ECLI:NL:RBOVE:2022:758

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/08/273574 / HA ZA 21-450
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake consumenten- en zakelijke overeenkomst tussen eiseres en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. Eiseres vordert in de hoofdzaak een bedrag van € 45.000,00 van gedaagde, die in Duitsland woont. Gedaagde heeft een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Eiseres betwist dit en stelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van artikel 6 Rv, omdat de overeenkomst in Nederland is uitgevoerd. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van de rechter in dit geval mede afhankelijk is van de plaats waar de verbintenis moet worden uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, zowel voor de lening van € 10.000,00 als voor de lening van € 35.000,00. De rechtbank wijst de incidentele vordering van gedaagde af en veroordeelt hem in de proceskosten. Tevens wordt een mondelinge behandeling bevolen voor de hoofdzaak, waarbij partijen moeten verschijnen. De rechtbank benadrukt dat de zaak nog aan een andere rechter kan worden toegewezen, en dat partijen tijdig op de hoogte worden gesteld van eventuele wijzigingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/273574 / HA ZA 21-450
Vonnis in incident van 16 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident,
hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat: mr. H. Tadema,
toevoegingsnummer: 2GG4105
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam
[X],
wonende te [woonplaats] , mede woonplaats hebbende en zaakdoende te [plaats 1] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident,
hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. G.J. Hollema,
toevoegingsnummer: 2GJ1384.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 november 2021;
- de conclusie van antwoord met incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat in het incident vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiseres] een bedrag van € 45.000,00 van [gedaagde] , te vermeerderen met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Volgens [eiseres] heeft zij op 2 januari 2013 een bedrag van € 35.000,00 aan [gedaagde] uitgeleend en op 2 juli 2014 nog eens € 10.000,00.
2.2.
[gedaagde] voert verweer, maar heeft eerst dit bevoegdheidsincident opgeworpen.

3.Het geschil in dit incident

3.1.
[gedaagde] verzoekt de rechtbank zich onbevoegd te verklaren om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. Hij woont in Duitsland, dus de Nederlandse rechter heeft volgens hem geen rechtsmacht. Alleen terzake van de beweerdelijke lening van € 10.000,00 bestaat een link met de onderneming van [gedaagde] in [plaats 1] , Nederland. Met betrekking tot die vordering is volgens [gedaagde] de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Enschede bevoegd. Als de Nederlandse rechter toch bevoegd zou zijn om kennis te nemen van de totale vordering, dan geldt dat niet de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, bevoegd is, maar de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, aldus [gedaagde] .
3.2.
[eiseres] betoogt dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat hij in Duitsland woont. Daarnaast is volgens [eiseres] de Nederlandse rechter te Zwolle bevoegd op grond van artikel 6 Rv, omdat de overeenkomst is uitgevoerd in [plaats 2] .

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
Met betrekking tot de (gestelde) geldlening van € 10.000,00 geldt dat deze overeenkomst zou zijn gesloten tussen [eiseres] , [woonplaats] , en [gedaagde] , handelend in de uitoefening van zijn bedrijf, dat gevestigd is in [plaats 1] . Daarmee is met betrekking tot die overeenkomst de Nederlandse rechter bevoegd. Het betoog dat de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle met betrekking tot die overeenkomst niet bevoegd is, gaat niet op. Op grond van artikel 101 Rv is bij een overeenkomst tussen een natuurlijk persoon en een persoon die handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf, mede bevoegd de rechter van de woonplaats van die natuurlijke persoon. De bepaling geldt voor alle mogelijke overeenkomsten tussen consumenten en hun professionele wederpartij. De rechtbank Overijssel, locatie Zwolle is daarom mede bevoegd om van de vordering tot betaling van € 10.000,00 kennis te nemen.
4.2.
Met betrekking tot de gestelde geldlening van € 35.000,00 overweegt de rechtbank als volgt. Omdat [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in Duitsland woont, is de eerste vraag die beantwoord moet worden de vraag of er sprake is van een geschil met een internationaal karakter. De rechtbank is van oordeel dat nu [eiseres] de dagvaarding heeft gericht aan [gedaagde] ,
“wonende te [woonplaats] , Duitsland”en nu daarnaast het door [eiseres] overgelegde uittreksel van de KvK vermeldt dat [gedaagde] geen bekend adres in Nederland heeft, voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] in Duitsland woont, althans niet in Nederland zijn woonplaats heeft. Er is dus sprake van een geschil met een internationaal karakter. Daardoor hebben de regels uit Europese verdragen en verordeningen voorrang boven de regels uit het Wetboek van Rechtsvordering en gaat het beroep van [eiseres] op artikel 6 Rv niet op.
4.3.
Omdat [eiseres] in Nederland woont en er sprake is van een burgerlijke of handelszaak, is de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis) van toepassing. In beginsel geldt de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis, op grond waarvan een gedaagde moet worden opgeroepen voor het gerecht waar hij woonplaats heeft. Op grond van artikel 7 lid 1 Brussel I-bis geldt echter de bijzondere regel dat bij verbintenissen uit overeenkomst mede de rechter bevoegd is van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, moet worden uitgevoerd.
4.4.
Voor zover [gedaagde] betwist dat sprake is van een overeenkomst van geldlening, geldt op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie het volgende. De rechtbank dient zich bij de bevoegdheidsvraag niet te beperken tot de door eiser gestelde grondslag, maar moet ook acht slaan op de beschikbare gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en op de stellingen van gedaagde. De enkele betwisting van het bestaan van een geldlening door [gedaagde] is bij de bevoegdheidsvraag echter niet beslissend. [1]
[eiseres] heeft haar stelling dat sprake is van een overeenkomst van geldlening bij dagvaarding onderbouwd met stukken waaruit naar voorlopig oordeel van de rechtbank een overeenkomst van geldlening voldoende aannemelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook voorshands worden uitgegaan van een overeenkomst van geldlening.
4.5.
De verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is de verbintenis uit de overeenkomst waarvan de niet-nakoming wordt aangevoerd. Dat is in dit geschil de verplichting tot het terugbetalen van het (beweerdelijk) geleende geld. Het geleende geld zou moeten worden terugbetaald aan [eiseres] . Om de plaats te bepalen waar die verbintenis moet worden uitgevoerd, is van belang welk recht op de overeenkomst van toepassing is.
4.6.
De bepaling van het toepasselijke recht vindt plaats aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Op grond van artikel 4 lid 2 Rome I geldt dat van toepassing is het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft. [eiseres] is de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst van geldlening heeft verricht. Zij heeft namelijk het geld ter beschikking gesteld aan [gedaagde] . Van een nauwere band met Duitsland, zoals bedoeld in artikel 4 lid 3 Rome I, is niet gebleken. Omdat [eiseres] in Nederland woont, is Nederlands recht op de overeenkomst van toepassing.
4.7.
Partijen hebben niets afgesproken over de plaats waar de (gestelde) terugbetaling moet plaatsvinden. Op grond van artikel 6:116 BW moet bij gebreke van afspraken daarover de betaling van een geldsom plaatsvinden in de woonplaats van de schuldeiser. [eiseres] woont in [woonplaats] . Daar moet de verbintenis dus worden uitgevoerd. De rechtbank Overijssel, locatie Zwolle is dus op grond van artikel 7 lid 1 Brussel I-bis mede bevoegd om van de vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 35.000,00 kennis te nemen.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle bevoegd ten aanzien van beide overeenkomsten waarop de vordering steunt. De incidentele vordering van [gedaagde] zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
[gedaagde] wordt in dit incident in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 563,00 aan salaris voor de advocaat van [eiseres] .
Het verdere verloop van de hoofdzaak
4.10.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen als bedoeld in artikel 87 Rv.
4.11.
De rechtbank acht aan beide zijden de aanwezigheid op de mondelinge behandeling wenselijk van personen die inhoudelijk van de zaak op de hoogte zijn alsmede van personen die bevoegd zijn om een regeling te treffen.
4.12.
De mondelinge behandeling zal in beginsel volgens de navolgende agenda verlopen:
I. Inleiding en door rechter te bespreken formaliteiten
II. Toelichting (indien gewenst) door (de gemachtigden van) partijen (maximaal 10 minuten per partij), waarvan beknopte notities kunnen worden overgelegd
III. Vragen van de rechter (de onderwerpen waarop de rechter zich met name zal richten, kunnen aan partijen per brief of e-mail uiterlijk drie weken voor de mondelinge behandeling worden toegestuurd)
IV. Bespreking van het verdere verloop van de procedure, zoals:
- de mogelijkheid tot het treffen van een schikking, waarbij desgewenst een voorlopig oordeel kan worden gegeven, dan wel inschakeling van een mediator
- verdere regie van de procedure
- het opmaken van een proces-verbaal
- de termijn waarop vonnis wordt gewezen
V. Het eventueel mondeling wijzen van (tussen)vonnis
VI. Sluiting
4.13.
De rechter die de zaak op de zitting behandelt is mr. E.C. Rozeboom. De naam van de rechter is nog niet definitief. Het kan zijn dat de zaak nog aan een andere rechter wordt toegedeeld. De uiteindelijke toedeling vindt namelijk vlak voor de zitting plaats. Als een andere rechter de zaak op zitting zal behandelen dan krijgen partijen uiterlijk twee werkdagen voor de zitting daarvan bericht.
4.14.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen -ook in het nadeel van die partij -kan maken die zij geraden zal achten.

5.De beslissing

De rechtbank
In het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 563,00;
In de hoofdzaak
5.3.
beveelt een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 87 Rv;
5.4.
partijen moeten, bijgestaan door hun advocaten, verschijnen op de mondelinge behandeling in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Schuurmanstraat 2 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd;
5.5.
bepaalt dat indien beide partijen wensen dat de mondelinge behandeling online zal plaatsvinden, zij dit op de hierna te noemen rolzitting dienen te berichten, voorzien van hun e-mailadressen en telefoonnummers;
5.6.
bepaalt dat partijen in persoon aanwezig moeten zijn, dan wel (indien het een rechtspersoon betreft) vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is deze partij te vertegenwoordigen;
5.7.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 30 maart 2022voor het bepalen van de dag en het tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Partijen hoeven niet aanwezig te zijn bij deze rolzitting. Partijen kunnen tot uiterlijk de vrijdag daarvoor schriftelijk 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) opgeven voor de drie volledige maanden die volgen na (de maand van) deze rolzitting;
5.8.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen, alsmede dat bij de planning geen rekening zal worden gehouden met de verhinderingen van een partij die meer verhinderingen heeft opgegeven dan hiervoor onder 5.7 genoemd;
5.9.
bepaalt dat de mondelinge behandeling in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.10.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling twee uur zal worden uitgetrokken;
5.11.
wijst partijen er op dat zij eventuele nadere stukken ten behoeve van de mondelinge behandeling tot uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding kunnen brengen;
5.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld-Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. (SB)

Voetnoten

1.HvJ EU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37 en HvJ EU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449.