ECLI:NL:RBOVE:2022:809

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
9268581 \ CV EXPL 21-1362
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van te veel betaalde bedragen uit kredietovereenkomst tussen ex-echtelieden

In deze zaak vordert eiseres, een ex-echtgenote, terugbetaling van bedragen die zij heeft afgelost op een gezamenlijke kredietovereenkomst met haar ex-echtgenoot, gedaagde. Beide partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de aflossing van het krediet, dat in het echtscheidingsconvenant is vastgelegd. Eiseres heeft haar deel van de aflossing voldaan, maar gedaagde heeft zijn deel niet volledig betaald. Eiseres heeft extra bedragen afgelost en vordert deze nu terug van gedaagde, die een betalingsregeling met de bank heeft getroffen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de te veel betaalde bedragen aan eiseres moet terugbetalen op basis van artikel 6:10 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat regresrecht regelt. De rechter wijst de vordering van eiseres toe, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. De kantonrechter compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 15 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9268581 \ CV EXPL 21-1362
Vonnis van 15 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: Juristu Incassodiensten BV,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De beslissing in het kort

1.1.
Partijen hebben in het verleden een kredietovereenkomst afgesloten waarvoor zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn. [eiseres] heeft, naast haar gedeelte van de aflossing, extra bedragen afgelost en deze vordert zij in deze procedure terug van [gedaagde] .
1.2.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] , ondanks dat hij voor zijn gedeelte van de aflossing een betalingsregeling met de bank heeft getroffen, de te veel betaalde bedragen door [eiseres] terug dient te betalen nu zij op grond van artikel 6:10 lid 2 BW een regresrecht op hem heeft.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juli 2021,
- de aanvullende stukken van de zijde van [eiseres] , ontvangen op 10 oktober 2021,
- de (aantekeningen van de griffier van de) mondelinge behandeling, gehouden op 19 oktober 2021,
- de akte met producties van de zijde van [gedaagde] , ontvangen op 25 oktober 2021,
- de akte uitlating tevens akte vermeerdering van eis van de zijde van [eiseres] van 7 december 2021,
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] van 14 februari 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
Partijen zijn ex-echtelieden en zijn [2019] gescheiden. In het echtscheidingsconvenant is onder de passiva opgenomen een doorlopend krediet van plusminus € 16.000,-- bij de Rabobank met [nummer] . Verderop in het convenant is het volgende opgenomen:
“Ten aanzien van het doorlopend krediet bij de Rabobank komen partijen overeen dat zij ieder de helft van de aflossing en de renteverplichtingen voor zijn/haar rekening zullen nemen. Voorts zullen partijen na de echtscheiding trachten om het doorlopend krediet te splitsen in die zin dat ieders de helft van het alsdan resterende doorlopend krediet op zijn/haar eigen naam krijgt.(…)”.
3.2.
Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het doorlopend krediet. [eiseres] heeft haar gedeelte, ter hoogte van € 8.035,84, op 29 januari 2020 voldaan.
3.3.
[gedaagde] heeft zijn gedeelte van het krediet in eerste instantie niet voldaan. Daardoor ontvangt [eiseres] op 6 april 2020 een brief van de Rabobank waarin een bedrag van € 320,00 wordt gevorderd ter nakoming van de afbetalingsregeling. [eiseres] heeft dit bedrag op 19 april 2020 voldaan.
3.4.
[gedaagde] is, vanwege zijn financiële situatie, een schuldenregeling met de Stadsbank Oost Nederland aangegaan. Op 4 december 2020 bericht de Stadsbank hem als volgt:
“Hierbij deel ik u mee dat ik een akkoord heb bereikt met uw schuldeisers.
De schuldbemiddeling is ingegaan op 28-07-2020 en heeft een looptijd van 36 maanden.”
3.5.
Bij brief van 13 oktober 2020 met als onderwerp ‘Vordering van Rabobank uit hoofde van overeenkomst [nummer] t.n.v. [gedaagde] ’ heeft de Rabobank aan de Stadsbank het volgende geschreven:
“Rabobank gaat akkoord met finale kwijting van haar vordering jegens bovenvermelde kredietnemer en doet afstand van haar vorderingsrecht op [gedaagde] na ontvangst van een bedrag van € 2.865,36. (…)’.
3.6.
Uit het door [gedaagde] in het geding gebrachte overzicht van zijn schuldenregeling blijkt dat het totale schuldbedrag aan de Rabobank ter zake van dit krediet ( [nummer] ) € 7.659,56 bedraagt en dat hij daarvan inmiddels een bedrag van € 2.454,28 heeft voldaan.

4.Het geschil

4.1.
De vordering
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
een bedrag van € 3.800,- in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2020, althans de datum van de dagvaarding (31 mei 2021), tot de dag der algehele voldoening;
een bedrag van € 58,08 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
de kosten van deze procedure inclusief het salaris-gemachtigde;
e nakosten ter hoogte van de helft van het toepasselijke liquidatietarief, indien en voor zover gedaagde niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 2 dagen na betekening aan dit vonnis heeft voldaan.
4.2.
[eiseres] voert daartoe aan dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het doorlopende krediet. [eiseres] heeft, naast haar eigen gedeelte van € 8.035,84, een bedrag van € 3.800,- voldaan, terwijl dit voor rekening van [gedaagde] komt. Zij vordert dit bedrag terug in deze procedure. Verder vordert zij betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
4.3.
Het verweer
[gedaagde] concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] de door [eiseres] aan de Rabobank betaalde bedragen moet terugbetalen.
5.2.
Tussen partijen staat vast dat zij gezamenlijk een doorlopend krediet hebben afgesloten bij de Rabobank en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de aflossing daarvan. Dat betekent volgens artikel 6:7 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de schuldeiser van de lening (de bank) zowel [eiseres] , als [gedaagde] kan aanspreken op nakoming van het geheel. Partijen mogen onderling een andere verdeling afspreken, in dit geval hebben zij in hun echtscheidingsconvent vastgelegd dat zij allebei de helft voor hun rekening nemen, maar de bank is niet aan deze onderlinge afspraak gebonden. Dat betekent dat [eiseres] , ondanks dat zij haar gedeelte van de aflossing ter hoogte van € 8.035,84 al heeft voldaan, tegenover de bank aansprakelijk blijft voor het geheel. Dat [gedaagde] voor zijn gedeelte van de aflossing een betalingsregeling met de bank is overeengekomen, maakt dat ook niet anders. Met een betalingsregeling is de schuld aan de bank namelijk nog niet weg. Ondanks de betalingsregeling met [gedaagde] mag de bank dus bij [eiseres] blijven incasseren, uiteraard totdat de bank alles heeft ontvangen waarop zij recht heeft. [eiseres] heeft kennelijk de mogelijkheden om te betalen. Als zij weigert om te betalen, kan de bank haar daartoe dwingen en die kosten kan zij niet verhalen op [gedaagde] .
5.3.
Op grond van artikel 6:10 lid 2 BW kan de schuldenaar die niet of te weinig aan de schuldeiser heeft betaald, door de andere schuldenaar die dat wel heeft gedaan worden aangesproken om bij te dragen tot het gedeelte van de schuld die de andere schuldenaar aangaat (dat heet regres). Dat houdt in dat [eiseres] alles wat zij meer betaalt dan haar ‘eigen’ helft, op [gedaagde] kan verhalen. Uit de stellingen van [eiseres] volgt dat zij, naast haar gedeelte van de schuld, betalingen van in totaal € 3.800,00 aan de bank heeft gedaan. Voor dit gedeelte kan zij regres nemen op [gedaagde] en het door haar gevorderde bedrag van € 3.800,00 wordt dus toegewezen. De wettelijke rente daarover zal eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet om de wettelijke rente toe te wijzen met ingang van de datum van de dagvaarding, te weten 31 mei 2021.
5.4.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het vervelend is voor [gedaagde] dat hij, ondanks dat hij een betalingsregeling heeft met de bank, die hij kennelijk ook nakomt, ook de door [eiseres] betaalde bedragen moet voldoen. Maar de regeling van hoofdelijkheid brengt dat risico nu eenmaal met zich mee. Zodra de bank het volledig verschuldigde bedrag heeft geïncasseerd (via [eiseres] en via de maandelijkse aflossingen van [gedaagde] ) kan de bank zich uiteraard niet meer beroepen op de tussen haar en [gedaagde] gesloten betalingsregeling.
5.5.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning(en) aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. In alle door (de gemachtigde van) [eiseres] verstuurde aanmaningen is de hoofdsom al verhoogd met de bijkomende kosten, zodat [gedaagde] niet de mogelijkheid heeft gekregen de vordering vrij van deze kosten te voldoen.
5.6.
Gelet op de relatie tussen partijen (ex-echtelieden) zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 3.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van art. 6:119 BW vanaf 31 mei 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022. (ms)