aanhangig gemaakt te zijn binnen één jaar nadat de rechtsvordering is ontstaan en aan de eisende partij bekend is geraakt, onverminderd de mogelijkheid van eerder verval of van verjaring overeenkomstig de wet’.Om een antwoord te kunnen geven op de vraag of sprake is van verval van recht, zal de rechtbank eerst ingaan op hoe voornoemd artikel moet worden uitgelegd. Uitleg hiervan zal plaatsvinden aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium. Dat leidt tot de volgende overwegingen.
[gedaagde 1] c.s., niet begreep wat in de door hem te tekenen overeenkomsten stond opgenomen, had het op zijn weg gelegen om zich hierover te laten adviseren en om uitleg te vragen. Dat weegt des te zwaarder nu partijen ter zitting hebben verklaard dat er meerdere adviseurs betrokken waren bij de overname en een en ander ook deels notarieel is vastgelegd. Aan deze argumentatie van [eiser 1] c.s. gaat de rechtbank dan ook voorbij. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de tekst van artikel 8 van de overeenkomst van borgtocht duidelijk dat het de bedoeling van partijen is geweest dat een geschil binnen één jaar nadat de rechtsvordering is ontstaan en bekend is geraakt, aanhangig moet worden gemaakt bij de rechtbank en wel op straffe van verval van recht. Artikel 8, waarin het vervalbeding staat opgenomen, gaat bovendien over het toepasselijke recht en de bevoegde rechter in geval van geschillen. [eiser 1] c.s. heeft desgevraagd ook niet aangegeven op welke (andere) manier hij artikel 8 begrepen zou hebben. Verder betreft artikel 8 geen niet gesanctioneerd beding, nu staat geschreven
‘onverminderd de mogelijkheid vaneerderverval’.Dat impliceert dat een rechtsvordering vervalt op het moment dat deze niet binnen één jaar aanhangig is gemaakt.
25 september 2017 in gebreke gesteld. Daarbij is aanspraak gemaakt op betaling van de lening per 10 maart 2018. Omdat [gedaagde 1] en [B] niet hebben betaald, zijn namens
[eiser 1] c.s. op 3 en 22 april 2020 brieven gestuurd aan [gedaagde 1] c.s., de borgen. In de brief van 3 april 2020 schrijft de advocaat van [eiser 1] c.s. aan [gedaagde 1] c.s. dat ‘
Inmiddels is er sprake van verzuim waardoor zich een situatie voordoet als omschreven in artikel 1 van de Overeenkomst van Borgtocht. Cliënten roepen hierbij de door u gestelde borg in’. Vorenstaande betekent dat in de visie van [eiser 1] c.s., [gedaagde 1] en [B] in ieder geval op 3 april 2020 tekort zijn geschoten in de nakoming en dat hij daarom een opeisbare (want ‘inmiddels is er sprake van verzuim’) vordering had verkregen op
[gedaagde 1] c.s. uit hoofde van de overeenkomst van borgtocht. Volgens artikel 125 lid 1 Rv is een geding aanhangig vanaf het moment van dagvaarding. [eiser 1] c.s. heeft de dagvaarding aan [gedaagde 1] c.s. op 9 april 2021 doen betekenen. Het standpunt van
[eiser 1] c.s. dat de ingebrekestelling van 25 september 2017 aan [gedaagde 1] en [B] ook als het aanhangig maken van het geschil kan worden gezien, volgt de rechtbank met het oog op artikel 125 lid 1 Rv niet. Bovendien zijn [gedaagde 1] en [B] een andere partij dan
[gedaagde 1] c.s. De conclusie is dat [eiser 1] c.s. het geschil conform artikel 8 overeenkomst van borgtocht te laat aanhangig heeft gemaakt, nu er tussen 3 april 2020 en 9 april 2021 meer tijd is verstreken dan één jaar. Stuiting van een vervaltermijn is niet mogelijk. Het verweer van [eiser 1] c.s. dat het beroep van [gedaagde 1] c.s. op verval van recht in strijd zou zijn met de redelijkheid en de billijkheid omdat [gedaagde 1] c.s. op geen van de (sommatie)brieven heeft gereageerd, kan hem niet baten. Het is immers aan [eiser 1] c.s. om zijn vorderingsrecht te bewaken en zijn vordering tijdig in te stellen. Dat [eiser 1] c.s. dat niet heeft gedaan, blijft voor zijn eigen risico.
2.228,00(2,00 punt × tarief € 1.114,00)