7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 9 juni 2021 schuldig gemaakt aan een overval op [coffeeshop] in Zwolle, waar op dat moment een beveiliger, een baliemedewerkster en een klant aanwezig waren. Verdachte is met een mes in zijn hand de coffeeshop binnengekomen en daarmee naar de balie gelopen. Nadat hij door de beveiliger werd aangesproken heeft hij deze met het mes en met woorden bedreigd. Hierna heeft hij de baliemedewerkster bewogen om wiet en sigaretten af te geven door meerdere malen met het mes op de balie te slaan en met een dreigende stem te roepen dat hij wiet en sigaretten wilde, waarna de baliemedewerkster deze goederen aan hem heeft afgegeven.
Dit is een zeer ernstig feit. Het hoeft geen betoogd dat dit voor de medewerkers en de klant een buitengewoon beangstigende situatie is geweest. Bovendien veroorzaken dergelijke overvallen in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 28 januari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs, winkeldiefstal, woninginbraak en bedreiging, maar dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Verder houdt de rechtbank bij de strafoplegging in sterke mate rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de door T. Berger en A.E. van der Waal, psychiaters en A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog, op respectievelijk 12 oktober 2021 en 15 december 2021 uitgebrachte Pro Justitia rapporten, alsmede de door A.E. van der Waal als deskundige ter zitting gegeven toelichting.
De deskundigen Berger en Van der Waal hebben geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een psychische stoornis in de vorm van een ernstige psychose in het kader van een schizofreniforme stoornis. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Verder wordt antisociaal gedrag waargenomen, ook eerder in zijn leven, maar gezien zijn floride psychose kon de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis niet worden gesteld.
Berger en Van der Waal schrijven dat verdachte leed onder paranoïde wanen en hallucinaties en dat hij de ochtend van het delict wakker werd met zoveel onrust in zijn hoofd dat hij zich slecht voelde. Verdachte herinnert zich niet goed wat zijn drijfveer was om uiteindelijk met een groot keukenmes naar de coffeeshop te gaan. De verklaringen die hij achteraf geeft over de toedracht, lopen uiteen en zijn vooral psychotisch gekleurd.
Berger en Van der Waal hebben het sterke vermoeden dat verdachtes denken en handelen tijdens het ten laste gelegde volledig bepaald werden door zijn ernstig psychotische toestandsbeeld. Echter aangezien verdachte zelf niet kan aangeven wat zijn drijfveer was, waardoor geen volledig delictscenario uitgewerkt kon worden, en gelet op de beperkingen van het feit dat slechts één onderzoeksgesprek heeft kunnen plaatsvinden, kunnen zij niet uitsluiten dat er toch enige sturing op het gedrag mogelijk was geweest.
Berger en Van der Waal hebben op grond van het vorenstaande geadviseerd om het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Zij achten het risico op recidive hoog en adviseren een klinische behandeling in een hoog beveiligde gesloten setting. Dit zou volgens Berger en Van der Waal als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel opgelegd kunnen worden, eventueel aangevuld met een zorgmachtiging om "verplichte medicatie' gedurende de behandeling mogelijk te maken, maar dit zou volgens hen ook in het kader van een TBS met voorwaarden opgelegd kunnen worden.
Ook de deskundige Peelen heeft geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychische stoornis. Volgens Pelen is er bij verdachte sprake van een schizofrene stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis, in vroege remissie door detentie.
Peelen veronderstelt dat het denken en handelen van verdachte zo goed als volledig bepaald werden door zijn ernstige psychotische toestandsbeeld. Doordat verdachte wisselend over de toedracht en de aanloop van het delict heeft verklaard, en er verschillende delict scenario’s zijn, kan volgens Peelen niet uitgesloten worden dat er toch enige sturing was op zijn gedrag, al wordt dit niet erg waarschijnlijk geacht.
Peelen heeft op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat het ten laste gelegde minimaal in sterk verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. Peelen acht de kans op onvoorspelbaar gebruik van geweld groot, vanuit de paranoïde wanen, als deze onbehandeld zijn. Peelen acht een klinische behandeling in een hoog beveiligde setting nodig om het hoge recidiverisico te verlagen en adviseert dit vorm te geven in het kader van TBS met voorwaarden.
De rechtbank neemt voormelde conclusies over en maakt deze tot de hare. De rechtbank oordeelt op basis van voormelde rapportages dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd onder invloed en ten tijde van het bestaan van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank acht verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande, alle omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat de aard en de ernst van de problematiek van verdachte meebrengen dat ter voorkoming van recidive een klinische behandeling evident noodzakelijk is. Gelet op de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen en het advies van de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat een behandeling in het kader van TBS maatregel het meest passend en noodzakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan. Het bewezen verklaarde feit (afpersing) is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, terwijl tijdens het begaan van het feit bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, zoals blijkt uit de rapportages van de deskundigen, en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
De rechtbank overweegt verder dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank overweegt in dit kader dat verdachte de medewerkers van de coffeeshop met een groot mes heeft bedreigd en het niet onaannemelijk is dat hij deze bedreiging zou uitvoeren. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
Bij de vraag of dwangverpleging moet worden opgelegd, dan wel een TBS met voorwaarden het meest passend is, heeft de rechtbank niet alleen acht geslagen op de rapporten van de deskundigen als hiervoor genoemd, maar ook op het rapport van de reclassering van 3 februari 2022.
Net als de andere deskundigen schat de reclassering het recidiverisico als hoog in. Gelet op de ernst van het feit, het hoge recidiverisico en de vastgestelde problematiek acht de reclassering een gegarandeerde behandeling noodzakelijk.
Om deze behandeling te waarborgen adviseert de reclassering om verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen. In het rapport zijn voorwaarden geformuleerd die de reclassering in het kader van TBS met voorwaarden passend acht.
De reclassering acht het niet voldoende dat de noodzakelijke klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd, zoals door deskundigen Berger en Van der Waal wel als mogelijkheid opgeworpen. Volgens de reclassering is de motivatie en bereidheid van verdachte om zich aan de voorwaarden te houden daarvoor te wankel en is het van belang dat met een strak justitieel kader ingegrepen kan worden als verdachte terug zou vallen, zodat hij zijn behandeling voortzet in plaats van dat hij het resterende deel van zijn gevangenisstraf gaat uitzitten.
De rechtbank heeft in dit kader kennisgenomen van de door de deskundige Van der Waal ter zitting gegeven nadere toelichting. Van der Waal heeft onder meer aangevoerd dat de medicatie ten tijde van het schrijven van het rapport nog maar net was opgestart en dat het op dat moment nog niet duidelijk was welk effect deze medicatie op hem zou hebben.
Ondanks dat er toentertijd ook contra indicaties bestonden voor het opleggen van een klinische behandeling in het kader van TBS met voorwaarden is daar door de deskundigen toen toch toe geadviseerd. Hiervoor was redengevend dat verdachte nog niet eerder is behandeld voor zijn psychotische stoornis en de ervaring leert dat mensen met een dergelijke stoornis met medicatie weer op het goede spoor kunnen komen. De deskundige blijft bij dit advies.
De rechtbank stelt vast dat de medicijnen een positieve uitwerking op verdachte lijken te hebben gehad. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de bestaande contra-indicaties ziet de rechtbank in de ontwikkeling van verdachte mogelijkheden om de behandeling in het kader van TBS met voorwaarden op te leggen. Binnen dat kader wordt een behandeling gegarandeerd, ook als verdachte zich aan de voorwaarden onttrekt, omdat in dat geval alsnog tot dwangverpleging kan worden overgegaan.
De rechtbank zal dan ook gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij voorwaarden worden gesteld, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de omstandigheid dat de nadruk op de behandeling van verdachte dient te liggen, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is aangezien er bij verdachte sprake is van een zekere mate van verwijtbaarheid. Zij houdt bij de hoogte van de straf rekening met het belang van de verdachte en de maatschappij dat de TBS-maatregel met voorwaarden zo snel als mogelijk en met een naadloze overgang vanuit de voorlopige hechtenis zal aanvangen, nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden. De verwachting is dat verdachte op 1 april 2022 in FPK Assen kan worden geplaatst en dat er, mocht dit niet tijdig lukken, een overbruggingsplek wordt georganiseerd. De rechtbank acht het te risicovol dat de verdachte tussentijds onbehandeld in vrijheid komt. Op grond van het voorgaande legt de rechtbank op een gevangenisstraf voor de duur van 296 dagen, met aftrek van het voorarrest.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van de behandeling van verdachte, ter beperking van het gevaar voor recidive, zoals blijkt uit voornoemde adviezen, zal de rechtbank – op grond van artikel 38, zesde lid, Sr – bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank acht daarbij redengevend dat het hoge recidivegevaar specifiek betekent dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank zal tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Op die manier wordt het mogelijk om de verdachte in aansluiting op de TBS-maatregel onder toezicht te stellen indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. Daarbij kan de GVM ook een alternatief bieden als blijkt dat voor het benodigde begeleidingsniveau niet langer een TBS met voorwaarden noodzakelijk is.