ECLI:NL:RBOVE:2022:714

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
ak_21_1499
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om jeugdhulp met betrekking tot de totale hulpbehoefte en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over jeugdhulp. Eiseres, een meisje geboren in 2005, heeft een aanvraag ingediend voor jeugdhulp, die door het college van burgemeester en wethouders van Almelo op 20 mei 2020 werd afgewezen. Na bezwaar werd het primaire besluit herroepen en werd geconstateerd dat er een individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk was. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin verweerder de totale hulpbehoefte ten onrechte heeft vastgesteld op 28 uur per week, zonder rekening te houden met de hulpbehoefte in weekenden en vakanties. De rechtbank oordeelde dat de hulpbehoefte niet correct was vastgesteld en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de totale hulpbehoefte van eiseres. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij een voorlopige voorziening van 20 uur per week werd getroffen tot 31 augustus 2022. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder de proceskosten van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1499

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: L. Folkers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: mr. N. Boers.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om jeugdhulp van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat een individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp voor eiseres noodzakelijk is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2022. Eiseres is verschenen via haar wettelijk vertegenwoordiger, mevrouw [naam 1] (hierna ook: de moeder), bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mevrouw [naam 2] gedragsdeskundige.

Overwegingen

De feiten
1. Eiseres (hierna ook: [naam 3] ) is geboren in 2005. Zij woont bij haar moeder, met diens partner en haar zusjes in de leeftijd van 8, 6 en 5 jaar. [naam 3] heeft contact met haar biologische vader; hem ziet ze eenmaal per veertien dagen een dag (ten tijde van het bestreden besluit). Zij heeft een stemmingsstoornis en een stoornis in het autismespectrum. Daardoor is zij beperkt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en heeft zij extra ondersteuning, zorg en toezicht nodig. In verband daarmee ontving eiseres van verweerder eerder een voorziening op grond van de Jeugdwet, bestaande uit 8,5 uur per week individuele begeleiding en verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb).
De besluitvorming van verweerder
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat t de hulp die [naam 3] nodig heeft in zijn totaliteit moet worden bepaald op 28 uur per week. Daarvan is 8 uur en 44 minuten aan te merken als bovengebruikelijke hulp.
De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn ontoereikend, zodat de bovengebruikelijke hulp in zijn geheel is toegekend. De hulp zal worden geboden door de moeder van eiseres. De voorziening bestaat uit individuele begeleiding voor 149 minuten per week in verband met ondersteuning die [naam 3] in de thuissituatie geboden krijgt door haar moeder tegen een tarief van € 31,69 per week. Daarnaast bestaat de voorziening uit 375 minuten per week in verband met ondersteuning die [naam 3] op school (of gerelateerd aan school) geboden krijgt door haar moeder tegen een tarief van € 79,75 per week. Het tijdvak waarvoor de voorziening is toegekend loopt vanaf 1 februari 2020 tot en met 31 augustus 2022
De beroepsgronden van eiseres
3.1.
Eiseres voert allereerst aan dat de ingangsdatum onjuist is. De melding van de hulpvraag heeft reeds plaatsgevonden in mei 2019. Die melding moet worden aangemerkt als aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er zijn wel besluiten genomen naar aanleiding van die melding, maar die zijn telkens bedoeld als overbrugging omdat verweerder het onderzoek nog niet had voltooid. Verweerder had de problematiek van eiseres nog niet eerder onderzocht. Uiteindelijk heeft verweerder eiseres gedwongen een nieuwe aanvraag in te dienen. Die aanvraag is gedateerd 18 december 2019. Onduidelijk is ook wat de einddatum is; in het besluit staat 31 augustus 2021, maar ook 31 augustus 2022 vermeld.
3.2.
Daarnaast is niet duidelijk wat verweerder bedoelt met “ondersteuning aan [naam 3] die op school of geleverd aan school geboden wordt”. Los daarvan, blijkt niet wat de ondersteuningsbehoefte is als [naam 3] niet naar school gaat, bijvoorbeeld wegens vakantie. Verweerder is ook ten onrechte ervan uitgegaan dat 28 uur hulp voor [naam 3] de totale hulp betreft. Het gaat juist om de bovengebruikelijke hulp.
3.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het tarief weliswaar verhoogd naar € 31,39 maar het aantal uren verlaagd van 8,5 uur naar bijna 2,5 uur (149 minuten). Moeder moet daardoor buitenshuis werken en [naam 3] krijgt niet de hulp die nodig is.
3.4.
Tijdens het keukentafelgesprek is toegezegd dat de 28 uur zou worden aangemerkt als bovengebruikelijk en dat daarvoor een voorziening zou worden getroffen mits uit het financieel onderzoek zou blijken dat moeder die 28 uur niet zou kunnen leveren zonder dat daar een pgb tegenover staat. Inmiddels is duidelijk dat het financieel onderzoek niet mag en nu wil verweerder de eerdere toezegging geen gestand doen.
3.5.
Eiseres vindt het redelijk dat zij met ingang van 1 juli 2019 een voorziening krijgt voor 28 uren begeleiding individueel via het sociaal netwerk. Tot 5 augustus 2021 zou het bijbehorende tarief € 21,25 moeten zijn en daarna € 12,77 (het nieuwe tarief volgens het college). Einddatum: minimaal 5 augustus 2022.
3.6.
Eiseres meent ook dat bij de bepaling van de proceskosten ten onrechte is uitgegaan van 2,5 procespunt. Dat moet zijn 3 omdat er twee hoorzittingen geweest zijn.
Het standpunt van verweerder
4.1.
Verweerder voert sinds 2019 een beleid waarin voor de bepaling van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen aansluiting wordt gezocht bij gebruikelijke hulp en bovengebruikelijke hulp.
4.2.
Onder gebruikelijke hulp verstaat de beleidsregel de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. Van bovengebruikelijke hulp is sprake als de gebruikelijke hulp (substantieel) wordt overschreden. Voor de beoordeling of daarvan sprake is wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Onder substantiële overschrijding neemt de beleidsregel als uitgangspunt een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal. Als dat het geval is kan sprake zijn van een vergoeding van gemeentewege, waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van ouders. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Het standpunt van verweerder is dat van de 28 uur die naar zijn aard en omvang nodig is aan hulp voor eiseres 8 uur en 44 minuten per week als bovengebruikelijk kan worden aangemerkt. Daarvoor is de voorziening dan ook verstrekt.
4.3.
De begindatum van de voorziening is 1 februari 2020; het betreft een besluit dat genomen is naar aanleiding van de aanvraag van 18 december 2019.
Over de eerdere aanvraag van 17 juni 2019 is tussentijds beslist door middel van administratieve verlenging op 23 augustus 2019 en na bezwaar, bij besluit op bezwaar van 9 januari 2020. Definitief is op deze aanvraag beslist op 3 oktober 2019 en na bezwaar bij besluit op bezwaar van 17 april 2020. Tegen beide besluiten op bezwaar is geen beroep ingesteld zodat deze besluiten formele rechtskracht hebben.
4.4.
De einddatum is in het bestreden besluit duidelijk bepaald: 31 augustus 2022. In het bestreden besluit is een onderscheid gemaakt tussen begeleiding door de moeder thuis en op school. Een verdergaande betekenis heeft dit onderscheid niet.
De beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank zal achtereenvolgens ingaan op de ingangsdatum en de einddatum van het besluit en het besluit beoordelen aan de hand van de stappen die de Centrale Raad van Beroep heeft uiteengezet in zijn uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477. Tenslotte zal de rechtbank een oordeel geven over de proceskosten.
De ingangsdatum van het besluit
5.1.
Tussen partijen staat vast dat eiseres een aanvraag om jeugdhulp heeft ingediend op 17 juni 2019. Verweerder beschikt echter niet meer over deze aanvraag. In het dossier zit wel een aanvraagformulier, ingekomen 30 augustus 2019. Dit is het formulier dat eiseres heeft ingediend omdat de aanvraag op 17 juni 2019 niet is ingediend op het door verweerder voorgeschreven formulier. Eiseres heeft nog een document overgelegd, gedateerd 16 juni 2019, maar dat is volgens verweerder het zorgplan dat bij een aanvraag om jeugdhulp moet worden overgelegd.
Hoewel uitermate slordig dat de aanvraag van 17 juni 2019 niet meer vindbaar is, gaat de rechtbank ervan uit dat de aanvraag op die datum is gedaan nu partijen daarover geen geschil hebben. Wel is in geschil wanneer op die aanvraag definitief beslist is.
5.2.
Op 23 augustus 2019 heeft verweerder een besluit genomen. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat dit besluit een administratieve beslissing is geweest, hoewel dit uit het besluit zelf niet blijkt. De reden daarvan is dat de eerdere indicatie van eiseres was afgelopen op 30 juni 2019. Verweerder wilde geen gat laten ontstaan in de hulp. Met het oog daarop is de lopende indicatie verlengd tot en met 31 augustus 2019. Na bezwaar is het tarief gewijzigd bij besluit op bezwaar van 9 januari 2020.
In het besluit van 23 augustus 2019 heeft verweerder vermeld dat de verlenging heeft plaatsgevonden omdat het onderzoek naar de aanvraag nog niet was afgerond. Hoewel het in dat verband bevreemdt dat de verlenging dan slechts tot en met 31 augustus 2019 heeft plaatsgevonden, ook op dat moment was het onderzoek immers nog niet afgerond en ook nog niet gestart, is in ieder geval duidelijk dat verweerder op dat moment nog niet heeft bedoeld te beslissen op de aanvraag van 17 juni 2019.
5.3.
Vervolgens heeft verweerder op 3 oktober 2019 een besluit genomen. In dat besluit is verwezen naar de aanvraag van 17 juni 2019. Daarna is aan eiseres een voorziening toegekend ingaande 1 september 2019, dus aansluitend op de termijn uit het besluit van 23 augustus 2019, en tot en met 31 januari 2020. Het besluit is genomen binnen twee weken na de ingebrekestelling door eiseres. Verweerder heeft tevens overwogen dat de voorziening is toegekend omdat verweerder tot dat moment nog geen volledige beoordeling van de situatie heeft gemaakt. De toekenning geeft verweerder de mogelijkheid om alsnog, voor 31 januari 2020, volledig en zorgvuldig onderzoek te voeren naar de situatie van eiseres. Verweerder overweegt dat dit inhoudt dat hij onder andere een medisch advies zal opvragen en op basis van de uitkomst daarvan een keukentafelgesprek met eiseres zal voeren.
5.4.
Verweerder heeft op 15 oktober 2019 een adviesopdracht gegeven aan JPH consult. Op 18 december 2019 heeft JPH consult geadviseerd.
5.5.
Na bezwaar heeft verweerder het besluit op 17 april 2020 in die zin herroepen dat een ander tarief is toegepast. In dat besluit op bezwaar overweegt verweerder dat het niet de bedoeling is geweest om, na volledig onderzoek, alsnog te besluiten om de toekenningsperiode van het besluit van 3 oktober 2019 te verlengen. Het ging erom dat verweerder bij een nieuwe aanvraag in staat zou zijn om tijdig zorgvuldig onderzoek te verrichten opdat verweerder met een juiste onderbouwing kon besluiten vanaf 1 februari 2020.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat met het besluit van 3 oktober 2019 nog niet definitief is beslist op de aanvraag van 17 juni 2019. Verweerder heeft in het besluit immers te kennen gegeven dat het onderzoek niet is afgerond. Dat heeft verweerder ook al eerder te kennen gegeven bij het besluit van 23 augustus 2019. De rechtbank ziet niet in waarom in het ene geval een tussentijdse beslissing wordt gegeven en in het andere geval een definitieve beslissing. Op 11 maart 2020 heeft verweerder tijdens de mondelinge behandeling van de voorlopige voorziening te kennen gegeven dat de beslissing van 3 oktober 2019 een gevolg was van de ingebrekestelling door eiseres. Verweerder was daardoor gedwongen een beslissing te nemen. Omdat eiseres 8,5 uur begeleiding had aangevraagd heeft verweerder die zonder onderzoek toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank miskent verweerder daarmee zijn verplichting tot onderzoek die is verwoord in artikel 2.3 Jeugdwet, zeker nu verweerder zelf van mening was dat een onderzoek door een externe deskundige nodig was. Uit de omstandigheid dat vervolgens op 15 oktober 2019 de externe deskundige is verzocht om advies maakt de rechtbank ook op dat nog niet definitief beslist is op de aanvraag van 17 juni 2019. Tenslotte is ook in het rapport van JPH consult te lezen dat het advies is uitgebracht naar aanleiding van een aanvraag van eiseres om verlenging van haar indicatie voor begeleiding. Als definitief op de aanvraag zou zijn beslist dan was een adviesaanvraag bij JPH consult ook niet meer nodig. Dat verweerder in het besluit op bezwaar, vele maanden na indiening van het bezwaar, een andere duiding aan het besluit van 3 oktober 2019 heeft gegeven maakt dat niet anders. Dat geldt ook voor de door eiseres op 18 december 2019 ingediende aanvraag. Deze was al onder protest gedaan en blijkt dus ook niet nodig te zijn geweest.
5.7.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat verweerders beslissing van 20 mei 2020 en het bestreden besluit zien op de aanvraag van eiseres van 17 juni 2019.
De einddatum van het besluit
5.8.
In het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat een voorziening OZL2J ondersteuning zelfstandig leven niveau 2 wordt toegekend tot 31 augustus 2022 voor ondersteuning door de moeder op school. In hetzelfde besluit is bepaald dat het tarief waarop eiseres kan rekenen voor ondersteuning op school per week € 79,75 bedraagt en geldt voor de periode tot en met 31 augustus 2021. Voor eiseres was daardoor de einddatum onduidelijk. Zij heeft vanaf 31 augustus 2021 de hulp wel verleend maar geen facturen meer ingediend. Daardoor zijn haar schulden alleen toegenomen. Verweerder heeft voor het eerst in het verweerschrift duidelijk gemaakt dat de einddatum 31 augustus 2022 is. Het jaar 2021 is in dit verband foutief, aldus verweerder. Het geschil is daarmee uit de wereld maar de consequenties voor eiseres, zijnde verdere schulden, maken naar het oordeel van de rechtbank dat deze fout niet zonder gevolgen kan blijven. Het bestreden besluit wordt alleen al om deze reden vernietigd. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Het stappenplan, onderdeel hulpvraag en problemen
5.9.
In het medisch advies wordt de hulpvraag als volgt geduid: “de grootste hulpvraag van [naam 3] is op dit moment uitval van school voorkomen. [naam 3] is afgelopen september (2019) gestart op een nieuwe school. Begeleiding van moeder is noodzakelijk: samen met school op zoek naar oplossingen die aansluiten bij de beperkingen van [naam 3] : reduceren van prikkels om overbelasting te voorkomen, contacten met klasgenoten begeleiden. Vanuit school zal zorg ingezet moeten worden, echter kan [naam 3] dit zelf niet aangeven en organiseren. Wanneer moeder deze begeleiding niet kan bieden, zal [naam 3] overbelast thuis komen te zitten. Daarnaast vraagt [naam 3] hulp in haar zelfredzaamheid thuis: op dit moment is stabiel houden van haar huidige vaardigheden het maximaal haalbare.” Tegen de vaststelling van de hulpvraag zijn geen gronden ingediend. De rechtbank is, mede gelet hierop, van oordeel dat deze juist is vastgesteld.
5.10.
Wat betreft de problemen en stoornissen stelt JPH consult dat eiseres bekend is met een stemmingsstoornis en een stoornis van het autisme spectrum. Eiseres blijkt gevoelig voor externe prikkels en is hierdoor erg gebaat bij structuur. Communicatie met derden verloopt moeizaam doordat ze onvoorspelbaar kan uithalen wanneer haar iets niet zint: dit gebeurt vaak plotseling en zonder waarschuwing vooraf. Als gevolg van dergelijk gedrag komt ze in conflict met haar omgeving. Tegen de vaststelling van de problemen en stoornissen zijn geen gronden ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de problemen en stoornissen door verweerder juist zijn vastgesteld.
Het stappenplan, onderdeel aard en omvang van de in totaal benodigde hulp
5.11.
Verweerder heeft als uitgangspunt genomen de door de moeder tijdens het keukentafelgesprek geïnventariseerde tijd. Dat is volgens verweerder in totaal 28 uur per week. Gelet op het advies acht verweerder dit ook de tijd die JPH consult nodig acht.
5.12.
Eiseres stelt dat de totale hulp veel meer is dan verweerder stelt. Ter zitting is gebleken dat niet de moeder maar de gemeentelijke gesprekspartner, de heer [naam 4] , bij het keukentafelgesprek een weekschema heeft ingevuld. Volgens eiseres is toen niet de totale hulp besproken maar alleen de hulp die als bovengebruikelijk kan worden aangemerkt. Als voorbeeld noemt de moeder het wekken van eiseres. In het keukentafelgesprek is besproken dat alleen het wekken al veel meer minuten in beslag neemt. Maar de heer [naam 4] en de moeder zijn overeengekomen dat in dit geval dan 5 minuten als bovengebruikelijk kan worden aangemerkt. Die minuten zijn dan ook door de heer [naam 4] later in het weekschema opgenomen.
5.13.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het advies van JPH consult valt af te leiden voor welke taken ondersteuning moet worden ingezet. De daar benoemde taken zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als taken die al bovengebruikelijk zijn hetzij uit de aard van de taak dan wel naar de omvang van de taak in vergelijking tot wat gebruikelijk is. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de ondersteuningstaak “Naar school wanneer er een overbelasting aan prikkels is”. Voor een kind van (op dat moment) 14 jaar is deze ondersteuningstaak zeker niet gebruikelijk. Bovendien blijkt uit het advies van JPH consult dat dit in de daaraan voorafgaande maand elke schooldag is voorgekomen. Mocht deze ondersteuningstaak al als gebruikelijk worden aangemerkt, dan is de omvang meer dan wat gebruikelijk is. Dat geldt ook voor “Samen naar de badkamer voor wassen en tandenpoetsen”. Voor een kind van 14 jaar acht de rechtbank dat niet gebruikelijk en mocht het al gebruikelijk zijn dan is de frequentie en duur (10 minuten elke dag) niet gebruikelijk. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres dat het weekschema niet ziet op de totale hulp die naar aard en omvang nodig is maar op de bovengebruikelijke hulp zoals die kennelijk in het keukentafelgesprek op 14 januari 2020 met de heer [naam 4] is besproken.
5.14.
Het vorenstaande houdt in dat verweerder in het bestreden besluit de totale hulp die naar aard en omvang nodig is ten onrechte heeft vastgesteld op 28 uur per week. Verweerder is verder ten onrechte uitgegaan van schooldagen terwijl de weekenden en vakanties buiten beschouwing zijn gelaten. Dat JPH consult zich beperkt heeft tot de schooldagen doet daaraan niet af. Verweerder had zich ervan moeten vergewissen of het advies op dit punt wel deugdelijk en volledig is. Ook in de weekenden en vakanties zal immers ondersteuning voor eiseres nodig zijn. Het bestreden besluit komt ook hierom voor vernietiging in aanmerking.
5.15.
De rechtbank zal niet zelf voorzien in de zaak nu onvoldoende duidelijk is wat de totale hulp naar aard en omvang is. Ook eiseres heeft niet duidelijk gemaakt welke hulp in zijn totaliteit nodig is. Verweerder zal hiernaar in een nieuw besluit onderzoek moeten doen en vervolgens aan de hand van het stappenplan bepalen waarvoor een voorziening moet worden getroffen.
De proceskosten in bezwaar
6. Eiseres stelt dat bij de bepaling van de proceskosten in het bestreden besluit ten onrechte is uitgegaan van 2,5 procespunt. Dat moet zijn 3 omdat er twee hoorzittingen geweest zijn. Blijkens het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt 1 punt toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere hoorzitting. De gemachtigde van eiseres en de moeder zijn voor de eerste keer gehoord op 28 september 2020 en daarna, over de nieuwe feiten en omstandigheden nogmaals op 14 juni 2021. Aangezien het gaat om dezelfde zaak maar nieuwe feiten en omstandigheden is sprake van een nader horen als bedoeld in artikel 7:9 Awb waarvoor op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 0,5 punt wordt toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet hierop, terecht 2,5 procespunt toegekend.
Is een voorlopige voorziening nodig?
7. In deze zaak zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen. De aanvraag is ingediend op 17 juni 2019, inmiddels 2,5 jaar geleden. Voor alle partijen is duidelijk dat eiseres hulp nodig heeft. Hulp, die eiseres tot heden slechts in beperkte mate heeft ontvangen en die zij, gelet op het nog te nemen besluit van verweerder, niet op korte termijn in zijn goede omvang zal ontvangen. Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind vormen de belangen van het kind bij alle maatregelen betreffende kinderen de eerste overweging. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat voor de komende periode in het belang van eiseres op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Die voorlopige voorziening houdt in dat verweerder eiseres een individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp toekent van 20 uur per week tegen het tarief dat gold op het moment van indiening van de aanvraag. De voorziening zal gelden tot 31 augustus 2022 (de einddatum van de bestreden, inmiddels vernietigde beschikking). Indien voor die datum een nieuw besluit door verweerder wordt genomen, zal de voorziening gelden tot zes weken nadat dit besluit is verzonden. De rechtbank is van oordeel dat deze voorziening nodig is om op korte termijn in de reeds meer dan 2,5 jaar bestaande hulpvraag te voorzien.
De conclusie en de proceskosten
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt € 748,-- in beroep en een wegingsfactor 1).
Daarnaast heeft eiseres aangegeven dat zij reiskosten heeft gemaakt voor de heen- en terugreis vanaf haar woonplaats naar de rechtbank in Zwolle. Deze reiskosten worden vergoed op basis van kosten openbaar vervoer tweede klas en bedragen € 21,12(10,56,x2).

Beslissing

De rechtbank
 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verweerder eiseres vanaf heden een individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp toekent van 20 uur per week tegen het tarief dat gold op het moment van indiening van de aanvraag. De voorziening zal gelden tot 31 augustus 2022. Indien voor die datum een nieuw besluit op bezwaar door verweerder wordt genomen, zal de voorziening gelden tot zes weken nadat dit besluit is verzonden;
 draagt verweerder op het griffierecht van € 48,-- te vergoeden aan eiseres;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1517,12.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G.M. ten Kate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.