4.4.1Het overlijden van slachtoffer [slachtoffer]
Op 21 maart 1997 om 14.50 uur werd het slachtoffer, [slachtoffer] , in haar woning aan het [adres 1] te Groningen levenloos aangetroffen.
Het slachtoffer lag op haar rug in de deuropening van de woonkamer. De voordeur van de woning was gesloten en zat op het nachtslot. De achterdeur was dicht, maar zat niet op slot. De slaapkamer van het slachtoffer was gelegen aan de voorzijde van de woning. Daar stond een bolschemerlamp aan en de plafonnière brandde. Boven de wastafel, die in de slaapkamer hing, brandde ook de verlichting, evenals in het toilet.In de woning werden geen sporen van geweld of een worsteling aangetroffen.
De schoonmaakster was op 20 maart 1997 nog in de woning van het slachtoffer geweest. Zij heeft daarover het volgende verklaard:
“
U vraagt mij naar [slachtoffer] . Afgelopen donderdag, 20 maart 1997, ben ik in haar woning aan het werk geweest, tot 16.00 uur. Zij was niet thuis.”
Het slachtoffer had op 20 maart 1997 in de avond een afspraak bij haar psycholoog. Dat blijkt uit de verklaring van de psycholoog:
“
De laatste keer dat ik [slachtoffer] gezien heb was donderdag 20 maart 1997. Zij arriveerde om 19.45 uur bij mijn praktijk. Om 20.30 uur die dag verliet zij mijn praktijk.”
Het slachtoffer heeft vervolgens die avond om 21:27 uur de film The Godfather 3 voor één dag gehuurd bij de videotheek aan [adres 2] te Groningen. Dit blijkt uit een uitdraai uit het computersysteem van de videotheek. Deze videoband is aangetroffen in de woning van het slachtoffer.
De buren aan weerszijden van de woning van het slachtoffer hebben midden in de nacht geluiden gehoord vanuit de woning van het slachtoffer.
De buurman van de woning aan het [adres 3] heeft daarover onder meer het volgende verklaard:
“
U vraagt mij naar eventuele bijzonderheden op donderdag 20 maart 1997. Ik ging die donderdag omstreeks 23.45 uur naar bed. De slaapkamer van mij grenst aan de slaapkamer van de vrouw waarover u spreekt. Op een tijdstip gelegen tussen 00.00 en 01.30 uur werd ik plotseling wakker. Ik hoorde herrie uit de woning naast mij, zijnde perceel [adres 1] . Mijn eerste indruk was dat het een feestje was, maar ik hoorde geen muziek en dat kon het dus niet zijn. Later hoorde ik twee personen op een agressieve manier tegen elkaar spreken. Ik hoorde een mannen- en vrouwenstem. Buiten het geschreeuw/geroep had ik het gevoel dat er twee mensen achter elkaar aanliepen. Ik hoorde een bonkerig geluid. Ik schat dat het geschreeuw/geroep en het achter elkaar aanlopen in totaal ongeveer 2 minuten heeft geduurd. Tevens hoorde ik tot slot een "bonk", alsof er iets zwaars op de grond viel. Nadien heb ik niets meer gehoord. Het was abrupt afgelopen.”
De buurvrouw van de woning aan het [adres 4] heeft onder meer als volgt verklaard:
“
Verder kan ik u over de nacht van donderdag op vrijdag 20/21 maart 1997 vertellen dat ik mij omstreeks 23.00 in mijn woonkamer bevond. Vervolgens ben ik in de achterkamer achter de naaimachine gaan zitten en heb daar tot ongeveer 01.30 uur genaaid. Tussen 00.30 en 01.00 uur hoorde ik gebons op een vloer. Ik hoorde tevens een man en vrouw luid tegen elkaar spreken. Ik kon niet verstaan wat zij tegen elkaar zeiden. Het waren korte losse kreten. Het gebons duurde twee korte periodes van ongeveer totaal 3 a 5 minuten. Tevens hoorde ik nog een kreet van: "Au, au" of iets degelijks. Nadien heb ik geen enkel geluid meer gehoord.”
Aangezien het slachtoffer op 21 maart 1997 dood is aangetroffen in haar woning, leidt de rechtbank uit voornoemde bewijsmiddelen af dat zij in de nacht van 20 maart 1997 op
21 maart 1997 in haar woning om het leven is gebracht.
Bij het aantreffen van het slachtoffer in de woning is een voorlopige lijkschouw uitgevoerd door een GGD schouwarts. Daarbij werd een steekwond onder de linkerborst van het slachtoffer aangetroffen. Ter voorkoming van het verloren gaan van microsporen zijn de handen van het slachtoffer daarop verpakt in plastic zakken.
Uit de sectie is gebleken dat het slachtoffer door een steekverwonding om het leven is gekomen. Het rapport van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie vermeldt daarover onder meer het volgende:
“
Bij de sectie op het lijk van [slachtoffer] is het navolgende gebleken:
A 1. Eén steekkanaal, met insteekopening links voorwaarts in de borstklier, en verlopend in een richting van links naar rechts, van voor naar achter en van boven heel iets naar onder, tot in de rechter hartkamer. Lengte van dit steekkanaal, gemeten aan het lijk, naar schatting
Circa 11-14 cm
2. Circa 200 cc bloed en stolsels in het hartzakje. Grote bloeduitstorting in het middenschot.
In de linker borstholte circa 150 cc bloed.
3. Bloedrijke inwendige organen.
B. Geen ziekelijke orgaanafwijkingen die ten aanzien van het intreden van de dood van
betekenis geweest kunnen zijn, aanwijsbaar.
Afgezien van een weinig bloed in de kleding was er geen uitwendig bloedverlies.
Bij sectie bleek de steekverwonding sub A1. Deze wijst op gestoken worden met een lang, smal, scherp voorwerp. De vorm van de insteekopening past bij een voorwerp met één snijdende kant.
Blijkens de bevindingen sub A2 is de steekverwonding bij leven opgelopen.
De verwonding sub A1 heeft de dood tot gevolg gehad, op basis van orgaan- en weefselbeschadiging van met name het hart, met daardoor (inwendig) bloedverlies waaronder onder meer z.g. harttamponade (dat is het zich vullen van het hartzakje met bloed) en mede hierdoor slechte hartfunctie.
De bevindingen sub A3, hoewel niet specifiek, passen bij een slechte hartfunctie juist voor het overlijden.
Conclusie
[slachtoffer] , oud 33 jaren, had één steekverwonding aan de borst opgelopen, met beschadiging van onder meer het hart. Het oplopen van deze verwonding heeft de dood tot gevolg gehad.”
4.4.2Het DNA-onderzoek
Tijdens de sectie zijn afgeknipte nagels van zowel de rechterhand als de linkerhand van het slachtoffer in beslag genomen. De afgeknipte nagels van de rechterhand hebben het identiteitszegel met het nummer ACV878 gekregen en de afgeknipte nagels van de linkerhand het nummer ACV879.
De nagels zijn onderzocht bij het, destijds zogeheten, Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie. Daarbij is het volgende gerapporteerd:
“
Op de nagels van de rechter- en de linkerhand [SVO 15, SVO 16] van het slachtoffer [slachtoffer]
is een geringe hoeveelheid bloed aangetroffen. Deze bloedsporen blijven op het
Gerechtelijk Laboratorium bewaard voor een eventueel uit te voeren vergelijkend (DNA)-
onderzoek.”
Vervolgens is DNA-onderzoek uitgevoerd. Daarbij is het volgende gerapporteerd:
“
Op grond van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek bestaat het bloed op de
afgeknipte nagels van de rechterhand [SVO 15/ACV878) van het slachtoffer [slachtoffer]
uit een mengsel van biologisch materiaal van het slachtoffer [slachtoffer] zelf vermengd
met biologisch materiaal van een ongeïdentificeerde man.”
Lange tijd bleef onduidelijk wie de ongeïdentificeerde man zou kunnen zijn. In januari 2020 heeft het NFI nader DNA-onderzoek verricht door de nageldelen opnieuw te bemonsteren. Daarbij kwam een match naar voren met het in de landelijke DNA-databank voor strafzaken opgenomen DNA-profiel van verdachte. Deskundige Bink heeft hieromtrent onder meer het volgende gerapporteerd:
“
De holle zijdes van de nageldelen zijn afzonderlijk bemonsterd en deze bemonsteringen zijn als ACV878#02 tot en met #05 veilig gesteld voor DNA-onderzoek.
In Tabel 2 staat vermeld van wie het DNA op grond van het autosomaal vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
Tabel 2 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend autosomaal DNA-onderzoek
SIN Beschrijving DNA-profiel DNA kan afkomstig zijn van Toelichting
Bemonsteringen van de nageldelen ACV878 van de rechterhand
ACV878#05 DNA-mengprofiel van slachtoffer [slachtoffer] en 1, 4
minimaal twee personen [verdachte]
1. Er is aangenomen dat er DNA van het slachtoffer zelf in de bemonstering aanwezig is. Deze aanname is gedaan omdat:
het DNA-profiel van het slachtoffer matcht met dit DNA-(meng)profiel;
het een bemonstering van het lichaam van het slachtoffer betreft. Bemonsteringen van het lichaam bevatten doorgaans DNA van de bemonsterde persoon zelf.
4. Zie de onderdelen ‘DNA-databank’ en ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek'.
DNA-databank
Bemonstering ACV878#05
Onder de aanname dat het DNA in bemonstering ACV878#05 afkomstig is van twee personen, en onder aanname dat slachtoffer [slachtoffer] één van de donoren van het celmateriaal in bemonstering ACV878#05 is, is het DNA-profiel afgeleid van de tweede celdonor. Dit afgeleide DNA-profiel is op 17 januari 2020 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Sindsdien wordt het vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van [verdachte] B7534. Dit betekent dat [verdachte] donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ACV878#05.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering ACV878#05
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de match tussen het autosomale DNA-profiel van [verdachte] en het DNA-mengprofiel ACV878#05 zijn de volgende aannames gedaan:
bemonstering ACV878#05 bevat DNA van twee personen;
slachtoffer [slachtoffer] is zelf één van de twee donoren van het DNA in deze bemonstering;
de onbekende man in dit mengsel (zie Hypothese 2) is niet verwant aan slachtoffer [slachtoffer] en/of aan [verdachte] .
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: Bemonstering ACV878#05 bevat DNA van [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer] .
Hypothese 2: Bemonstering ACV878#05 bevat DNA van een willekeurige onbekende man en slachtoffer [slachtoffer] .
Het verkregen DNA-mengprofiel ACV878#05 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.”
Volgens de rechtbank kon niet zonder meer worden aangenomen dat de onbekende man in dit mengsel (zie bovenstaande aannames) niet verwant is aan verdachte, gezien de naam van de broer van verdachte voorkwam in het dossier. Daarom is door het NFI het DNA-profiel van de broer van verdachte vergeleken met het DNA-mengprofiel uit de bemonstering, waarbij in de beantwoording van deze aanvullende vragen onder meer het volgende is gerapporteerd:
“Op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van [naam] in bemonstering ACV878#05”
Hierdoor was het niet nodig om de bewijskracht opnieuw te berekenen met aangepaste aannames en blijft bovenstaande bewijskracht, berekend met de genoemde aannames, in stand.
Op verzoek van de verdediging is in augustus 2021 door The Maastricht Forensic Institute (TMFI) een contra-expertise uitgevoerd naar aanleiding van hetgeen door het NFI is gerapporteerd. Bij dit tegenonderzoek is door deskundige Blankers onder meer het volgende gerapporteerd:
“
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonstering nagels van de rechterhand ACV878#05C is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] .
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en een
onbekende, niet verwante persoon.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.”
Na aanvullend onderzoek werd uit bemonstering ACV879#05C een onvolledig Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. In het rapport van januari 2022 heeft deskundige Blankers daarover onder meer het volgende gerapporteerd:
“Het onvolledige Y-chromosomaal DNA-profielen van bemonstering ‘nagels van de linkerhand ACV879#05C’ is vergeleken met de Y-chromosomale DNA-profielen die zijn opgenomen in YHRD (http://yhrd.org). Dit is een internationale databank van bekende Y-chromosomale DNA-profielen (haplotypes). Het onvolledige Y-chromosomaal DNA-profiel is nul keer aanwezig in de West-Europese databank, waarin 15.352 Y-chromosomale DNA-profielen zijn opgenomen (release R66, 08 december 2021).
Op basis van de vergelijking in de West-Europese metapopulatie is een inschatting gemaakt van de mate van voorkomen van het onvolledige Y-chromosomaal DNA-profiel (n+1/N+1 methode). Op basis van deze inschatting is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen.
Hypothese 1: de bemonstering ACV879#05C bevat mannelijk DNA van [verdachte] ,
of een andere man in de mannelijke lijn van deze persoon.
Hypothese 2: de bemonstering bevat DNA van een willekeurige niet verwante man.
De resultaten van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker (ongeveer 15.000 keer) wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.”
De aannamen die de deskundigen hebben gedaan en de door hen gerapporteerde bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn niet betwist en worden door de rechtbank voor de beoordeling van het ten laste gelegde overgenomen.
De conclusie van deskundige Bink is dat het aangetroffen DNA-mengprofiel ACV878#05 meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het naast het DNA van het slachtoffer DNA bevat van verdachte in plaats van een willekeurige onbekende man. De conclusie van deskundige Blankers is dat het spoor ACV878#05C extreem veel waarschijnlijker is wanneer het naast DNA van het slachtoffer DNA bevat van verdachte in plaats van een onbekende, niet verwante persoon. Daarnaast concludeert deskundige Blankers dat de resultaten van het aanvullende Y-chromosomale onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn (ongeveer 15.000 keer) wanneer de bemonstering ACV879#05C mannelijk DNA bevat van verdachte of een andere man in de mannelijke lijn van deze persoon dan wanneer de bemonstering DNA bevat van een willekeurige niet verwante man.
Op basis van de uitkomsten van het DNA-onderzoek en met inachtneming van de rest van het dossier, gaat de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, ervan uit dat het aangetroffen DNA-materiaal uit bovenstaande bemonsteringen van de nagels van het slachtoffer afkomstig is van verdachte.
4.4.3Daderspoor
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het ten laste gelegde van het leven beroven van het slachtoffer door verdachte dient het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte te kunnen worden aangemerkt als een daderspoor.
Verdachte heeft ontkend het slachtoffer om het leven te hebben gebracht. Hij heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet kende en dat hij niet bij haar is geweest. Volgens verdachte moet het DNA-materiaal op een andere manier onder de nagel terecht zijn gekomen, via secundaire overdracht.
Onder meer op basis van door de verdediging ingediende scenario’s is door het NFI onderzoek verricht op activiteitenniveau. De verdediging heeft daarbij een aantal mogelijkheden genoemd voor overdracht van DNA van verdachte naar het slachtoffer, via indirecte overdracht, dus zonder dat er direct fysiek contact is geweest, bijvoorbeeld door het bezoeken van de dezelfde supermarkt of sportschool of het bezorgen van eten of de krant.
Hieromtrent is door deskundige Aarts onder meer het volgende gerapporteerd:
“
Indirecte overdracht van DNA via een voorwerp.
Ten aanzien van voorwerpen uit publieke locaties (supermarkt, openbaar vervoer,
sportschool) geldt dat naar verwachting een groot aantal personen deze kunnen hebben
aangeraakt/vastgepakt. Uit een studie van Van den Berge blijkt dan ook dat in
bemonsteringen van publieke locaties (waaronder roltrap, deurhendels publieke toiletten,
winkelwagentjes, winkelmandjes) doorgaans DNA van meerdere personen wordt
aangetroffen. De kans op indirecte overdracht van DNA van persoon A van een
dergelijke locatie naar de nagels van persoon B hangt dan met name af van (1) de kans
dat er voldoende DNA van verdachte op een dergelijk voorwerp aanwezig is en (2) de
kans dat de nagels kort na hanteren door persoon A contact maken met een dergelijke
locatie. Hoe meer mensen in de tussenliggende periode met het voorwerp contact
maken, hoe groter de kans dat DNA van andere personen wordt overgedragen en hoe
groter de kans dat DNA van verdachte daarbij wordt verwijderd. De kans op indirecte
overdracht van alleen DNA van verdachte vanaf een dergelijke locatie beoordeel ik
daarom als zeer klein.
In de voorgelegde scenario’s in deze zaak is ook sprake van mogelijk bezorgen van
kranten of reclamefolders door verdachte. Er zijn mij geen studies bekend waarin DNA-
onderzoek is gedaan aan bemonsteringen van kranten of reclamefolders. Wel beoordeel ik
(op grond van mijn kennis en ervaring met DNA-onderzoek aan papier/brieven) de kans
om (voldoende) DNA aan te treffen op een krant of reclamefolders en vervolgens
overdracht, persistentie en detectie van dit DNA onder nagels zeer klein.
Aanwezigheid van lichaamsvreemd DNA onder nagels.
In meerdere studies zijn bemonsteringen van nagels van proefpersonen of overleden
personen (niet-gewelddadige dood) onderzocht op de aanwezigheid van lichaamsvreemd
DNA (niet van de proefpersoon zelf). Daarbij werd in ongeveer 5% van in totaal 576
bemonsteringen (van de linker- en rechterhanden van 288 samenwonende en niet-
samenwonende personen) DNA van een andere persoon gedetecteerd. Uit de studies
blijkt verder dat lichaamsvreemd DNA vaker werd aangetroffen bij mannen dan bij
vrouwen en dat dit vaker werd aangetroffen bij recent fysiek contact (minder dan 24 uur
voor bemonstering).
Naar verwachting is het lichaamsvreemd DNA in een groot deel van de bemonsteringen
uit deze studies afkomstig van personen uit de directe (sociale) omgeving van de
proefpersonen (zoals partners, familieleden of vrienden). Dit wordt bevestigd in een
studie van Malsom waarin de nagels van twaalf samenwonende stellen op drie
verschillende momenten werden onderzocht. In ongeveer 17% van de (in totaal 144)
bemonsteringen werd lichaamsvreemd DNA aangetroffen. Daarbij werd in nagenoeg elk
van deze bemonsteringen DNA aangetroffen dat van de partner afkomstig kon zijn.
Verlies van lichaamsvreemd DNA onder nagels met verstrijken van tijd.
In een studie van Matte et al. hebben 30 personen een andere persoon op de blote huid gekrabd en werden de nagels ofwel direct, ofwel 6 uur na krabben bemonsterd. In ongeveer 30% van de (in totaal 30) bemonsteringen die direct na krabben werden afgenomen werd DNA aangetroffen van de gekrabde persoon, tegen ongeveer 5% in bemonsteringen die na 6 uur waren afgenomen.
In een studie van Iuvaro et al. hebben 40 vrouwen meerdere keren met beide handen
de onderarm van 14 mannen gekrabd en werden de nagels ofwel direct ofwel 5 uur na
krabben bemonsterd. Er werd Y-chromosomaal DNA-onderzoek uitgevoerd waarmee specifiek mannelijk DNA werd geanalyseerd. In 37 van 40 (92%) direct na krabben
genomen bemonsteringen werd Y-chromosomaal DNA aangetroffen dat afkomstig kon
zijn van de gekrabde persoon, tegen 10 van 40 (25%) in na 5 uur genomen bemonsteringen.
DNA van verdachte onder nagels voorafgaand aan delict.
Zoals hierboven aangegeven is de kans klein (ongeveer 5%) om lichaamsvreemd DNA aan
te treffen onder vingernagels. Naar verwachting is dit lichaamsvreemde DNA in een
(groot) deel van de gevallen afkomstig van mensen uit de directe sociale omgeving (zoals
partner, familieleden of vrienden). Dit maakt de kans om DNA van een ‘willekeurige’
onbekende aan te treffen in bemonsteringen vele malen kleiner.
DNA van een ‘willekeurige’ persoon kan op de nagels terecht komen door direct fysiek
contact of via indirect contact met andere personen of voorwerpen. Daarbij geldt dat de
kans op indirecte overdracht van DNA afneemt naarmate het aantal tussenstappen
toeneemt (van persoon A via een andere persoon of voorwerp naar persoon B). De kans
dat lichaamsvreemd DNA blijft zitten neemt vervolgens snel af met het verstrijken van de
tijd.
Onder de aanname dat er geen fysiek contact is geweest tussen slachtoffer en verdachte
op de dag(en) voorafgaand aan haar overlijden acht ik de kans zeer klein dat in een
bemonstering van de nagels DNA van verdachte wordt aangetroffen. Deze kans beoordeel
ik als maximaal 0,1% (bij gebruik van de huidige, gevoelige DNA-analysemethode).”
In de geformuleerde hypotheses op basis waarvan het onderzoek is verricht, is onderscheid gemaakt tussen het scenario dat er direct fysiek contact is geweest tussen het slachtoffer en haar belager doordat het slachtoffer haar belager zou hebben gekrabd (set 1), dan wel dat er geen direct fysiek contact is geweest (set 2).
Op basis van de voornoemde getuigenverklaringen waarin een gesprek tussen het slachtoffer en een man is gehoord en het feit dat het slachtoffer in haar borst is gestoken en dus met haar gezicht richting de dader heeft gestaan, gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer zich tegen de dader heeft verweerd, waarbij er (al zij het minimaal) fysiek contact is geweest. De rechtbank zal daarom de resultaten en conclusies van hypothesenset 1 volgen.
Het onderzoek is verricht op basis van de volgende hypotheses:
Hypothese 1: verdachte heeft het slachtoffer gestoken, waarbij het slachtoffer zich heeft verweerd;
Hypothese 2: iemand anders dan verdachte heeft het slachtoffer gestoken, waarbij het slachtoffer zich heeft verweerd.
In het onderzoek is daarbij uitgegaan van de volgende aannamen:
“
- Onder hypothesen 1 en 2 (set 1): Bij het geweldsincident heeft het slachtoffer zich met
haar handen verweerd tegen haar belager (degene die haar gestoken heeft). Ten
behoeve van de evaluatie neem ik daarbij aan dat het slachtoffer hierbij de huid en/of de
kleding van de belager heeft gekrabd. Dit is wat ik, gegeven de context van de zaak,
versta onder verweer.
- Ten behoeve van de evaluatie wordt aangenomen dat de personen die na haar overlijden
fysiek contact hebben gehad met het lichaam van het slachtoffer daaraan voorgaand
geen fysiek contact hebben gehad met verdachte [verdachte] .
- Slachtoffer en verdachte hebben voorafgaand aan het delict – voor zover bekend - geen
direct fysiek contact gehad met elkaar. Ten behoeve van de evaluatie wordt
aangenomen dat verdachte en slachtoffer voorafgaand aan het delict geen direct fysiek
contact met elkaar hebben gehad.
- Het DNA in de onderzochte bemonsteringen is daadwerkelijk afkomstig van de personen
die door middel van het DNA-onderzoek daaraan zijn gekoppeld. Deze aanname doe ik
op basis van de berekende bewijskracht van de gevonden overeenkomsten, en omdat
niet wordt betwist dat het DNA daadwerkelijk van de betreffende personen afkomstig is.”
Met betrekking tot het afweren door het slachtoffer van haar belager heeft de deskundige onder meer het volgende gerapporteerd:
“
Als het slachtoffer zich met haar handen heeft verweerd, dan heeft ze haar belager (zijnde
verdachte óf een onbekende persoon) rechtstreeks op de blote huid en/of op zijn kleding
gekrabd (zie aannamen).
- Uit de eerder genoemde studie van Matte et al. volgt dat de kans betrekkelijk groot is
(ongeveer 30%) om, na krabben van blote huid, DNA van de gekrabde in bemonsteringen van de nagels aan te treffen.
- Er zijn mij geen studies naar overdracht van DNA door krabben van kleding bekend. Of
er DNA van de belager kan zijn overgedragen naar de nagels door ‘krabben’ van de
kleding, is onder meer afhankelijk van de aanwezigheid van DNA van de drager aan de
buitenzijde van de kleding. Hiervoor baseer ik mij op onderzoek door Szkuta et al. waaruit blijkt dat in ongeveer 60-90% van bemonsteringen van de buitenzijde van bovenkleding (borst, onderarm, kraag, manchet) uitsluitend DNA van de drager van het kledingstuk wordt aangetroffen, of een relatief grote hoeveelheid DNA van de drager. Op grond daarvan acht ik de kans eveneens betrekkelijk groot (ongeveer 30%) om DNA van de drager aan te treffen in bemonsteringen van de nagels door ‘krabben’ van kleding.
Samengenomen en rekening houdend met de meer gevoelige DNA-analysemethoden die in
2020 zijn gebruikt acht ik de kans om DNA van de belager aan te treffen in bemonsteringen
van de nagels van het slachtoffer betrekkelijk groot (ongeveer 50%) als het slachtoffer zich
met haar handen/nagels tegen haar belager heeft verweerd.”
De deskundige interpreteert de bevindingen van het DNA-onderzoek dan als volgt:
“
Op grond van het bovenstaande kom ik tot de volgende conclusie ten aanzien van
hypothesenset 1:
De bevindingen van het onderzoek aan de nagels van het slachtoffer acht ik, gegeven de in
paragraaf 4 vermelde aannamen en de overige relevante contextinformatie, ongeveer 500
keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
Dit betekent dat de onderzoeksresultaten veel waarschijnlijker zijn als verdachte het
slachtoffer heeft gestoken waarbij zij zich krabbend heeft verweerd dan als een onbekende
persoon het slachtoffer heeft gestoken waarbij zij zich heeft verweerd.
Daarbij wordt opgemerkt dat voor deze conclusie (1) een betrekkelijk grote kans van 0,1%
is gebruikt voor het aantreffen van DNA van verdachte door (legitieme) handelingen
voorafgaand aan het delict, (2) de relatief grote hoeveelheid DNA van verdachte in de
bemonstering van de rechterhand niet is meegenomen in de overwegingen en (3) een
betrekkelijke grote kans (50%) is gebruikt voor onbedoelde overdracht van DNA van de
rechter- naar de linkerhand na het delict. Daarom beschouw ik de hierboven gegeven
bewijskracht als ondergrens van de bewijskracht.”
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de rapporten van de deskundigen. De rapporten zijn op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen en de conclusies worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank gaat dan ook uit van de door de deskundigen gedane aannamen en de berekende bewijskracht ten aanzien van de door hen gerapporteerde bevindingen.
Uit de gerapporteerde studies blijkt dat de kans dat lichaamsvreemd DNA blijft zitten onder de nagel snel afneemt met het verstrijken van de tijd. De kans dat na een periode van 5 tot 6 uur na het krabben van de ander DNA wordt aangetroffen van de gekrabde persoon is vele malen kleiner.
De buren aan weerszijden van de woning van het slachtoffer hebben allebei verklaard dat zij rond middernacht stemmen hebben gehoord vanuit de woning van het slachtoffer, ongeveer tussen 00.00 uur en 01.30 uur. De rechtbank gaat ervan uit dat één van die stemmen van het slachtoffer was, aangezien zij om 21.27 uur nog bij de videotheek is geweest en dus op dat moment nog in leven was en de door haar gehuurde videoband bij haar thuis is aangetroffen. Het ligt voor de hand dat het slachtoffer na haar bezoek aan de videotheek, tussen 21.30 uur en 00.00 uur thuis is gekomen. Teruggerekend vanaf middernacht wordt de kans steeds kleiner dat het slachtoffer elders het DNA van verdachte onder haar nagel heeft gekregen.
De conclusie van deskundige Aarts luidt dat de onderzoeksresultaten veel waarschijnlijker zijn als verdachte het slachtoffer heeft gestoken waarbij zij zich krabbend heeft verweerd dan wanneer een onbekende persoon het slachtoffer heeft gestoken waarbij zij zich heeft verweerd. De rechtbank is ook van oordeel dat andere scenario’s niet aannemelijk zijn geworden en gaat ervan uit dat er direct fysiek contact is geweest tussen het slachtoffer en verdachte.
Hieruit concludeert de rechtbank, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken waarbij zij zich krabbend heeft verweerd.
Op grond van de bevindingen van de deskundigen en de interpretatie daarvan beschouwt de rechtbank het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte onder de nagel van het slachtoffer dan ook als een daderspoor.
In het licht van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer in de nacht van 20 maart 1997 op 21 maart 1997 in haar woning te Groningen opzettelijk met een scherp voorwerp in de borst / de hartstreek heeft gestoken en daarmee het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg en evenmin dat de doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van diefstal dan wel poging tot diefstal, omdat het dossier daarvoor geen enkel concreet aanknopingspunt geeft. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord en subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. De rechtbank zal verdachte veroordelen voor de meer subsidiair ten laste gelegde doodslag.