ECLI:NL:RBOVE:2022:769

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
08-963505-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan criminele organisatie en invoer van cocaïne wegens onvoldoende bewijs

Op 21 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 54-jarige vrouw, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer in Zwolle, waarbij het onderzoek op de openbare terechtzittingen plaatsvond tussen september 2019 en maart 2022. De officier van justitie, mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn, had gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.E. van der Werf, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De verdachte had geen wetenschap van de criminele activiteiten en er was geen bewijs dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de container die op 12 januari 2017 werd aangetroffen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij een bijdrage had geleverd aan de organisatie of dat zij opzettelijk cocaïne had ingevoerd.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van verdachten. De rechtbank heeft de beslissing op 21 maart 2022 openbaar uitgesproken, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-963505-17 (P)
Datum vonnis: 21 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 september 2019, 8 juni 2020, 9 september 2020, 14 januari 2021, 20 januari 2021, 17 februari 2022, 18 februari 2022, 21 februari 2022 en 7 maart 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.R.A. van IJzendoorn en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:3279 kilogram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland
feit 2:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het invoeren van verdovende middelen in Nederland en het witwassen van de opbrengsten daarvan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode 1 januari 2017 tot en met 12 januari 2017, te Hazeldonk, gemeente Breda en/althans (elders) in Nederland en/of in België en/of in Spanje,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
  • opzettelijk heeft verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
  • opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3279 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij in of omstreeks de periode 1 januari 2014 tot en met 1 juni 2019, te Wernhout, in de gemeente Zundert en/of te Hazeldonk, in de gemeente Breda en/of te Echt en/althans (elders) in Nederland en/of in België en/of in Spanje en/of elders,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/althans een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk/ als bedoeld in:
- het (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het (telkens) opzettelijk verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben en/of het voorbereiden/ bevorderen van voornoemde misdrijven, een en ander als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet, en/of
- het witwassen (van de opbrengsten van de door bovengenoemde misdrijven verkregen winsten) als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen op de terechtzitting is besproken, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 januari 2017 werd bij het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan [adres 2] , een container met nummer CGMU9406729 afgeleverd. In deze container werden 3279 pakketten met cocaïne aangetroffen. De lading werd gelost door onder andere [medeverdachte 4] .
De container maakte deel uit van drie containers met partijen bananen, die uit Colombia waren geïmporteerd door [bedrijf 2] B.V. De lading was gefactureerd aan [bedrijf 3] B.V.
De omstandigheden in de bedrijfsruimte aan [adres 2] waren niet geschikt voor het opslaan van verse bananen.
Expediteur van de containers was het bedrijf [bedrijf 4] . In de dagen voor 12 januari 2017 onderhield [naam 1] , een medewerkster van [bedrijf 4] , via de e-mail contact met [bedrijf 2] . De e-mails van [bedrijf 2] werden ondertekend met de naam ‘ [naam 2] ’. Uit de e-mails blijkt dat de containers moesten worden ingeklaard op [bedrijf 3] en afgeleverd bij de firma [bedrijf 5] aan [adres 2] .
Volgens [naam 1] waren [bedrijf 2] en [bedrijf 3] nauw met elkaar verbonden, omdat betalingen en inklaringen van beide bedrijven door elkaar liepen. Als [naam 1] telefonisch contact had met [bedrijf 3] , dan was dat altijd met [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 4] werd na het aantreffen van de partij cocaïne op 12 januari 2017 aangehouden. Uit onderzoek aan zijn telefoon bleek dat hij op 12 januari 2017 drie keer was gebeld door het telefoonnummer van [medeverdachte 1] en dat deze drie contactmomenten waren verwijderd.
Op 13 januari 2017 werd de woning van [medeverdachte 4] aan [adres 3] doorzocht. Onder het keukenblok werd een PGP-telefoon gevonden. In e-mailberichten die op deze telefoon werden gevonden, werd gesproken over het verzenden van containers.
Op 14 januari 2017 werd [verdachte] , eigenaresse van [bedrijf 1] B.V., gebeld door een onbekende man, met het Spaanse telefoonnummer + [telefoonnummer 1] , die vroeg naar de geboortedatum van ‘ [naam 3] ’ en aangaf het allemaal te zullen regelen.
Op 31 januari 2017 was [verdachte] op bezoek bij haar vader [medeverdachte 4] in de penitentiaire inrichting. [medeverdachte 4] vroeg naar het koffiezetapparaat en gaf aan dat er iets in de koffiedrab lag. [verdachte] antwoordde daarop dat ze dat had weggegooid.
[bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 5]
De websites van [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 5] en [bedrijf 3] vertoonden grote overeenkomsten qua inhoud en lay-out. De domeinnaam [website 1] stond op naam van [medeverdachte 3] , van [bedrijf 3] B.V. De domeinnaam [website 2] stond op naam van [medeverdachte 2] , van [bedrijf 3] . Als adres van [bedrijf 3] stond vermeld: [adres 4] .
Op de websites van [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 5] en [bedrijf 3] staat vermeld dat deze ontwikkeld zijn door [bedrijf 6] .
Uit bevraging bij de Kamer van Koophandel van 7 juni 2017 blijkt dat voor [bedrijf 3] B.V. als aandeelhouder en bestuurder stond geregistreerd: N.V. [bedrijf 7] , gevestigd in België. Met ingang van 22 juli 2014 is [medeverdachte 3] benoemd als bestuurder van N.V. [bedrijf 7] .
Eind 2015 en begin 2016 hebben zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] contact gehad met [bedrijf 6] over het veranderen van de naam en URL van de website van N.V. [bedrijf 7] naar [bedrijf 5] . [medeverdachte 2] correspondeerde hierbij namens [bedrijf 5] , vanaf een e-mailaccount met de naam ‘ [naam 4] ’.
[bedrijf 3] B.V. beschikt over de zakelijke bankrekening [rekeningnummer] , met als gemachtigde pashouder vanaf 3 december 2013 [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] heeft tussen 22 november 2013 en 29 augustus 2014 tevens als bestuurder voor [bedrijf 3] B.V. opgetreden.
Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] acteerden namens [bedrijf 3] . Zij hebben samen gesprekken gevoerd met de bedrijven [bedrijf 8] en [bedrijf 9] (beiden fruitimporteurs) om tot een samenwerking te komen.
In de e-mailboxen van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 4] zijn diverse e-mails van [bedrijf 5] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] B.V. aangetroffen. Deze e-mails waren voornamelijk verstuurd vanaf IP-adressen die gekoppeld zijn aan het adres [adres 4] . Enkele e-mails waren verstuurd vanaf een Spaans IP-adres, dat geregistreerd staat op naam van [medeverdachte 3] .
Doorzoeking [adres 4]
Op 28 maart 2017 werd het kantoorpand aan de [adres 4] doorzocht. Tijdens de doorzoeking kwam [medeverdachte 1] ter plaatse. Hij is aangehouden, waarna de laptoptas die hij bij zich had in beslag is genomen. In de laptoptas zijn diverse documenten en notities aangetroffen, waarvan een aantal betrekking heeft op de handel in verdovende middelen, waaronder het transport van 12 januari 2017.
Daarnaast werd onder [medeverdachte 1] een sleutel in beslag genomen, met daaraan een label met de tekst ‘Hazeldonk’. Deze sleutel gaf toegang tot het adres [adres 5] , het vestigingsadres van [bedrijf 5] .
Ook werd een Samsung telefoon onder [medeverdachte 1] in beslag genomen. In de telefoon was een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 2] aanwezig. In de telefoon bleken verschillende contactgegevens te zijn verwijderd, waaronder ‘ [naam 5] ’, ‘ [bedrijf 10] ’, telefoonnummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte 4] ) en ‘ [adres 2] ’.
Ook bleek dat de telefoon vele malen contact maakte met het wifi-netwerk ‘ [wifinetwerk] ’, het wifinetwerk van het kantoorpand aan de [adres 4] .
In de telefoon werd een foto aangetroffen van stapels pakketten die omwikkeld waren met tape.
Verder werden in het kantoorpand twee PGP-telefoons van het merk BlackBerry gevonden, waaronder een met beslagcode [code] .01.01.002. In de gebruikersinstellingen van deze telefoon stond de naam [medeverdachte 1] vermeld. In deze telefoon stonden de volgende contacten opgeslagen: [verdachte] , [bedrijf 11] bv, [bedrijf 3] bv, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [bedrijf 5] bv en [naam 6] . Bij de contacten [medeverdachte 2] en [bedrijf 5] bv stond het nummer [telefoonnummer 4] vermeld. Met dit telefoonnummer zijn op 12 januari 2017 meerdere contactmomenten geweest over het transport van de containers die zijn afgeleverd bij [bedrijf 1] .
Ook werd op 10 januari 2017 om 13.39 uur op telefoonnummer [telefoonnummer 4] een sms van ING ontvangen. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Om 13.48 uur stuurde [naam 2] van [bedrijf 3] een print screen van een ING-betaling via de zakelijke bankrekening van [bedrijf 3] aan [bedrijf 4] . Op de printscreen is te zien dat [medeverdachte 3] op de zakelijke bankrekening van [bedrijf 3] is ingelogd.
Verder werden ook op de SD-kaart van de PGP-telefoon met beslagcode [code] .01.01.002 twee foto’s aangetroffen van stapels pakketten die omwikkeld waren met tape of folie.
Verliesgevend transport
Op 10 februari 2017 stuurde [bedrijf 3] B.V. een factuur van € 7.560,00 naar [bedrijf 8] voor het leveren van bananen op 12 januari 2017. De aankoop en het verschepen van de bananen heeft [bedrijf 3] $ 16.632,00 (omgerekend € 16.041,40) gekost. Voor dit transport heeft [bedrijf 4] € 1.262,00 gefactureerd. Het verlies op deze partij bananen bedroeg
€ 9.743,40.
Andere transporten
In de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 januari 2017 zijn door [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] in elk geval zes keer partijen bananen getransporteerd met tussenkomst van [bedrijf 4] . Van deze transporten zijn niet alle kosten inzichtelijk middels facturen. Wel kunnen op basis van de bekende gegevens van alle transporten schattingen worden gemaakt van de per transport daadwerkelijk gemaakte kosten. Uit die berekeningen volgt dat elk transport verliesgevend is geweest.
Transport van 19 tot en met 21 juli 2016
Op 19 juli 2016 arriveerden drie door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Twee van deze containers werden direct getransporteerd naar het bedrijf [bedrijf 9] in Ridderkerk. De derde container met nummer CGMU4930409 werd getransporteerd naar [bedrijf 5] aan [adres 2] , het vestigingsadres van [bedrijf 1] .
Op 21 juli 2016 werd een lading bananen vanaf [bedrijf 5] aan de Hazeldonk in Breda vervoerd naar [bedrijf 9] . Een medewerker van [bedrijf 9] zei over deze lading bananen dat ze geel waren en een te hoge temperatuur hadden.
Transport 20 tot en met 25 oktober 2016
Op 25 oktober 2016 arriveerden drie door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Twee van deze containers werden direct getransporteerd naar het bedrijf [bedrijf 9] in Ridderkerk. De derde container met nummer CGMU9344611 werd getransporteerd naar [bedrijf 12] aan [adres 2] , het vestigingsadres van [bedrijf 1] .
Op 26 oktober 2016 werd de lading door [bedrijf 1] in een vrachtwagen voorzien van kenteken [kenteken] naar het bedrijf [bedrijf 13] in Rotterdam getransporteerd. De CMR van deze lading werd ondertekend door [medeverdachte 4] .
Het bedrijf [bedrijf 12] staat sinds 30 juni 2016 op naam van [medeverdachte 1] .
Op 19 oktober 2016 was er telefonisch contact tussen [medeverdachte 4] ( [telefoonnummer 3] ) en [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 2] ). Op 27 oktober 2016 hebben zij nogmaals contact.
Op 24, 26, 27 en 28 oktober 2016 had de telefoon van [medeverdachte 1] contact met het wifinetwerk [adres 4] .
Transport 4 en 5 december 2016
Op 4 december 2016 arriveerden twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 5 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. De lading van beide containers werd vervolgens naar [bedrijf 13] getransporteerd.
Transport 30 november 2016 tot en met 6 december 2016
Op 6 december 2016 arriveerden twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 6 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. De lading van beide containers werd vervolgens naar [bedrijf 13] getransporteerd.
[bedrijf 3] factureerde de lading van beide containers aan [bedrijf 13] . Namens [bedrijf 3] werd op 3 januari 2017 per e-mail een herinnering aan [bedrijf 13] gestuurd. Deze e-mail werd ondertekend met de naam ‘ [naam 4] ’ van [bedrijf 5] BV.
Transport 20 tot en met 24 december 2016
Op 20 december 2016 arriveerde een door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde container met bananen in de haven van Antwerpen. De container werd op 23 december 2016 door [bedrijf 4] naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. Op 24 december 2016 werd de lading door [bedrijf 1] met een vrachtwagen voorzien van kenteken [kenteken] naar het bedrijf [bedrijf 13] getransporteerd. De CMR die bij dit transport hoorde, was ondertekend door [medeverdachte 4]
Op 22 december 2016 om 11.46 uur ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 11.47 uur een TAN-code van de ING. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Diezelfde dag werd vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] een bedrag van € 3.508,47 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 4] .
Tussen 19 en 23 december 2016 maakte de telefoon van [medeverdachte 1] meerdere keren contact met het wifinetwerk ‘ [wifinetwerk] ’ aan de [adres 4] .
Transport 25 tot en met 28 december 2016
Op 25 december 2016 arriveerden vanuit Colombia twee door [bedrijf 3] / [bedrijf 2] geïmporteerde, gekoelde containers met bananen in de haven van Antwerpen. Op 27 december 2016 werden de containers naar [bedrijf 5] aan [adres 2] getransporteerd. Op 28 december 2016 werd de lading door [bedrijf 1] in een vrachtwagen voorzien van [kenteken] naar [bedrijf 13] getransporteerd. De CMR die bij dit transport hoorde was ondertekend door [medeverdachte 4] .
Op 21 december 2016 ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 11.21 uur een TAN-code van de ING. Daarbij werd een zendmast in Echt aangestraald. Diezelfde dag werd om 11.21 uur vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] een bedrag van € 6.752,00 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 4] .
Op 5 januari 2017 ontving telefoonnummer [telefoonnummer 4] om 10.31 uur een TAN-code van de ING. Diezelfde dag werd om 10.31 uur vanaf de bankrekening van [bedrijf 5] een bedrag van € 22.896,00 overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 3] .
Op 27 en 28 december 2016 maakte de telefoon van [medeverdachte 1] meerdere keren contact met het wifinetwerk ‘ [wifinetwerk] ’ aan de [adres 4] .
[adres 6] te Susteren
Op 10 januari 2018 heeft er een schouw plaatsgevonden in een bedrijfspand aan de [adres 6] te Susteren. De foto’s van stapels pakketten, die op de telefoons met beslagcodes [code] .01.001.002 en [code] .01.01.001 zijn gevonden, vertoonden veel overeenkomsten met gedeelten van de vloer en wanden in dit bedrijfspand.
In het pand werden visitekaartjes aangetroffen van [medeverdachte 2] .
Onroerend goed
[medeverdachte 3] heeft, via het bedrijf [bedrijf 14] SL, vanaf maart 2016 in onroerend goed geïnvesteerd, voor een bedrag van ruim 1,2 miljoen euro. Ook [medeverdachte 1] was actief bij het bedrijf van [medeverdachte 3] .
Beoordeling
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder de feiten 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank zal, gelet op de chronologie in tijd, eerst feit 2 bespreken.
Feit 2 - Deelneming aan een criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie onder een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 11b van de Opiumwet (Ow) wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Van deelneming aan een dergelijke organisatie kan slechts sprake zijn, als verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr of artikel 11b Ow bedoelde oogmerk. Voor deelneming is voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Op grond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat sprake is van een samenwerkingsverband van meerdere personen dat als oogmerk had het invoeren van verdovende middelen en het witwassen van de verdiensten van de handel in die verdovende middelen.
Ook stelt de rechtbank vast dat [bedrijf 1] , het bedrijf van verdachte, een rol heeft gespeeld bij de gedragingen van de organisatie, door transporten van de organisatie te verzorgen en de lading op het eigen bedrijfsterrein over te slaan.
Het is vervolgens de vraag of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie.
Op 14 januari 2017 is verdachte gebeld door een onbekende man, die vroeg naar de geboortedata van haar vader en zoon. De man gaf aan dat ‘ze’ hen gingen helpen.
Op 31 januari 2017 en 7 februari 2017 heeft verdachte in de penitentiaire inrichting met haar vader gesproken over iets dat in de koffiedrab zou hebben gelegen en dat zij heeft weggegooid. Onder een keukenkastje in de woning van haar vader is een PGP-telefoon gevonden. Toen haar vader op 28 maart 2017 werd aangehouden, werden in een zwarte laptoptas die hij bij zich had documenten aangetroffen met handgeschreven notities. Zo werd op een document met data, containernummers en bedragen, de handgeschreven notitie “daughter € 60.000” aangetroffen. Het heeft er in ieder geval de schijn van dat verdachte op de hoogte was van het feit dat (o.m.) via haar bedrijf drugs werd ingevoerd en doorgevoerd in Nederland en daaraan aldus – door middel van het ter beschikking stellen van haar bedrijf – een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Alles afwegende is de rechtbank desalniettemin van oordeel dat verdachte hier het voordeel van de twijfel dient te krijgen en wel om de volgende reden.
De bewuste gesprekken hebben plaatsgevonden na de inbeslagname van de partij cocaïne op 12 januari 2017 en de aanhouding van de vader en zoon van verdachte. Ook was verdachte op 12 januari 2017 weliswaar (deels) aanwezig op het bedrijf [bedrijf 1] , doch niet is gebleken dat zij die dag concrete bemoeienis heeft gehad met de lading bananen (waartussen de drugs zich bevond). Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet zonder twijfel kan worden vastgesteld dat de bij [medeverdachte 1] aangetroffen notitie met daarop de tekst ‘daughter € 60.000’ betrekking heeft op verdachte. Op basis hiervan kan niet worden vastgesteld dat verdachte vóór 12 januari 2017 wetenschap had van het oogmerk van de organisatie en – in het verlengde daarvan – daaraan een bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de bedoelde organisatie en zal haar daarvan vrijspreken.
Feit 1 – invoer van 3279 kilo cocaïne
Op basis van het voorgaande kan evenmin worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een partij cocaïne in de container met containernummer CGMU9406729, zodat de rechtbank ook niet bewezen acht dat verdachte op 12 januari 2017 met anderen opzettelijk een partij cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht of aanwezig heeft gehad. De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
Buiten staat
Mr. ter Haar en mr. Vedder zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.