ECLI:NL:RBOVE:2022:765

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/08/269507 / HA ZA 21-322
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en verklaringen van voormalig bestuurders van Stichting Twents Schildershuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2], voormalig bestuurders van de Stichting Twents Schildershuis (TSH). De zaak betreft een vordering van [eiser] op grond van onrechtmatige daad, waarbij hij stelt dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door onjuiste verklaringen af te leggen in een eerdere procedure tussen TSH en [eiser]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] in 2009 een arbeidsovereenkomst met TSH is aangegaan, maar dat hij in een eerdere procedure door het gerechtshof is vrijgesproken van bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de gedaagden niet als onjuist of onzorgvuldig kunnen worden aangemerkt, omdat zij in hun verklaringen geen onderscheid maken tussen formeel en informeel bestuurderschap. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.180,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van de context waarin verklaringen worden afgelegd en de interpretatie van de term 'bestuurder' in juridische zin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/269507 / HA ZA 21-322
Vonnis van 19 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.S. van Knippenberg te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.B. Bollen te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021
  • de mondelinge behandeling ter gelegenheid waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. De advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn voormalig bestuurders van de stichting Stichting Twents Schildershuis (hierna: TSH). Zij hebben op 21 augustus 2009 namens TSH een arbeidsovereenkomst gesloten met [eiser] . [eiser] is door (de nieuwe bestuurders, de heren [A] en [B] , van) TSH in 2016 gedagvaard uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid/ onrechtmatige daad. TSH verweet [eiser] dat hij als formeel en/of feitelijk bestuurder van TSH zijn taak onbehoorlijk had vervuld door eraan mee te werken dat aan hem een arbeidsovereenkomst als directeur van TSH werd aangeboden en te aanvaarden, terwijl er tegenover zijn aanspraak op loon geen tegenprestatie stond.
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 juli 2017 geoordeeld dat [eiser] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst bestuurder was van TSH en ook in die hoedanigheid heeft gehandeld, dat de arbeidsovereenkomst een ‘schijnaanstelling’ betrof en dat [eiser] door aan een dergelijke constructie mee te werken, zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld. Het gerechtshof heeft dat vonnis in hoger beroep bij arrest van 30 maart 2021 vernietigd en de vorderingen van TSH alsnog afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat [eiser] geen formeel of informeel bestuurder van TSH is geweest en dat de arbeidsovereenkomst die [eiser] met TSH heeft gesloten geen schijnconstructie is.
Ook heeft het gerechtshof de gevorderde veroordeling van TSH tot terugbetaling van hetgeen [eiser] uit hoofde van het vonnis van de rechtbank aan TSH heeft voldaan, inclusief de gevorderde wettelijke rente, toegewezen.
Standpunt [eiser]
2.2.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de verklaringen die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben afgelegd in de procedure tussen TSH en [eiser] in strijd met de waarheid en onrechtmatig zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dienen de door [eiser] geleden schade te vergoeden. Hij heeft aanmerkelijke schade geleden. Hij heeft zich onder meer genoodzaakt gezien een hypothecaire lening af te sluiten. Daarnaast heeft hij belastingschade geleden, (extra) advocaatkosten gemaakt (voor een hoger beroep dat kennelijk niet nodig zou zijn geweest als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar waarheid hadden verklaard dat [eiser] geen bestuurder van TSH was op het moment van het aangaan van de arbeidsovereenkomst), financieringskosten gemaakt en is hij rente over het door hem betaalde bedrag misgelopen. [eiser] vordert, na vermindering van eis, een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] door met de als productie 4 aan de dagvaarding gehechte schriftelijke verklaringen te verklaren dan wel te impliceren dat [eiser] bestuurder was van TSH op het moment van aangaan van de arbeidsovereenkomst tussen TSH en [eiser] op
21 augustus 2009. Daarnaast vordert [eiser] een verwijzing naar de schadestaatprocedure en subsidiair hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van een bedrag van € 80.000,00 aan schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.
Standpunt [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verweren zich en stellen zich op het standpunt dat de vorderingen dienen te worden afgewezen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet onrechtmatig gehandeld door te verklaren zoals zij hebben gedaan in de procedure tussen TSH en [eiser] . [eiser] laat na te stellen waaruit het onrechtmatig handelen bestaat. Er is geen sprake van onjuiste verklaringen en evenmin van valselijk afgelegde verklaringen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ieder voor zich naar waarheid verklaard over de rol van [eiser] binnen TSH. Dat achteraf in een procedure bij het gerechtshof tussen TSH en [eiser] (waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen partij zijn) blijkt dat [eiser] nimmer schriftelijk is aangesteld als bestuurder en daardoor juridisch niet jegens TSH te beschouwen is als bestuurder, maakt niet dat de in die procedure door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] afgelegde verklaringen te betitelen zijn als onjuist, laat staan als onrechtmatig.
De onrechtmatige daad is bovendien niet toerekenbaar aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Of [eiser] door de vermeende onrechtmatige daad schade heeft geleden is niet aannemelijk geworden.
Alle schadeposten hangen bovendien samen met het mogelijk onrechtmatig handelen van TSH en niet van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Indien [eiser] meent dat hij door het beslag en de door TSH genomen rechtsmaatregelen schade heeft geleden, dan dient hij daarvoor bij TSH aan te kloppen en niet bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

3.Wat vindt de rechtbank?

3.1.
De rechtbank vindt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
Zij overweegt daartoe het volgende.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld.
[eiser] stelt [1] :
(…) Door [eiser] als bestuurder aan te duiden, zonder dat er een geldig besluit
was genomen door het bestuur van de stichting waarbij [eiser] als zodanig
benoemd was, hebben gedaagden onrechtmatig gehandeld. (…)
[eiser] verwijst ter onderbouwing van die stelling naar schriftelijke verklaringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] d.d. 28 november 2016, waarin opgenomen:
De heer [eiser] was tevens bestuurder van Stichting Twents Schilderhuis.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Een uitlating kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn indien zij onjuist is. Daarom zal de rechtbank om te beginnen beoordelen of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een onjuiste uitlating hebben gedaan.
3.4
Bij die beoordeling staat de betekenis van het woord ‘bestuurder’ centraal. In zijn arrest van 21 januari 2020 heeft het gerechtshof in dat kader het volgende overwogen:
De betrokkenen (…) zijn allen professionals in de schildersbranche, geen kenners
van het vennootschapsrecht (…). Ook als zij er van uitgingen dat [eiser]
bestuurder was (…) betekent dat niet dat daarvan in rechte ook uitgegaan kan
worden, zonder dat van een benoemingsbesluit is gebleken.
Het gerechtshof stelt dat het uitgangspunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet zonder meer kan worden gelijkgesteld met het uitgangspunt in rechte.
In het arrest van 30 maart 2021 komt het gerechtshof tot de volgende slotsom:
De feiten en omstandigheden die TSH heeft aangevoerd zijn onvoldoende om aan
te nemen dat [eiser] formeel of informeel bestuurder van TSH is geweest (…).
Het gerechtshof maakt onderscheid tussen twee soorten bestuurder: de formeel bestuurder en de informeel bestuurder. Aan de enkele aanduiding ‘bestuurder’ kan, zo blijkt uit deze passage, op verschillende manieren invulling worden gegeven.
Voorts overweegt de rechtbank dat het gerechtshof niet vaststelt dat [eiser] geen bestuurder is geweest, maar dat de feiten en omstandigheden die TSH heeft aangevoerd onvoldoende zijn om aan te nemen dat [eiser] bestuurder is geweest.
Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal (Utrecht, 2015) geeft aan ‘bestuurder’ de volgende betekenis:
1. (…) iem. die een voertuig bestuurt (…)
2. (…) iem. die deel uitmaakt van een bestuur (…) de directeur (van een nv)
belast met het dagelijks bestuur (…)
3. (…) directeur
3.5
[eiser] beschikte over visitekaartjes van TSH, waarop vermeld: [eiser] directeur
3.6
[eiser] , als getuige gehoord door het gerechtshof op 23 november 2020 verklaarde onder meer:
U vraagt mij nadrukkelijk of ik in die tijd bestuurder van TSH was. Zoals ik al zei
ben ik dat nooit geweest. Ik kan mij wel voorstellen dat die indruk is ontstaan
omdat ik overal wel bij betrokken was. [gedaagde 1] zei weleens dat als ik niet
aanwezig was een bestuursvergadering niet door kon gaan, maar dat was omdat ik
administratief zo goed op de hoogte was als directeur.
3.7
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] konden en mochten verklaren zoals zij hebben gedaan. Zij verklaarden dat [eiser] bestuurder was van TSH. Niet dat hij ‘formeel bestuurder’, ‘informeel bestuurder’ of (bijvoorbeeld) ‘bestuurder in de zin van artikel 2:6 BW’ was. In het gewone spraakgebruik bij juridisch leken, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , bestaat geen verschil tussen ‘directeur’, wat [eiser] was, en ‘bestuurder’.
Het woordenboek ondersteunt die benadering. [eiser] verklaarde zich te kunnen voorstellen dat de indruk is ontstaan dat hij bestuurder van TSH was.
3.8
Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat de uitlating van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet als onjuist kan worden aangemerkt en zij ook overigens niet als onzorgvuldig kan worden aangemerkt. De conclusie moet daarom zijn dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en dat diens vorderingen moeten worden afgewezen.
3.9.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proces-en nakosten veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente. De proceskosten worden begroot op:
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
2.228,00(2 punt × tarief € 1.114,00)
Totaal € 3.180,00.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 3.180,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022. [2]

Voetnoten

1.exploit vermindering van eis onder 9.
2.type: