ECLI:NL:RBOVE:2022:708

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
8985190 \ CV EXPL 21-361
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijdigheid van COVID-19 urenbank met cao Metalektro en artikel 7:628 BW

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Overijssel op 8 maart 2022, staat de COVID-19 urenbank van Scania Production Zwolle centraal. De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en CNV Vakmensen hebben een rechtszaak aangespannen tegen Scania, waarin zij betogen dat de urenbank in strijd is met de cao Metalektro en artikel 7:628 lid 1 BW. De zaak betreft de verplichting voor werknemers om niet-gewerkte uren in te halen die zijn ontstaan door de coronamaatregelen. FNV en CNV stellen dat deze regeling hen dwingt om uren in te halen zonder recht op compensatie, wat in strijd is met de cao-bepalingen en de wet. Scania verdedigt zich door te stellen dat de regeling in overeenstemming is met de cao en dat de werknemers geen recht hebben op extra loon voor de ingehaalde uren.

De rechtbank oordeelt dat de urenbank niet in strijd is met artikel 7:628 lid 1 BW, omdat de werknemers hun loon voor de niet-gewerkte uren al hebben ontvangen. De kantonrechter concludeert dat de regeling niet in strijd is met de cao, behalve voor werknemers van 56 jaar en ouder, voor wie de cao specifieke ontziemaatregelen bevat. De rechtbank verklaart dat het eerste convenant en de urenbank in strijd zijn met de cao, maar wijst de overige vorderingen van FNV en CNV af. De proceskosten worden toegewezen aan Scania, die als de in het gelijk gestelde partij wordt beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 8985190 \ CV EXPL 21-361
Vonnis van 8 maart 2022
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING (FNV),
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
eisende partij, hierna te noemen FNV,
gemachtigde: mr. J. van Overdam,
en
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV VAKMENSEN.NL,
gevestigd te Utrecht,
die zich heeft gevoegd aan de zijde van FNV, hierna te noemen CNV,
gemachtigde: mr. A.T. Chinnoe,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCANIA PRODUCTION ZWOLLE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partij, hierna te noemen Scania,
gemachtigden: mrs. A.C. Beijderwellen-Wittekoek en J.M. Baremans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 augustus 2021 en de daarin genoemde processtukken
- de mondelinge behandeling van 25 november 2021
- de pleitnota van FNV en CNV samen
- de pleitnota van Scania.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Deze zaak gaat over een COVID-19 urenbank, op grond waarvan werknemers van Scania uren hebben moeten inhalen die zij vanwege de COVID-19-pandemie niet hebben kunnen werken. De vraag die in deze zaak voorligt, is kort gezegd of met die urenbank in strijd wordt gehandeld met de cao en met artikel 7:628 lid 1 BW.

3.De feiten

3.1.
FNV en CNV stellen zich krachtens hun statuten ten doel de belangen te behartigen van hun leden en werknemers of groepen van werknemers in het algemeen, waaronder werknemers werkzaam bij Scania.
3.2.
Scania is een producent van zware bedrijfsauto’s, bussen en industrie- en scheepsmotoren.
3.3.
Scania hanteert al vele jaren een Flexregeling en een Overwerk- en Meerwerkregeling, die tussen partijen de afgelopen jaren regelmatig onderwerp van gesprek zijn geweest.
3.4.
Scania en FNV en CNV zijn gebonden aan de cao Metalektro 2018-2020, die een looptijd had van 1 juni 2018 tot en met 30 november 2020 (hierna te noemen: de cao). In die cao staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
2. Werktijden
(…)
2.1.2
Uitgangspunten (…)
a. De werkgever vermijdt zoveel mogelijk dat de werknemer moet werken op zaterdagen, zondagen en in de cao erkende feestdagen. (…)
(…)
2.6
Overwerk
2.6.1
Uitgangspunten
(…)
c. Als de werknemer op of na 1 januari 2017 56 jaar is geworden, is de verplichting tot overwerk op twee punten beperkt:
 hij hoeft maximaal 5 uren per 4 weken over te werken;
 in nachtploegendienst hoeft hij niet over te werken.
(…)
3. Inkomen
(…)
3.7.2
Meeruren en overuren: compensatie en toeslag
(…)
e. Geen compensatie, geen toeslag
 De werknemer heeft geen aanspraak op een compensatie of toeslag bij overuren die aansluiten op de normale werkdag, bedoeld zijn om de normale dagtaak af te sluiten, zich slechts incidenteel voordoen en niet langer duren dan een half uur. Duren ze wel langer, dan heeft de werknemer recht op een vergoeding over de gehele duur van dit overwerk.
 De werknemer heeft ook geen aanspraak op een compensatie of toeslag bij inhaaluren, dat wil zeggen gewerkte uren buiten de normale werkdag en boven het in zijn dienstrooster vastgestelde aantal uren, bedoeld om:
- het aantal uren in te halen waarop hij door een bedrijfsstoring niet heeft kunnen werken;
- volgens plan, samen met de andere werknemers van de onderneming of van een of meer afdelingen, bepaalde uren in te halen waarop niet is of zal worden gewerkt. (…) De werkgever mag dergelijke inhaaluren aanwijzen na overleg met de ondernemingsraad.
Voor zover het gaat om inhaaluren wegens onwerkbaar weer, ontvangt de werknemer per winterseizoen over ten hoogste 3 dagen geen vergoeding.
(…)
3.7.5
Toeslag voor afwijkende werktijd
a. Afwijkende werktijd is werktijd die afwijkt van de vastgestelde normale werkdag, maar niet langer duurt dan het totaal aantal uren dat het dienstrooster voor die dag voorschrijft.
(…)
c. Deze toeslag geldt niet voor gewerkte uren buiten de normale werkdag:
(…)
 waarop de werknemer volgens plan, samen met de andere werknemers van de onderneming of van een of meer afdelingen, bepaalde uren inhaalt die hij die zelfde dag niet werkt of niet heeft kunnen werken. De werkgever mag dergelijke inhaaluren aanwijzen na overleg met de Ondernemingsraad.
3.7.6
Inhaaluren van oproepkrachten
Is de werknemer oproepkracht en heeft hij in een betalingsperiode minder gewerkt dan het afgesproken minimum aantal arbeidsuren waarvoor hij is betaald, dan kan de werkgever hem binnen 3 maanden na afloop van die periode deze uren laten inhalen. Voor deze inhaaluren hoeft de werkgever geen vergoeding te betalen.
(…)
7.3
Definities
(…)
Overuren
De gewerkte uren die de werknemer in opdracht van de werkgever heeft gewerkt:
 boven het aantal te werken uren volgens dagrooster, voor zover het aantal gewerkte uren meer bedraagt dan 8;
 op roostervrije zaterdagen en zondagen;
 op feestdagen.
(…)
(…)
7.4
Afwijken van deze cao/Flexibilisering
7.4.1
Hoofdregels
(…)
b. De werkgever kan niet in voor werknemers ongunstige zin afwijken van cao-bepalingen.
(…)
7.4.3
Uitzondering: afwijken in ongunstige zin
a. De werkgever kan wel in ongunstige zin afwijken van de cao als hij daar belangrijke redenen voor heeft, zoals de continuïteit van de onderneming en/of de daarmee verband houdende werkgelegenheid in de onderneming. Dit kan hij voor alle werknemers doen of voor één of meer groepen werknemers.
b. De werkgever kan dit doen nadat hij hierover op ondernemingsniveau overeenstemming heeft bereikt met de werkgeversorganisatie en de vakbonden. (…)
(…)
(…)
7.8
Geschillen
7.8.1.
Geschillencommissie
Er is een Geschillencommissie voor de Metalektro. Deze commissie behandelt geschillen over de toepassing of nakoming van de cao, inclusief de beweerde niet-nakoming van verplichtingen die de cao oplegt. (…)
7.8.2.
Indienen van klachten
Iedere persoon of organisatie die partij is bij een geschil zoals bedoeld in artikel 7.8.1 heeft het recht bij de commissie een schriftelijke, gemotiveerde klacht in te dienen. (…)
7.8.3
Bindend advies
De uitspraak van de Geschillencommissie heeft de kracht van een bindend advies.
(…)
3.5.
In verband met het uitbreken van de coronapandemie heeft Scania vanaf 23 maart tot 20 april 2020 haar productie volledig stil moeten leggen. In de periode vanaf 20 april tot 4 mei 2020 heeft zij haar productie langzaam weer opgestart. Gedurende deze beide periodes heeft Scania haar medewerkers volledig doorbetaald.
3.6.
Op 6 mei 2020 is Scania met haar OR en zonder medeweten en instemming van FNV en CNV het Convenant COVID-19 overeengekomen (hierna te noemen: het eerste convenant). Onderdeel van dat convenant is een zogenaamde COVID-19 urenbank (hierna te noemen: de urenbank), die kort samengevat werknemers in ploegendienst verplicht
om niet-gewerkte uren/min-uren in de avonduren en op zaterdagen in te halen. In het convenant staat onder meer het volgende vermeld:
1. Het Convenant COVID-19 geldt voor medewerkers in ploegendienst bij Scania Production Zwolle, ook voor medewerkers van 56 jaar en ouder.
2. Met deze regeling worden de huidige flex- en overwerkregeling tijdelijk bevroren.
(…)
4. Minderwerk kan onbeperkt in de COVID-19 urenbank worden geboekt tot uiterlijk 1
september 2020.
5. Meerwerk kan tot uiterlijk 1 september 2020 in de COVID-19 urenbank worden geboekt
om medewerkers de kans te geven minuren “terug” te werken.
Er kan maximaal 3 avonden per week sprake zijn van “meerwerk”. Bij gepland meerwerk door de week is overeengekomen dat een extra pauze van 10 minuten zal worden ingelast op een nog nader te bepalen tijdstip. Daarnaast is overeengekomen dat per ploeg maximaal 1 zaterdag per maand ingeroosterd kan worden als “meerwerk” met een maximum van 7,75 uur. Mocht er nog meer behoefte zijn aan inhaalcapaciteit, dan kan dit alleen in overleg met de Ondernemingsraad. (…) Bij het afsluiten van dit convenant is de Ondernemingsraad akkoord met het werken op 5 geplande zaterdagen voor de bedrijfsvakantie 2020 in week 24, 25, 26, 27 en 28. (…)
(…)
8. Op 1 september 2020 vervalt de COVID-19 urenbank, tenzij besloten wordt de periode te verlengen. Bij opheffing van de urenbank zal het restant aan minuren komen te vervallen. (…)
Bij verlofopname tijdens een dag waar meerwerk gepland staat dient het aantal uren
genoteerd te worden dat die dag gewerkt had moeten worden. Dit kan dus 7,5 + maximaal
1,5 uur zijn op een doordeweekse dag. (…)
3.7.
Het eerste convenant had aanvankelijk een looptijd van 4 mei tot 1 september 2020, maar is in augustus 2020 onder gewijzigde voorwaarden verlengd tot en met 30 november 2020. In dat gewijzigde convenant (hierna te noemen: het tweede convenant) staat onder meer vermeld:
(…)
Medewerkers die 56 jaar of ouder zijn, kunnen als zij dit willen gebruikmaken van de CAO ontziemaatregelen voor overwerk.
Voor de resterende minuren is afgesproken dat deze zullen worden ingepland op 4 zaterdagen of zoveel minder als mogelijk. Dit vindt waarschijnlijk plaats op 24 oktober, 31 oktober, 7 november en 14 november. De logistieke planningsafdeling gaat nog bekijken hoe we dit zo goed mogelijk kunnen plannen in zo min mogelijk zaterdagen.
(…)
(…)
Tot en met 30 november a.s. kunnen er maximaal 3 flexavonden worden gepland.
3.8.
Scania heeft over de periode maart tot en met mei 2020 op grond van de
NOW-regeling een bedrag van € 4.079.349,00 van de overheid ontvangen als voorschot op de loonkosten.
3.9.
Doordat er als gevolg van de coronamaatregelen met een aangepaste bezetting gewerkt diende te worden, hebben de medewerkers van Scania in de periode van 4 mei tot en met 7 juni 2020 in totaal 37.609 min-uren opgebouwd. Scania heeft deze uren op basis van het eerste en tweede convenant (hierna samen te noemen: de convenanten) vanaf medio juni tot medio november 2020 door haar medewerkers laten inhalen.
3.10.
Per 1 december 2020 is de urenbank afgesloten en afgerekend.

4.Het geschil

4.1.
FNV en CNV vorderen voor recht te verklaren dat:
A. artikel 3.7.2 sub e van de cao en de convenanten, meer in het bijzonder de urenbank, in strijd zijn met artikel 7:628 lid 1 BW en nietig zijn op grond van artikel 7:628 lid 10 BW;
B. Scania op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) over overuren, meeruren, meerwerk en/of inhaaluren ten minste het loon dient te betalen op minimumloonniveau;
C. de convenanten en meer in het bijzonder de urenbank in strijd zijn met (artikel 3.7.2 sub e van) de cao en dat artikel 3.7.2 sub e van de cao niet voorziet in de mogelijkheid om met een ondernemingsraad afspraken te maken over een urenbankregeling en de daarbij in acht te nemen maatregelen en arbeidsvoorwaarden;
D. Scania de in de dagvaarding genoemde uitgangspunten ter zake van overwerk en het ontzien van werknemers van 56 jaar en ouder in de cao niet heeft nageleefd en de cao niet correct en getrouwelijk heeft nageleefd, mede door daarvan in negatieve zin af te wijken;
alsmede om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom:
E. te bepalen dat Scania de urenbank dient te staken en gestaakt dient te houden en Scania te verbieden om een urenbankregeling te hanteren op grond waarvan haar werknemers verplicht worden om de overeengekomen arbeid, die zijn niet hebben verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, op een later moment in te halen;
F. Scania te verbieden om niet-gewerkte uren te verrekenen met gewerkte uren en/of om niet-uren te verrekenen bij de eindafrekening met haar werknemers;
G. Scania te veroordelen om aan alle werknemers die reeds niet-gewerkte uren hebben ingehaald op basis van de convenanten c.q. de urenbank, een specificatie te verstrekken waaruit blijkt op welke dagen de niet-gewerkte uren c.q. min-uren zijn ingehaald;
H. Scania te veroordelen om aan alle werknemers die reeds niet-gewerkte uren hebben ingehaald op basis van de convenanten c.q. de urenbank, de ingehaalde min-uren te vergoeden op basis van het gebruikelijke loon op grond van de cao, verhoogd met de wettelijke verhoging van 50% en met de wettelijke rente, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto/netto-specificatie;
I. Scania te veroordelen om aan alle werknemers die verlof hebben moeten opnemen in verband met gepland meerwerk c.q. geplande inhaaluren, een specificatie te verstrekken waaruit blijkt op welke dagen in verband hiermee verlof is opgenomen en/of afgeschreven door Scania, alsmede te bepalen dat Scania dit verlof dient terug te boeken, althans dient toe te voegen aan het verlofsaldo van de werknemers;
J. Scania te veroordelen, voor zover er geen mogelijkheid meer is tot terugboeken of opname van verlof, tot het vergoeden van niet genoten verlof aan de betreffende (ex-)werknemers, vermeerderd met de wettelijke verhoging en met de wettelijke rente, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto/netto-specificatie;
K. te bepalen dat het Scania niet is toegestaan om niet-gewerkte uren bij de eindafrekening in mindering te brengen en dat Scania deze als zijnde achterstallig loon aan haar
(ex-)werknemers dient te vergoeden, verhoogd met de wettelijke verhoging van 50% en met de wettelijke rente, onder gelijktijdige verstrekking van een bruto/netto-specificatie;
alsmede Scania bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot:
L. betaling aan FNV van een schadevergoeding van € 25.000,00 en een bedrag van
€ 2.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en tot betaling aan FNV en CNV van de kosten van deze procedure.
4.2.
Scania voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van FNV en CNV, althans tot afwijzing van hun vorderingen, met veroordeling van FNV en CNV in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

Extra schriftelijke ronde?

5.1.
Scania heeft de kantonrechter ter zitting verzocht om een tweede conclusiewisseling in te lassen, althans haar toe te staan schriftelijk te reageren op de pleitnota van FNV en CNV. Volgens haar is die pleitnota namelijk een verkapte conclusie van repliek waarin en passant een aantal wijzigingen van eis is opgenomen en is het gelet op het moment van ontvangst daarvan niet mogelijk om daarop adequaat te reageren.
5.2.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een extra schriftelijke ronde. Weliswaar hebben FNV en CNV in hun pleitnota ook op het bij conclusie van antwoord gevoerde verweer gereageerd, maar die reactie is niet dusdanig dat sprake is van een verkapte conclusie van repliek en dat van Scania niet verwacht kon worden daarop ter zitting te reageren. Scania is daartoe in de gelegenheid gesteld en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt, zodat voldaan is aan het bepaalde in artikel 19 Rv. Wat betreft de gestelde eiswijzigingen heeft de kantonrechter ter zitting reeds vastgesteld dat daarvan geen sprake is.
Geschillencommissie
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van Scania is dat FNV en CNV niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, omdat het onderhavige geschil aan de Geschillencommissie voor de Metalektro (hierna te noemen: de geschillencommissie) voorgelegd had moeten worden. Volgens Scania is namelijk sprake van een geschil over de toepassing dan wel de interpretatie van de cao, nu FNV en CNV zich op het standpunt stellen dat Scania de cao niet nakomt, althans in strijd handelt met die cao, zodat het geschil op grond van artikel 7.8 van de cao voor bindend advies voorgelegd had moeten worden aan de geschillencommissie.
5.4.
De kantonrechter volgt Scania niet in dit verweer. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.8.2 van de cao heeft iedere partij bij een geschil over de toepassing of nakoming van de cao namelijk
het rechtom een procedure bij de geschillencommissie te starten. Dit betekent dat die procedure een facultatief karakter heeft en niet dwingend is voorgeschreven.
Expiratie cao
5.5.
Scania beroept zich er ook op dat de looptijd van de cao per 1 december 2020 is verstreken en er nog geen nieuwe cao in werking is getreden. Volgens Scania moeten FNV en CNV daarom in hun vorderingen, voor zover deze zien op de periode vanaf 1 december 2020 en/of op de totstandkoming van toekomstige flex- of urenbankregelingen,
niet-ontvankelijk worden verklaard, althans moeten die vorderingen worden afgewezen.
5.6.
De kantonrechter gaat ook aan dit verweer van Scania voorbij. Voor zover het betreffende standpunt niet al is achterhaald door de tijd, miskent Scania hiermee namelijk hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het door FNV en CNV aangehaalde arrest van 19 juni 1987.
artikel 3:305a BW
5.7.
Scania meent tot slot dat aanleiding bestaat om FNV en CNV niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans deze af te wijzen, omdat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 3:305a lid 1 en 3 BW. Zij voert daartoe aan dat de vorderingen van FNV en CNV niet strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen die zich lenen voor een bundeling teneinde een efficiënte en effectieve rechtsbescherming te bevorderen, aangezien over die vorderingen – althans een deel daarvan dat individuele (loon)vorderingen betreft – niet kan worden geoordeeld zonder dat daarbij bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken moeten worden. Volgens Scania hebben de vorderingen ook geen identieke grondslag, betreffen zij geen identieke (algemene) rechten en beogen deze niet de bescherming van algemene parallelle belangen. Scania stelt zich verder op het standpunt dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3:305a lid 3 sub c BW, omdat FNV en CNV niet hebben getracht door middel van overleg tot een oplossing te komen, en dat het enige belang dat met hun vorderingen is gediend hun eigen belang is en geen algemeen belang.
5.8.
De kantonrechter is met FNV en CNV van oordeel dat wel voldaan is aan het vereiste van artikel 3:305a lid 1 BW dat hun vorderingen strekken ter bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Weliswaar vorderen FNV en CNV onder meer Scania te veroordelen tot het verstrekken van een specificatie van de ingehaalde min-uren en betaling van het loon over die min-uren aan de werknemers, maar niet valt in te zien dat bij de beoordeling van die vorderingen gekeken dient te worden naar de specifieke omstandigheden van het geval op het niveau van de werknemer. Hooguit zou de uitkomst van deze procedure per individuele werknemer kunnen verschillen omdat zij niet allemaal hetzelfde aantal min-uren ingehaald zullen hebben, maar dat betekent nog niet dat er een noodzaak bestaat hun specifieke individuele situatie bij de beoordeling te betrekken. Er is ook wel degelijk sprake van een identieke grondslag, identieke (algemene) rechten en van parallel lopende belangen. Voor alle werknemers die uren hebben ingehaald speelt immers dezelfde kwestie, namelijk kort gezegd of Scania de cao wel correct heeft nageleefd en niet in strijd met de wet heeft gehandeld, en in het verlengde daarvan of Scania nog uren aan hen dient uit te betalen.
Wat betreft het beroep op 3:305a lid 3 sub c BW geldt dat het in dit artikel bedoelde overleg gericht dient te zijn op het bereiken van het gevorderde, hetgeen Scania lijkt te miskennen. Nu Scania zelf ook betoogt dat FNV en CNV in verschillende overleggen met haar hebben getracht de convenanten van tafel te krijgen, is naar het oordeel van de kantonrechter ook aan dit vereiste voldaan.
5.9.
Hiermee wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van FNV en CNV.
Negatieve afwijking van de cao?
5.10.
FNV en CNV leggen primair aan die vorderingen ten grondslag dat met de convenanten/de urenbank in negatieve zin wordt afgeweken van de cao. Zij wijzen erop dat voor een dergelijke negatieve afwijking op grond van artikel 7.4.3 sub b van de cao de instemming van de vakbonden vereist is en dat zij in het geheel niet betrokken zijn bij de totstandkoming van de convenanten. Ter onderbouwing van hun standpunt dat in negatieve zin wordt afgeweken van de cao voeren FNV en CNV samengevat het volgende aan. Scania meent ten onrechte dat zij op grond van artikel 3.7.2 sub e van de cao bevoegd was tot het sluiten van de convenanten en hanteert een te ruime uitleg van die bepaling. Artikel 3.7.2
sub e 2e bullet, 2e streepje van de cao (hierna te noemen: artikel 3.7.2 sub e van de cao) ziet gelet op de context en de bewoordingen van die bepaling alleen op kortdurende situaties die zich incidenteel voordoen en is niet bedoeld voor structureel gebruik gedurende een langere periode. Niet voor niets is namelijk in de cao bepaald dat bij inhaaluren wegens onwerkbaar weer over ten hoogste 3 dagen geen vergoeding verschuldigd is. Bij een productiestop als gevolg van corona is ook geen sprake van een situatie waarbij er volgens plan(ning) niet is of zal worden gewerkt, aangezien het om een onzekere en in de toekomst gelegen gebeurtenis gaat. Het is bovendien onaannemelijk dat de cao-partijen beoogd hebben dat een werkgever op grond van 3.7.2 sub e van de cao een regeling met haar OR kan sluiten op grond waarvan een werknemer onbegrensd en gedurende een langere tijd gedwongen wordt om min-uren op te bouwen en onbetaald in te halen en waardoor dus de aanspraak op compensatie voor overuren voor lange tijd wordt uitgesloten. Er is in het onderhavige geval derhalve geen sprake van inhaaluren, maar van overuren waarvoor Scania een compensatie en toeslag aan de werknemers verschuldigd is. Scania wijkt af van wat er in de cao ten aanzien van overuren opgenomen is. In het eerste convenant is namelijk bepaald dat de daarin opgenomen maatregelen gelden voor alle werknemers, terwijl werknemers van 56 jaar of ouder op grond van de cao niet of slechts beperkt hoeven over te werken. Scania handelt ook in strijd met artikel 2.1.2 van de cao door het overwerk op een reeks van zaterdagen te plannen. De cao voorziet bovendien niet in de mogelijkheid die de convenanten bieden om niet-gewerkte uren in rekening te brengen bij pensionering of uitdiensttreding, althans te verrekenen met de eindafrekening, om min- en meeruren met elkaar te verrekenen en in het verplicht opnemen van verlof voor het aantal werkuren dat op een werkdag als extra is ingepland. De in het tweede convenant opgenomen vergoeding voor overwerk op zaterdag wijkt tot slot af van de vergoeding op grond van artikel 3.7.2 van de cao.
5.11.
Scania meent dat de uitleg van de bonden berust op een onjuiste lezing c.q. interpretatie van artikel 3.7.2 van de cao. Volgens haar vindt de stelling van FNV en CNV dat sprake zou moeten zijn van kortdurende en incidentele situaties geen steun in de (tekst van de) cao en is juist het tegendeel het geval. Scania wijst erop dat FNV en CNV over het hoofd zien dat de inhaaluren die op basis van het convenant zijn gewerkt, niet-gewerkte uren betreffen en dus niet extra gewerkte overuren. De stelling van FNV en CNV omtrent werknemers van 56 jaar en ouder gaat daarom niet op, terwijl Scania aan de inspanningsverplichting om werken op zaterdag zoveel mogelijk te vermijden in de praktijk heeft voldaan. Scania heeft bovendien afgezien van de verrekening van min-uren in geval van tussentijdse uittreding of pensionering, terwijl de regeling ter zake van het opnemen van verlof tijdens een inhaaldag juist maakte dat werknemers hun min-uren zoveel mogelijk konden wegwerken. Hier komt nog bij dat de op zaterdag op basis van het tweede convenant gewerkte inhaaluren in de praktijk tegen 148% als plusuren zijn geboekt en dus niet tegen 142% zoals in het convenant vermeld stond, aldus steeds Scania.
Scania betoogt ook dat het beroep op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen FNV en CNV niet kan baten en dat, indien hun uitleg gevolgd zou worden, artikel 3.7.2 sub e van de cao een zinloze bepaling zou zijn. Scania meent dan ook dat de convenanten voldoen aan de kwalificatie ‘inhaalplan’ in de zin van artikel 3.7.2 sub e van de cao en dat de invulling en uitvoering daarvan volledig in de geest en overeenkomstig de bedoeling van dat artikel zijn.
5.12.
De kantonrechter stelt voorop dat artikel 3.7.2 sub e van de cao moet worden uitgelegd volgens de cao-norm. Die norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn. Bij die uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
5.13.
Op grond van de tekst van artikel 3.7.2 sub e van de cao mag een werkgever na overleg met de OR inhaaluren aanwijzen waarvoor de werknemer geen aanspraak kan maken op een compensatie (in tijd of geld) of toeslagen. Die inhaaluren worden in het betreffende artikel (onder meer) omschreven als gewerkte uren buiten de normale werkdag en boven het in het dienstrooster van de werknemer vastgestelde aantal uren om, die bedoeld zijn om volgens plan, samen met de andere werknemers van de onderneming of van een of meer afdelingen, bepaalde uren in te halen waarop niet is of zal worden gewerkt.
5.14.
Scania heeft in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 3.7.2 sub e van de cao door ten aanzien van de min-uren die in een bepaalde periode als gevolg van de COVID-19-pandemie niet zijn gewerkt, samen met de OR een plan te maken voor het inhalen van die uren. FNV en CNV menen dat een dergelijk plan alleen betrekking kan hebben op kortdurende situaties die zich incidenteel voordoen, maar dit staat niet in de tekst van artikel 3.7.2 sub e van de cao vermeld. Weliswaar is daarin ten aanzien van de situatie van onwerkbaar weer wel opgenomen dat over ten hoogste drie dagen geen vergoeding mag worden betaald, maar dit betekent nog niet dat die eis van een maximaal aantal inhaaluren ook geldt voor de inhaaluren waarvoor na overleg met de OR een plan is gemaakt. Indien het de bedoeling was geweest ook aan die uren een maximum te verbinden, had het voor de hand gelegen dat dit expliciet in de tekst was opgenomen. Dat de werknemers van Scania op grond van de convenanten gedurende een periode van zo’n zeven maanden hun niet-gewerkte uren dienden in te halen, kan evenmin aan Scania worden tegengeworpen, nu in de tekst van artikel 3.7.2 sub e van de cao ook geen maximum is opgenomen voor de periode waarin de niet-gewerkte uren mogen worden ingehaald.
5.15.
CNV verwijst ter onderbouwing van haar standpunt dat artikel 3.7.2 sub e van de cao niet bedoeld is voor structureel gebruik gedurende een langere periode nog naar de artikelen 3.7.5 sub c en 3.7.6 van de cao, maar het beroep op die artikelen overtuigt niet. In die artikelen staan namelijk wel expliciete beperkingen vermeld, waardoor het ontbreken van dergelijke beperkingen in artikel 3.7.2 sub e erop duidt dat ten aanzien van die bepaling geen beperkingen gelden.
In het principeakkoord van 1 februari 2019 waarnaar CNV verder nog verwijst, staat niets vermeld over artikel 3.7.2 sub e van de cao, zodat de kantonrechter ook aan die verwijzing voorbij gaat.
5.16.
De kantonrechter passeert ook de stelling van FNV en CNV dat de uitleg van Scania van artikel 3.7.2 sub e van de cao tot onaannemelijke rechtsgevolgen leidt. Van het onbegrensd opbouwen van min-uren is namelijk geen sprake geweest, terwijl de convenanten ook een grens stelden aan de frequentie van het inhalen van uren. Daarnaast kent de kantonrechter in dit kader betekenis toe aan de gevolgen die de urenbank in de praktijk voor de individuele werknemers heeft gehad. Scania heeft wat dit betreft aangevoerd dat haar medewerkers gemiddeld maximaal op 3 zaterdagen en op 4 avonden drie kwartier per avond, uren hebben ingehaald en dat dit in totaal gemiddeld is neergekomen op het inhalen van 21 of 24 uur in een periode van zeven maanden. FNV en CNV hebben die stelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan. Het effect van de urenbank op de individuele werknemers is derhalve zeer gering geweest, mede als gevolg van het feit dat de eerder vanwege de coronapandemie niet-gewerkte uren in de periode van 23 maart tot 4 mei 2020 niet onder die urenbank vielen en Scania die dus zonder meer heeft doorbetaald.
5.17.
De conclusie uit het voorgaande is dat de kantonrechter FNV en CNV niet volgt in hun uitleg van artikel 3.7.2 sub e van de cao en ervan uitgaat dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie als bedoeld in die bepaling. Dit betekent dat de door de werknemers van Scania extra gewerkte uren kwalificeren als inhaaluren als bedoeld in artikel 3.7.2 sub e van de cao en dat de convenanten en de urenbank niet in strijd zijn met dat artikel.
5.18.
Het voorgaande neemt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet weg dat die extra gewerkte uren eveneens voldoen aan de in artikel 7.3 van de cao genoemde definitie van overuren. De vraag is dus nog wel of de convenanten niet in strijd zijn met de bepalingen in de cao omtrent overwerk. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter voor wat betreft het eerste convenant inderdaad het geval, nu in dat convenant geen rekening is gehouden met de in artikel 2.6.1 sub c genoemde ontzieregeling voor werknemers van 56 jaar of ouder. Van handelen in strijd met artikel 2.1.2 van de cao is naar het oordeel van de kantonrechter echter geen sprake, nu het werken op zaterdag op grond van de convenanten per medewerker zeer beperkt was. Wat betreft de in het tweede convenant opgenomen vergoeding voor overwerk op zaterdag geldt dat FNV en CNV niet hebben weersproken dat die vergoeding wel juist is uitbetaald, zodat hiervan zal worden uitgegaan. De overige door FNV en CNV aangehaalde bepalingen uit de convenanten zijn blijkens hun stellingen geen expliciete afwijkingen in ongunstige zin van de cao, zodat deze geen bespreking behoeven. De conclusie is dan ook dat alleen het eerste convenant in strijd is met de cao en wel slechts met artikel 2.6.1 sub c daarvan. De in het tweede convenant opgenomen bepaling omtrent de ontziemaatregelen had ook in dat convenant opgenomen moeten worden. De in r.o. 4.1 onder C genoemde verklaring voor recht zal derhalve in die zin worden toegewezen dat voor recht zal worden verklaard dat het eerste convenant en de daaruit voortvloeiende urenbank in strijd zijn met artikel 2.6.1 sub c van de cao. De vordering onder D is gelet hierop ook toewijsbaar op de hierna in het dictum te vermelden wijze. Aangezien gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van werknemers van 56 jaar en ouder die op grond van het eerste convenant meer dan 5 uur per 4 weken hebben ingehaald en de kantonrechter de feiten niet mag aanvullen, kunnen de in r.o. 4.1 onder F tot en met K genoemde vorderingen voor wat betreft die groep werknemers naar het oordeel van de kantonrechter niet worden toegewezen. Voor zover van dergelijke werknemers wel sprake is geweest, gaat de kantonrechter er echter van uit dat Scania ten aanzien van die werknemers de gevolgen van het eerste convenant terugdraait in de in de dagvaarding bedoelde zin, waarbij dan betaling van de wettelijke rente en van een wettelijke verhoging van 10% op zijn plaats lijkt te zijn.
5.19.
FNV en CNV betogen primair ook nog dat Scania met de convenanten eenzijdig de bij Scania op basis van de in r.o. 3.3 bedoelde regelingen geldende arbeidsvoorwaarden heeft gewijzigd. Omdat zij aan dat betoog echter geen (duidelijke) juridische consequenties hebben verbonden, behoeft dit geen bespreking.
Strijd met artikel 7:628 BW?5.20. FNV en CNV stellen zich subsidiair op het standpunt dat Scania met de convenanten/de urenbank in strijd handelt met het bepaalde in artikel 7:628 BW. Volgens FNV en CNV komt het niet kunnen verrichten van werk namelijk voor rekening en risico van de werknemers, nu Scania met de urenbank de mogelijkheid creëert om niet-gewerkte uren op een later moment te laten inhalen zonder dat zij daarvoor nog loon verschuldigd is en om niet-gewerkte uren te verrekenen met gewerkte uren. Ook het feit dat werknemers bij het opnemen van verlof tevens voor het meerwerk verlof dienden op te nemen betekent volgens FNV en CNV dat het risico van het niet kunnen werken bij de werknemers is komen te liggen. FNV en CNV betogen dat voor deze risicoverschuiving geen enkele reden bestaat, aangezien Scania een beroep heeft kunnen doen op de NOW-regeling en later zelfs helemaal geen loonsteun meer nodig heeft gehad. Zij menen dan ook dat de convenanten en de urenbank nietige regelingen c.q. bedingen zijn in de zin van lid 10 van artikel 7:628 BW en dat de gevolgen daarvan daarom met terugwerkende kracht ongedaan moeten worden gemaakt.
5.21.
Scania wijst erop dat FNV en CNV in 2020 zelf ook een voorstel hebben gedaan voor een urenbank met een systeem van plus- en min-uren en dat principe toen kennelijk niet in strijd achtten met artikel 7:628 BW. Zij betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 7:628 BW en voert daartoe aan dat dat artikel alleen ziet op de vraag of een werknemer recht heeft op loon wanneer deze niet heeft gewerkt. Volgens Scania betreft de kwestie in de onderhavige zaak echter een andere, namelijk de vraag of werknemers nogmaals recht hebben op loon voor uren die zij aanvankelijk niet hebben kunnen werken maar wel betaald hebben gekregen en later alsnog hebben gewerkt. Scania stelt zich ook op het standpunt dat zij het volledige loonrisico heeft gedragen en dat FNV en CNV niet hebben toegelicht waarom de werknemers aanspraak zouden moeten hebben op dubbel loon. Voor het geval artikel 7:628 BW wel relevant is, betoogt Scania tot slot dat het loondoorbetalingsrisico voor het niet kunnen werken tijdens de coronacrisis überhaupt niet voor rekening van de werkgever dient te komen, althans niet zonder meer en volledig.
5.22.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW is de werkgever verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij dat geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Deze bepaling ziet op de vraag wie het risico draagt van het betalen van loon voor niet verrichte arbeid en legt dit risico in beginsel bij de werkgever (kort gezegd geen arbeid, wel loon, tenzij). In het onderhavige geval zijn de uren die de werknemers van Scania niet hebben kunnen werken als gevolg van de coronapandemie, wel aan hen uitbetaald. FNV en CNV menen dat het risico van het betalen van loon voor de niet verrichte arbeid (ten onrechte) naar de werknemers is verschoven, aangezien zij als gevolg van de urenbank uren hebben moeten werken zonder daarvoor betaald te krijgen. Dit betreft echter niet de situatie van artikel 7:628 lid 1 BW, maar de situatie van arbeid, geen (2e keer) loon. Ook het verrekenen van meer- en min-uren en de verplichting tot het opnemen van verlof voor meerwerk maken naar het oordeel van de kantonrechter niet dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW.
5.23.
Nu met de convenanten en de urenbank niet in strijd wordt gehandeld met artikel 7:628 lid 1 BW, faalt het beroep op de nietigheid van die regelingen/bedingen.
5.24.
Het beroep dat (kennelijk alleen) FNV nog doet op de nietigheid van artikel 3.7.2 sub e van de cao faalt eveneens, nu dat artikel evenmin leidt tot de situatie als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW en dus niet met die bepaling in strijd is. Dit lijken FNV en CNV overigens ook wel te beamen, aangezien artikel 3.7.2 sub e van de cao ongewijzigd terugkomt in de nieuwe cao. De in r.o. 4.1 onder A genoemde vordering zal dus geheel worden afgewezen.
5.25.
FNV en CNV hebben zich subsidiair ook nog op het standpunt gesteld dat Scania in strijd handelt met de WML en op grond van artikel 6 van die wet het minimumloon over de overuren, het meerwerk en de inhaaluren dient te betalen. Nu de ingehaalde uren echter kwalificeren als inhaaluren als bedoeld in artikel 3.7.2 sub e van de cao, hoeft daarvoor op grond van die bepaling geen compensatie betaald te worden. Weliswaar geldt dit in beginsel niet voor werknemers van 56 jaar en ouder die op grond van het eerste convenant meer dan 5 uur per 4 weken hebben ingehaald, maar wat hen betreft verwijst de kantonrechter naar hetgeen hiervoor onder 5.18 is overwogen. De vordering H in r.o. 4.1 zal dus worden afgewezen en het beroep op de WML wordt gepasseerd, zodat ook de vordering onder B zal worden afgewezen.
De overige vorderingen
5.26.
De overige vorderingen van FNV en CNV zullen eveneens worden afgewezen. Wat betreft de vordering onder E merkt de kantonrechter nog op dat vaststaat dat Scania de urenbank per 1 december 2020 reeds heeft gestaakt en dat een verbod op het hanteren van een vergelijkbare urenregeling in strijd zou zijn met artikel 3.7.2 sub e van de cao. FNV en CNV hebben bovendien niets aangevoerd ter onderbouwing van een dergelijk verbod. Voor het onder F gevorderde algemene verbod ontbreekt eveneens een onderbouwing, terwijl dit verbod gelet op het voorgaande niet toewijsbaar is voor zover dit ziet op de uitvoering van de convenanten. De gevorderde schadevergoeding is onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd en kan alleen daarom al niet worden toegewezen. Gelet op de uitkomst van de zaak, ziet de kantonrechter tot slot geen aanleiding tot het toekennen van buitengerechtelijke incassokosten.
De proceskosten
5.27.
Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij, dienen FNV en CNV in de kosten van deze procedure te worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Scania tot op heden begroot op een bedrag van € 996,00 aan salaris gemachtigde en een bedrag van € 124,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.120,00.

6.De beslissingDe kantonrechter

6.1.
verklaart voor recht dat het eerste convenant en de daaruit voortvloeiende urenbank in strijd zijn met artikel 2.6.1 sub c van de cao en dat Scania de in de dagvaarding genoemde uitgangspunten uit de cao ter zake het ontzien van werknemers van 56 jaar en ouder in zoverre niet heeft nageleefd;
6.2.
veroordeelt FNV en CNV in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Scania begroot op € 1.120,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koene, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.
(md)