ECLI:NL:RBOVE:2022:637

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/08/154086 / HA ZA 14-181
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis verdeling nalatenschap met betrekking tot registergoederen, roerende goederen en geldmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 2 maart 2022 een eindvonnis uitgesproken over de verdeling van de nalatenschap van de vader van partijen, bestaande uit registergoederen, roerende goederen en geldmiddelen. De rechtbank heeft de verdeling vastgesteld in het verlengde van een eerder tussenvonnis van 30 juni 2021, waarin de voorgenomen verdeling was opgenomen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de eerdere voorgenomen verdeling grotendeels het uitgangspunt blijft. De rechtbank heeft echter ook nieuwe beslissingen genomen over de voldoening van overbedelingsschulden door de gedaagden aan de eisers, waarbij is bepaald dat deze in beginsel in geld moeten worden voldaan, tenzij partijen onderling andere afspraken maken. De rechtbank heeft een termijn voor betaling vastgesteld en een rente van 2% per jaar opgelegd over de resterende termijnen. Tevens is een boedelnotaris benoemd voor de uitvoering van de verdeling. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en beoogt een einde te maken aan de langdurige onverdeeldheid van de nalatenschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/154086 / HA ZA 14-181
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
[X],
wonende te 's- [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.A. Roodhof te Joure,
tegen

1.[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A. van Weverwijk te Geldermalsen,
2.
[B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle (procesadvocaat) en dr.mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam,
3.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.H. Hermsen te Zutphen.
Partijen zullen hierna - in navolging van partijen - [X] , [A] , [B] en [C] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 juni 2021 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte van [X]
- de akte overlegging producties tevens akte uitlating tussenvonnis van [B]
- de akte overlegging producties en akte uitlating tussenvonnis van [C]
- de brief van [X] van 25 november 2021 en in reactie daarop het e-mailbericht van de griffier van 27 november 2021
- het B-formulier van [B] ter overlegging van een aanvullende productie 18
- de mondelinge behandeling op 29 november 2021 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde toelichting ter zitting van mr. Roodhof, met als bijlage 1 zijn brief van 25 november 2021 en de zittingsaantekeningen van mr. van Weverwijk met bijlagen 1 en 2.
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [X] bij brief van 25 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de akte overlegging producties tevens akte uitlating tussenvonnis van [B] . Volgens [X] bevat de akte nieuwe (vergaande) standpunten over de verdeling die niet (direct) aansluiten bij het tussenvonnis. Daarnaast had [X] bezwaar tegen de daarin opgenomen vermeerdering van eis, die ertoe strekt dat het te wijzen vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
1.3.
Na partijen hierover te hebben gehoord, heeft de rechtbank het bezwaar van [X] tijdens de mondelinge behandeling afgewezen. De rechtbank heeft de akte en de vermeerdering van eis bij wijze van verweer in het kader van de conventie toegestaan. De akte is tijdig ingediend en er is voldoende gelegenheid geweest voor hoor en wederhoor ten aanzien van de akte.
1.4.
Ter zitting heeft [X] bezwaar gemaakt tegen overlegging van bijlage 1 bij de zittingsaantekeningen van mr. van Weverwijk. Die bijlage bevat een waardeopstelling voor [landgoed d] . [X] acht de overlegging ervan niet in overeenstemming met een goede procesorde. Hoewel [A] heeft opgemerkt dat deze bijlage niet als processtuk is bedoeld maar meer als achtergrondinformatie, is de rechtbank niettemin van oordeel dat deze bijlage uit een oogpunt van goede procesorde buiten beschouwing moet blijven. De bijlage is een nieuwe productie en partijen hebben daar ter zitting niet direct inhoudelijk op kunnen reageren.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
inleiding en samenvatting
2.1.
De rechtbank neemt in dit eindvonnis een beslissing over de verdeling onder de vier deelgenoten van de nalatenschap van de vader van partijen, omvattende registergoederen, roerende goederen en geldmiddelen. Dit gebeurt in het verlengde van een tussenvonnis van 30 juni 2021 (hierna: het tussenvonnis) van de rechtbank, waarin de voorgenomen verdeling was opgenomen en waarover partijen zich konden uitlaten. Partijen hebben gereageerd met aktes (behalve [A] ) en op de mondelinge behandeling hun standpunten verder toegelicht.
2.2.
De rechtbank ziet onvoldoende gronden om ten principale terug te komen op de eerder voorgenomen verdeling. Dat betekent dat de inhoud van het tussenvonnis grotendeels het uitgangspunt blijft. Ten opzichte van het tussenvonnis is nieuw dat de rechtbank een beslissing heeft genomen over het zakelijk recht voor het gebruik van [huis b] . Ook heeft de rechtbank nadere beslissingen genomen over de voldoening van de overbedelingsvordering door [B] en [C] aan [X] en [A] . Ten slotte bevat dit vonnis de benoeming van een boedelnotaris die de verdeling moet effectueren.
De verdeling van de registergoederen met toebehoren
Overweging vooraf
2.3.
Vanwege het gewicht van de zaak en de belangen van partijen is in het tussenvonnis een voorlopige verdeling opgenomen (r.o. 4.52). Partijen hebben de mogelijkheid gekregen om te reageren op de voorgestelde uitgangspunten om eventuele ongewenste praktische uitvoeringsproblemen te voorkomen. Bijstelling in onderling overleg werd door de rechtbank mogelijk geacht. Daarbij is partijen de gelegenheid geboden om zich uit te laten over de verdeling volgens dat vonnis. Vastgesteld moet worden dat zowel [X] met haar gehandhaafde vordering van vóór het tussenvonnis als [A] met nieuwe, alternatieve opties voor de verdeling die gelegenheid hebben aangegrepen als een mogelijkheid om ten principale het debat te heropenen met voorbijgaan aan het tussenvonnis. [X] omdat zij de verdeling volgens de rechtbank geheel verwerpt en onverminderd persisteert bij haar vordering tot verdeling. Hoewel dit strikt genomen een uitlating over het vonnis is, strookt dat niet met genoemd uitgangspunt. Dat geldt ook voor [A] omdat zij met het oog op de omvang van de nalatenschap en de belangen van partijen het terugkomen op de verdeling van de rechtbank geboden acht. De rechtbank acht de nieuwe opties van [A] , met name de eerste, overigens onduidelijk en te onbepaald ten aanzien van de vraag hoe de verdeling over partijen dan concreet zou moeten luiden. De tweede en derde optie moet als alternatieve toedeling aan haar en/of [X] worden beschouwd.
2.4.
De meervoudige kamer is van oordeel dat de reacties van partijen na het tussenvonnis van de enkelvoudige kamer over de verdeling, voor zover zij al geen herhaling van daarvóór ingenomen standpunten omvatten, niet van zodanige aard zijn dat die moeten leiden tot een ander uitgangspunt en beslissing over de verdeling zoals die in het tussenvonnis zijn gemotiveerd. Gelet op de voorgaande standpunten ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op de overwegingen en het oordeel van de enkelvoudige kamer over de verdeling, behoudens voor zover de reacties
op aspecten vandie expliciete verdeling haar aanleiding geven tot nadere overwegingen of beslissingen, zoals hierna te bespreken. Dit brengt mee dat de verdeling zoals in het tussenvonnis is uitgesproken grotendeels uitgangspunt blijft bij de verdere beslissingen.
De vordering wegens onderbedeling: verkoop van gronden niet meer als uitgangspunt
2.5.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de door [B] en [C] voorgestane verdeling het meest strookt met de wil van vader en met het cultuur-historisch belang. Die verdeling brengt mee dat [X] en [A] een geldvordering op [B] en [C] krijgen in verband met onderbedeling. De rechtbank heeft onder 4.39 sub E van het tussenvonnis overwogen dat de vergoeding wegens onderbedeling naar haar voorlopig oordeel zoveel mogelijk moet worden voldaan in de vorm van overdracht van onroerende zaken. De rechtbank stelt vast dat alle partijen zich niet gelukkig hebben getoond dan wel zich afwijzend hebben uitgelaten over de overdracht van gronden die tot het aan [B] en [C] toe te delen [landgoed a] behoren. Met name de verkoop van gronden aan derden achten partijen niet in overeenstemming met de wens (van vader) om het landgoed zoveel mogelijk (binnen de familie) te behouden. Bovendien is de vrees van partijen dat bij het afstoten van gronden de rentabiliteit van het landgoed bedreigd wordt of zelfs verdwijnt.
Het bezwaar geldt ook voor de overdracht van bedoelde gronden aan [X] en/of [A] . De rechtbank heeft in het tussenvonnis die wens wel in de overwegingen betrokken, maar ook overwogen dat het onvermijdelijk is om daaraan volledig te kunnen voldoen, omdat nu eenmaal een verdeling over vier deelgenoten aan de orde is. De overdracht van gronden is door de rechtbank in het tussenvonnis betrokken bij de beslissing dat [B] en [C] aan [X] en [A] bedragen moeten voldoen ter compensatie van de onderbedeling van de laatstgenoemden. Die voldoening zou (mede) in de vorm van grondoverdracht, nu dan wel later, kunnen worden gedaan.
2.6.
[X] heeft deze wens uitdrukkelijk niet. Als haar voorgestelde verdeling niet wordt gevolgd, dan wil zij bij de beoogde verdeling voldoening in geld zien.
2.7.
Hoewel [A] verkoop van gronden ook niet voorstaat, wil zij wel als optie van minste voorkeur [landgoed d] met een aantal percelen grond toegedeeld krijgen. [A] heeft voorts aangegeven dat zij dan voor de (resterende) onderbedeling aandelen zou willen aanvaarden van de NSW-b.v. die [B] en [C] na de toedeling willen oprichten.
2.8.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot een heroverweging van de overweging in 4.39 onder E van het tussenvonnis. Vanwege de standpunten van partijen over het afstand doen van gronden door [X] en [C] bij de in het tussenvonnis aangegeven verdeling én de door [B] en [C] naar voren gebrachte mogelijkheid om primair dekking te zoeken voor de door hen te betalen overbedelingsvergoedingen aan [X] en [A] door middel van (externe) financiering, ziet de rechtbank reden om het tussenvonnis niet te volgen c.q. daarop terug te komen ten aanzien van de voldoening van de overbedelingsschuld(en).
2.9.
De rechtbank zal beslissen dat [B] en [C] de overbedelingsschulden in beginsel in geld moeten voldoen aan [X] en [A] . Voldoening in de vorm van aandelen of grond van het landgoed is ook denkbaar maar de rechtbank ziet geen aanleiding daartoe een verplichting op te nemen. [A] heeft weliswaar te kennen gegeven dat zij geen interesse heeft in geld en dat zij betrokken wil blijven bij (het in stand houden van) het landgoed, maar de plannen met betrekking tot de nog op te richten NSW-b.v. zijn nog onvoldoende concreet om ten aanzien van [A] een verplichting tot voldoening in de vorm van aandelen op te nemen. Het staat partijen wel vrij om alsnog afspraken te maken over een andere wijze van voldoening, voor zover zij dat willen. Als partijen daarover geen andere afspraken (willen) maken, moeten [B] en [C] door middel van geldbetalingen aan de betalingsverplichting voldoen. De rechtbank zal daarom (in afwijking van 4.39 sub E van het tussenvonnis) bepalen dat de overbedelingsschulden in beginsel moeten worden voldaan in geld, tenzij de betrokken partijen anders afspreken. Dat geeft partijen enerzijds de mogelijkheid om andere afspraken te maken over de voldoening van de overbedelingsvorderingen en [X] en/of [A] anderzijds de zekerheid van een geldvordering op [B] en [C] als het niet lukt om afspraken te maken.
de termijn voor het voldoen van de overbedelingsschulden door [B] en [C]
2.10.
De rechtbank zal wel een termijn voor betaling opnemen. In het tussenvonnis is nog niets overwogen ten aanzien van een betalingstermijn, maar uit de reacties daarna is gebleken dat de termijn van betaling een (nieuw) geschilpunt is tussen [X] en [B] . [X] vindt dat de aard van de verdeling meebrengt dat het volledige bedrag daadwerkelijk direct bij de verdeling aan haar moet worden voldaan en zij verzet zich tegen een betaling op termijn, afhankelijk van onzekere voorwaarden. [B] heeft verklaard in staat en bereid te zijn om meteen een bedrag van twee miljoen euro te betalen, maar dat zij voor verdere betalingen meer tijd nodig heeft. De rechtbank verstaat onder “meteen” dat de betaling direct met het verlijden van de verdelingsakte zal gebeuren. In zoverre is geen sprake van een onzekere betaling op lange termijn zoals [X] heeft aangevoerd. Bij het passeren van de verdelingsakte ontvangen [X] en [A] naar rato een gedeelte van twee miljoen euro.
2.11.
Op grond van artikel 3:185 lid 3 BW heeft de rechter de bevoegdheid om te bepalen dat degene die overbedeeld wordt, de overwaarde geheel of ten dele in termijnen mag voldoen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het bepalen van een termijn voor voldoening van de overwaarde van [B] en [C] aan [X] en [A] redelijk is als het gaat om de resterende overwaarde na het voldoen van twee miljoen euro (naar rato) bij de aktepassering. [X] heeft haar belang bij onmiddellijke betaling van de gehele overbedelingsschuld onvoldoende onderbouwd. Met de betaling van twee miljoen euro naar rato wordt een deel van de overbedelingsschuld meteen voldaan. [X] en [A] hebben geen belang aangevoerd op grond waarvan zij onmiddellijk de beschikking over het volledige bedrag zouden moeten hebben en een verdere afbetaling in termijnen voor hen niet aanvaardbaar zou zijn. Aan de zijde van [B] en [C] ziet de rechtbank wel een belang dat pleit voor een verdere betaling in termijnen, namelijk hun (maar ook algemeen geldend) belang om het [landgoed a] zoveel mogelijk te kunnen behouden en te kunnen exploiteren. [B] en [C] hebben gemotiveerd toegelicht dat zij tijd nodig hebben om de financiering te regelen. Als zij die tijd niet krijgen, dan zouden zij onmiddellijk tot noodgedwongen verkoop van gronden moeten overgegaan met alle negatieve gevolgen van dien (voor de waarde/opbrengst (pachters) en voor het landgoed). De rechtbank zal bepalen dat [B] en [C] hun overwaarde aan [X] en [A] naar rato van de vorderingen van [X] en [A] als volgt moeten voldoen:
1) betaling van twee miljoen euro naar rato bij het passeren van de akte tot verdeling, en
2) betaling van het resterende deel naar rato in zes jaarlijkse termijnen, d.w.z. de eerste termijn één jaar na het passeren van de akte en vervolgens telkens een jaar later een termijn, waarbij de eerste vijf termijnen telkens eenzelfde bedrag moeten omvatten (naar rato één miljoen euro) en de laatste (zesde) termijn het alsdan resterende eindbedrag.
Evenals [B] dat gerelateerd aan de verkoop van grond heeft gedaan, verstaat de rechtbank haar verzoek om te mogen komen tot afbetaling in 6 jaar of
zoveel eerder als mogelijk is, als ook geldend ingeval zij anderszins in financiering zal kunnen voorzien. De rechtbank zal deze toevoeging opnemen.
2.12.
[B] heeft zich bereid getoond om vanaf de aktepassering een rente van 2 % per jaar aan [X] te voldoen over de resterende termijnen. [X] en [A] hebben zich hierover niet uitgelaten, zodat de rechtbank de renteverplichting zal opnemen. [B] en [C] moeten een rente van 2% per jaar voldoen aan [X] en [A] over de resterende termijnen vanaf het moment van het passeren van de akte.
andere nadere aspecten van de verdeling van de registergoederen met toebehoren
de P.M. post bij de toedeling van [A]
2.13.
Voor het aan [A] toe te delen zakelijk recht van gebruik van het [huis b] is bij de toedeling in het tussenvonnis een P.M.-post opgenomen. [A] heeft als alternatief voor de verdeling volgens de rechtbank toedeling van de eigendom van dit object (met gronden) genoemd. [C] heeft in haar reactie aangegeven dat dit huis in eigendom aan [A] zou moeten worden toegedeeld. Op verzoek van [C] is de waarde ervan in oktober 2021 opnieuw getaxeerd met als uitkomst € 550.000,00. Deze waarde moet volgens [C] bij de verdeling worden betrokken. Dat moet volgens haar ook gelden voor de actuele waarde van een erbij gelegen stuk (landbouw)grond. [X] en [A] hebben een waarde correctie van het [huis b] c.a. bekritiseerd omdat een zodanige correctie op één onderdeel van de nalatenschap niet kan omdat dit dan ook voor alle andere bestanddelen zou moeten gebeuren. De rechtbank volgt [X] en [A] in dat standpunt en komt hierna in 2.18 ook nog in algemene zin op dit aspect terug.
2.14.
Aangezien de rechtbank deze toedeling (volgens [A] en [C] ) niet volgt, zal zij voor het zakelijk recht van gebruik en bewoning een waarde bepalen. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij de fiscale waarde. Op grond van artikel 21 lid 14 Successiewet 1956 juncto artikelen 5 en 10 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 bepaalt zij die waarde op de grondslag van de waarde volgens het deskundigenrapport van € 440.000,00 op € 132.000,00, zijnde 30 % van de taxatiewaarde. [huis b] is onderdeel van [landgoed a] . [B] en [C] verkrijgen [landgoed a] hiermee onder bezwaar van het levenslang woonrecht van [A] . [landgoed a] is gewaardeerd op € 23.170.000,00. Rekening houdend met het zakelijk recht van [A] , is de verkrijging van [landgoed a] waard € 23.038.000,00 (€ 23.170.000 minus € 132.000). De rechtbank zal dit bedrag betrekken in de verdeling.
Verrekenposten [C]
2.15.
[C] heeft bij akte, naast haar vereniging met het standpunt van [B] voor het overige, nog een aantal aspecten aan de orde gesteld. Dit betreft een aanspraak van haar op betaling of verrekening van een bedrag voor restauratie van [erve a] van oorspronkelijk ƒ 200.000,00 (gulden) en thans € 791.518,00 op basis van indexatie per 1 januari 2022. Verder moet volgens haar de afwaardering van een perceel landbouwgrond van het [landgoed a] met € 220.000,00 worden verdisconteerd bij een zo evenredig mogelijke verdeling. Dat perceel grond grenst aan Natura 2000-gebied en is daarom niet meer courant als landbouwgrond. Ten slotte maakt [C] aanspraak op een redelijke vergoeding van kosten vanwege de omstandigheid dat zij geen eigen woning op het [landgoed a] heeft kunnen realiseren. Zij acht het redelijk dat ten gunste van haar een bedrag van € 90.000,00 bij de verdeling wordt betrokken, op basis van een erfpachtverplichting van € 9.000,00 per jaar die zij heeft voor een elders gerealiseerde woning, berekend over tien jaar.
2.16.
De andere partijen hebben op deze aspecten gereageerd. De rechtbank overweegt het volgende.
[erve a]
2.17.
Naar de opvatting van [C] moet in de verdeling worden betrokken dat door vader aan haar is gelegateerd het zakelijk recht van gebruik en bewoning van [erve a] , onder de bepaling dat de woning voor rekening van de erfgenamen zal worden gerestaureerd voor maximaal ƒ 200.000,00 (gulden). Volgens [C] is hieraan nooit uitvoering gegeven en heeft zij nog aanspraak op dit bedrag. Zij heeft dit punt al eerder in de procedure genoemd, maar in het tussenvonnis is over dit punt niets opgenomen, reden waarom zij daarover alsnog een beslissing wil. Zij heeft aangevoerd dat het doel van het legaat niet is geeffectueerd omdat [erve a] ondanks werkzaamheden daaraan volgens haar (nog) niet bewoonbaar is. [X] en [A] betwisten deze aanspraak van [C] . In de eerste plaats omdat zij het legaat niet heeft aanvaard en bovendien omdat het bewuste huis al is gerestaureerd. Bovendien is de vordering, zo die er zou zijn, verjaard.
De rechtbank stelt vast dat [C] het legaat niet heeft aanvaard, zoals blijkt uit de successieaangifte van 9 oktober 1991. Het legaat kan dus niet de grondslag zijn voor hetgeen [C] verlangt. Weliswaar heeft vader bij testament de restauratie opgedragen aan de erfgenamen, maar hieruit volgt nog geen vorderingsrecht van [C] op de nalatenschap. De rechtbank acht voorts onvoldoende onderbouwd dat [C] de - door haar niet betwiste - uitgevoerde werkzaamheden aan het huis zelf zou hebben bekostigd, zodat ook dat geen grond is voor een vorderingsrecht. De rechtbank is daarom van oordeel dat
geen grondslag bestaat om enige aanspraak op dit onderdeel bij de verdeling te betrekken.
afwaardering landbouwgrond
2.18.
Voor afwaardering van landbouwgrond ziet de rechtbank ook geen aanleiding. Hetzelfde geldt voor herwaardering van het [huis b] en/of bijgelegen gronden of landbouwgronden. Uitgangspunt voor de verdeling is immers het deskundigenrapport dat in het kader van deze procedure eind 2019 is opgesteld en waarin alle bestanddelen zijn getaxeerd. Daarmee verenigt zich niet het anders c.q. opnieuw waarderen van een aantal uitgelichte bestanddelen. Alternatief zou enkel kunnen zijn om integraal opnieuw een (kostbare) taxatie door deskundigen te doen uitvoeren, maar daarvoor ziet de rechtbank onvoldoende reden in hetgeen [C] heeft aangevoerd.
gemiste bouwmogelijkheid
2.19.
De rechtbank is van oordeel dat de door [C] opgevoerde vergoeding van een bedrag voor de gemiste gelegenheid om op het [landgoed a] een woning te kunnen bouwen geen kans van slagen heeft. Ook voor deze vordering op de erfgenamen ontbreekt een grondslag en onderbouwing. Zij heeft gelet op de betwisting van [X] en [A] onvoldoende feitelijk onderbouwd waarom zij die woning niet heeft kunnen bouwen, of op welke gronden dat zou zijn belemmerd door de (overige) erfgenamen.
slotsom over de verdeling van de registergoederen met toebehoren
2.20.
Op grond van de voorgaande overwegingen zal de meervoudige kamer van de rechtbank de verdeling, zoals die in het tussenvonnis is opgenomen, volgen. Met dien verstande dat bij de waardering rekening zal worden gehouden met het zakelijk recht van [A] ten aanzien van [huis b] (r.o. 2.14 hiervoor).
2.21.
De rechtbank is in lijn met het tussenvonnis uitgegaan van de totale waarde van de landgoederen van € 30.770.000,00. Het recht van ieder van de deelgenoten is dan € 7.692.500,00. De rechtbank zal de bepaling van onderdeel E in rechtsoverweging 4.39 van het tussenvonnis niet volgen en in plaats daarvan bepalen dat [B] en [C] de vergoedingen wegens hun overbedeling aan [X] en [A] in geld moeten voldoen, tenzij en voor zover zij met [X] en/of [A] afspraken maken over een andere wijze van voldoening. Rechtsoverweging 4.40 van het tussenvonnis zal in dit vonnis worden herhaald.
Aangezien de beslissing van de rechtbank niet (volledig) overeenkomt met enige van de vorderingen zoals opgenomen in de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 van het tussenvonnis brengt dit mee dat de vorderingen van [X] en [B] zullen worden afgewezen, behoudens de vorderingen van [X] sub 3.1 van het tussenvonnis onder 4e, 5e, 6e en 8e. Deze vorderingen zullen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld. Aan de vorderingen van [X] sub 3.1 van het tussenvonnis onder 1e en 2e is bij tussenvonnis van 31 oktober 2018 uitvoering gegeven door benoeming van deskundigen. De rechtbank gaat nu over tot de verdeling in lijn met het tussenvonnis. Na het tussenvonnis is niet gesteld of gebleken dat [X] nog belang heeft bij de vorderingen onder 1e en 2e.
de verdeling van de roerende zaken in [Huis landgoed a]
standpunten van partijen
2.22.
[X] wenst verdeling van de inboedel in [Huis landgoed a] in vier gelijke delen. Nadere taxatie acht zij daarvoor niet nodig. Zij wenst geen toescheiding van haar aandeel tegen betaling.
2.23.
[A] wenst toedeling in vier gelijke delen en dus geen toedeling van méér dan een vierde gedeelte. Zij voorziet het liefst in het onderbrengen van de inboedel in een stichting, waartoe de goederen in het huis moeten blijven. Enkel met het oog daarop heeft zij geen bezwaar tegen hertaxatie gehad en niet om een vordering jegens haar te creëren.
2.24.
[B] wenst geen toedeling van haar aandeel in de inboedelzaken. Zij heeft een waarde inschatting van de collectie in het huis laten doen in november 2021 en wil dat daarmee rekening wordt gehouden. In de optiek van [B] moet (haar aandeel en dat van [C] in) de boedel (samen met het vierde deel van [A] ) worden ingezet bij de verdeling van de registergoederen van het landgoed.
2.25.
[C] heeft zich geconformeerd aan het standpunt van [B] .
2.26.
De rechtbank is van oordeel dat over dit onderwerp na het tussenvonnis niet van nieuwe standpunten is gebleken, behoudens de wens van [B] tot een nieuwe taxatie.
In aanmerking genomen dat die wens gerelateerd is aan het betrekken van de inboedelgoederen bij de verdeling van de registergoederen, ziet de rechtbank in verband met de beslissing daarover geen reden voor een hertaxatie voor de verdeling. De actuele waarde van de inboedel is in het kader van deze verdelingsprocedure niet (meer) relevant, omdat de inboedel wordt verdeeld in vier gelijke delen. Dit laat onverlet dat het partijen vrijstaat om zelf in gezamenlijk overleg een actuele taxatie te laten doen. Ook staat het partijen vrij afspraken te maken over een andere verdeling van de inboedel, voor zover zij die of de actuele waarde daarvan alsnog willen betrekken bij het voldoen van de geldvorderingen van [X] en/of [A] . Mede gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de verdeling van de registergoederen, ziet zij dan ook geen aanleiding om op dit onderdeel anders te overwegen dan de enkelvoudige kamer heeft gedaan. Zij zal daarom beslissen overeenkomstig hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 4.47 van het tussenvonnis en partijen veroordelen om die verdeling uit te voeren en die te gehengen en te gedogen. Daarmee is volgens de vordering van [X] beslist (sub 3.1 onder 9e van het tussenvonnis).
geldmiddelen
2.27.
Aangezien partijen geen reactie hebben gegeven op rechtsoverweging 4.49 van het tussenvonnis zal de rechtbank volgens die overweging beslissen. Daarmee is volgens de vordering van [X] beslist (sub 3.1 onder 10e van het tussenvonnis).
andere aspecten van de vorderingen van [X]
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.28.
[X] heeft bij dagvaarding om een bij voorraad uitvoerbaar vonnis gevraagd. Daar tegenover staat nu het verweer van [B] om het vonnis juist niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.29.
De rechtbank zal het vonnis wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Zij hecht groot gewicht aan het belang dat het nu, 32 jaar na het overlijden van vader en een lange gerechtelijke procedure, tot een afwikkeling c.q. verdeling van de nalatenschap komt. Het belang om niet langer gedwongen te blijven deelgenoot te zijn in een onverdeelde gemeenschap is een groot belang van alle partijen. Dat partijen hoger beroep kunnen instellen is op zichzelf geen reden om op voorhand de uitvoerbaarheid van het vonnis op te schorten. Met het niet uitvoerbaar verklaren van het vonnis zou namelijk een verlenging van die gebondenheid gegeven zijn. [B] heeft ter onderbouwing van haar standpunt nog aangevoerd dat het bewind over het landgoed eindigt bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit vonnis en de taak van de bewindvoerders (dus) ten einde komt. Daarbij komt volgens [B] dat de notariële levering nog moet plaatsvinden, zodat de verdeling met het vonnis nog niet meteen volledig zal zijn. Denkbaar is volgens [B] dat de notaris niet meewerkt zolang de verdeling niet onherroepelijk is. De rechtbank overweegt dat [X] en [A] geacht moeten worden het grootste belang te hebben bij een uitvoerbaar vonnis, mede omdat in ieder geval de voldoening van hun onderbedeling zich over een aantal jaren zal uitstrekken. Het belang van de onverkorte voortzetting van het bewind daartegen afwegende, acht de rechtbank door [B] onvoldoende onderbouwd. [B] en [C] kunnen voor hun aandeel desgewenst zelf in beheer(maatregelen) voorzien. Voortzetting van het bewind zal bovendien voortzetting van een afhankelijkheidsrelatie tussen partijen tot elkaar betekenen, waar met de verdeling wordt beoogd om die te beëindigen.
onzijdige personen
2.30.
De rechtbank stelt vast dat deze vordering van [X] naar aanleiding van het tussenvonnis geen onderwerp van debat is geweest tussen partijen. Zij ziet geen aanleiding om tot benoeming van onzijdige personen over te gaan. Zij zal partijen - conform de vordering van [X] - veroordelen tot medewerking aan de vast te stellen verdeling en gaat er overigens van uit dat partijen tot een afwikkeling van de kwestie willen komen.
boedelnotaris
2.31.
Als enige heeft [B] in haar akte voor de zitting met betrekking tot de door [X] gevorderde benoeming van een boedelnotaris voor het passeren van de akte tot verdeling voorgesteld notaris mr. M.J.J. Procee-Geelhoed van Notariaat Salland in Raalte te benoemen. Omdat de andere partijen, behalve [C] die [B] hierin volgt, zich hierover niet hebben uitgelaten, zal de rechtbank tot benoeming van mr. Procee overgaan. Voorafgaand heeft mr. Procee aan de griffier bericht dat zij bereid is om te worden benoemd.
proceskosten
2.32.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
stelt de verdeling van de registergoederen met toebehoren van de nalatenschap van [erflater] vast als volgt:
A.
aan [X] en [A] , ieder voor de onverdeelde helft:
  • [landgoed b] , bestaande uit de percelen zoals genoemd in het deskundigenrapport met bijbehorende roerende en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen, waarde € 6.700.000,00,
  • het [huis d] , bestaande uit het perceel zoals genoemd in het deskundigenrapport met bijbehorende roerende en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen, waarde € 620.000,00,
B.
aan [X]:
- [huis a] met bijbehorende perceel, waarde € 280.000,00
- een geldvordering op [B] en [C] van € 3.752.500,00 wegens onderbedeling,
C.
aan [A]:
- een geldvordering op [B] en [C] van € 3.900.500,00 wegens onderbedeling,
- een zakelijk recht van gebruik en bewoning van het [huis b] , waarvan de waarde nader is bepaald op € 132.000,00,
D.
aan [B] en [C] , ieder voor de onverdeelde helft:
- het [landgoed a] , uitgezonderd [huis a] met bijbehorend perceel, bestaande uit de percelen zoals genoemd in het deskundigenrapport met bijbehorende roerende en onroerende zaken, bedrijfsmiddelen, contractuele verplichtingen en onder bezwaar van het levenslang woonrecht van [A] van [huis b] , waarde € 23.038.000,00, onder de verplichting te voldoen:
- een schuld aan [X] van € 3.752.500,00 wegens overbedeling,
- een schuld aan [A] van € 3.900.500,00 wegens overbedeling,
E. bepaalt dat [B] en [C] de vergoeding(en) wegens onderbedeling aan [X] en [A] naar rato in geld moeten voldoen, tenzij en voor zover zij met [X] en/of [A] overeenstemming over een andere wijze van voldoening bereiken,
F. bepaalt dat de voldoening van de door [B] en [C] aan [X] en [A] onder D. genoemde verschuldigde vergoedingen wegens overbedeling als volgt steeds naar rato moet plaatsvinden:
1) betaling van € 2.000.000,00 bij het passeren van de akte tot verdeling, en
2) betaling van het resterende deel in zes jaarlijkse termijnen, d.w.z. de eerste termijn één jaar na het passeren van de akte en vervolgens telkens een jaar later een termijn, waarbij de eerste vijf termijnen telkens € 1.000.000,00 bedragen en de laatste (zesde) termijn het alsdan resterend eindbedrag van € 653.000,00, of zoveel eerder als mogelijk is,
G. bepaalt dat [B] en [C] over het door hen aan [X] en [A] verschuldigde, niet voldane gedeelte van de vergoedingen wegens overbedeling, aan [X] en [A] , elk voor zover het hun recht betreft, een rentevergoeding moeten voldoen van 2 % per jaar, vanaf de dag van het passeren van de verdelingsakte en telkens tot aan de dag van betaling van het (deel) verschuldigde,
3.2.
verstaat dat de roerende zaken die behoren bij of onlosmakelijk deel uitmaken van onroerende zaken, zoals zij verdeling daarvan zal bepalen, van die verdeling deel uitmaken,
3.3.
bepaalt de verdeling van de roerende zaken in [Huis landgoed a] tussen partijen zodanig dat:
  • deze goederen over partijen gelijkelijk en tot een gelijke waarde per aandeel worden verdeeld, in die zin dat elke der deelgenoten recht heeft op een vierde aandeel,
  • dat ieders aandeel fysiek in het huis aanwezig blijft,
  • voor de verdeling in vier gelijke c.q. gelijkwaardige delen als uitgangspunt de waardebepaling volgens het taxatierapport van 30 augustus 1991 geldt,
  • de verdeling moet geschieden door een boedelnotaris,
  • indien een partij het haar toekomende aandeel wil overdragen aan een mede-rechthebbende op een aandeel, aan die partij die mede-rechthebbende de waarde van het overgedragen aandeel moet vergoeden,
  • partijen hun aandeel zonder enige verrekening kunnen overdragen aan een op te richten stichting met als doel het behouden en beheren van de roerende zaken in het huis,
3.4.
bepaalt dat de verdeling van de aanwezige geldmiddelen per datum van dit vonnis, na aftrek van de op de integrale verdeling van de nalatenschap betrekking hebbende kosten, en/of na aftrek van kosten/schulden (al dan niet) als bedoeld in artikel 3:178 lid 2 BW, geschiedt in vier gelijke delen over partijen,
3.5.
veroordeelt partijen om hun medewerking te verlenen aan de verdeling(en) zoals hiervoor vastgesteld en te gehengen en te gedogen dat de verdeling(en) op de in dit vonnis bepaalde wijze plaatsvindt,
3.6.
veroordeelt partijen om hun medewerking te verlenen aan de vestiging van zakelijke rechten voor zover die ter realisering van de verdeling noodzakelijk is,
3.7.
benoemt tot boedelnotaris om de verdeling bij akte te verlijden mr. M.J.J. Procee-Geelhoed van Notariaat Salland in Raalte,
3.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en mr. J.G.T.M. Castrop en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.