Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser]
Procesverloop
- watersysteemheffing ingezetenen van € 57,71
- zuiveringsheffing meerpersoonshuishouden van € 169,26
- watersysteemheffing gebouwd van
Rechtbank Overijssel
In deze zaak gaat het om de vraag of de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) bevoegd is om een aanslag waterschapsbelastingen op te leggen aan de eiser. De eiser, wonende te Elburg, heeft een aanslag ontvangen voor het belastingjaar 2021, welke hij betwist. Hij stelt dat de verweerder, als private onderneming, niet bevoegd is om deze aanslag op te leggen, omdat er geen overeenkomst tussen hem en de verweerder bestaat. De rechtbank heeft op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van de eiser ongegrond is verklaard.
De rechtbank overweegt dat de eiser in zijn reactie op de aanslag, die hij op 16 september 2021 heeft ingediend, impliciet bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de stelling van de eiser dat de verweerder niet bevoegd is om aanslagen op te leggen, niet kan slagen. De verweerder is een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid en heeft de bevoegdheid om belastingen te heffen en invorderen, zoals is vastgelegd in de Wet gemeenschappelijke regelingen. De rechtbank concludeert dat het ontbreken van een overeenkomst tussen de eiser en de verweerder hem niet ontslaat van zijn belastingplicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag is gebaseerd op de Waterschapswet en de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Vallei en Veluwe 2021. Aangezien de eiser geen inhoudelijke beroepsgronden heeft aangedragen tegen de aanslag, wordt het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, en de griffier was Y. van Arnhem. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de datum van uitspraak.