ECLI:NL:RBOVE:2022:632

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
08-170958-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor poging tot doodslag na steekincident in Glanerbrug

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 19-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 19 juni 2021 in Glanerbrug, waar de verdachte na een woordenwisseling met een onbekende man, het slachtoffer met een mes in de linkerzij heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, wat blijkt uit de aard van de verwondingen en de kwetsbaarheid van het getroffen lichaamsdeel. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die zich op noodweer beriep, verworpen, omdat de toedracht van de aanval niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft besloten om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat de verdachte de kans krijgt om zijn leven een positieve wending te geven door een opleiding te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-170958-21 (P)
Datum vonnis: 4 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 februari 2022, 9 december 2021 en 12 november 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat in Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 12 november 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 juni 2021 in Glanerbrug,
heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven
(primair),
dan wel dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
(subsidiair),
dan wel dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(meer subsidiair)door [slachtoffer] met een mes in zijn linkerzij, ter hoogte van zijn nier en darmen te steken, prikken of te snijden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Glanerbrug, in de gemeente Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn zij, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Glanerbrug, in de gemeente Enschede,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in zijn zij ter hoogte van zijn linker nier en darmen, heeft toegebracht door:
- die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in
zijn zij te steken en/of te prikken en/of te snijden;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen
volgen, meer subsidiair ter zake dat
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te Glanerbrug, in de gemeente Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in
zijn zij, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij is sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Onder 4.3 wordt nader op de verweren van de verdediging ingegaan, voor zover van toepassing.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van het dossier en van wat op de terechtzitting besproken is, de volgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte op 19 juni 2021 in Glanerbrug, gemeente Enschede, [slachtoffer] met een mes in zijn linkerzij heeft gestoken waardoor [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Dit betreft letsel, links in de flank, ongeveer halverwege tussen de ribbenboog en de bekkenkam, van anderhalve centimeter lang en ongeveer 0,2 centimeter diep.
De diepte van de wond is onvoldoende geweest om het buikvlies te doorboren en eventueel schade aan te richten aan onderliggende vitale structuren zoals darmen, linkernier en grotere bloedvaten. Er zal met zekerheid een litteken ontstaan op de plaats van het doorborende huidletsel.
Is sprake geweest van een poging tot doodslag?
Onder primair is ten laste gelegd dat verdachte zich aldus heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Het steken met een mes links in de flank (in de linkerzij) tussen de ribbenboog en de bekkenkam, levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op de dood op. Verdachte heeft in de buik, waar zich vitale delen van het lichaam bevinden, gestoken. Indien het mes ook door het buikvlies van [slachtoffer] was gegaan had schade aan darmen, linkernier en bloedvaten (waaronder de nierslagader) kunnen ontstaan. De buik is een kwetsbare plek waar, door het steken met een mes, gemakkelijk fataal letsel kan ontstaan. Dat [slachtoffer] niet op die plekken is geraakt en het buikvlies niet is doorboord is toeval en zeker niet de verdienste van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door [slachtoffer] met het mes in de linkerzij steken, waarbij de gevolgen van zijn handelen hem kennelijk onverschillig lieten, de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] op de koop heeft toegenomen. Van contra-indicaties is niet gebleken. Bij beantwoording van de vraag of sprake is geweest van opzet op de dood is het, anders dan door de verdediging is gesteld, in dit geval niet relevant hoe groot het mes precies is geweest waarmee verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. Op grond van voorgaande overwegingen acht de rechtbank bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het trachten toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 juni 2021 te Glanerbrug, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes in zijn zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het standpunt van de raadsman
Door de raadsman is een beroep gedaan op noodweer. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Van belang is dat het [slachtoffer] was die op een agressieve wijze op verdachte af ging, hij verdachte vervolgens met beide handen hard bij zijn nek heeft vastgepakt waarna hij verdachte op de grond heeft gegooid. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] pas heeft gestoken op het moment dat hij door hem werd vastgehouden. Gezien de aard, de ernst en de heftigheid van de aanval van [slachtoffer] naar verdachte, kan het steken met een mes als proportionele verdedigingshandeling van verdachte worden gezien. De raadsman verzoekt om deze reden verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat de toedracht zoals door verdachte beschreven, geen steun vindt in het dossier. Geen enkele getuige beschrijft een situatie waarin verdachte eerst zelf werd aangevallen en op zodanige wijze werd bejegend dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest en mocht verdedigen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat er sprake is geweest van een dergelijke situatie, kan het beroep op noodweer niet slagen omdat het steken met een mes niet als proportionele verdedigingshandeling kan worden gezien.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het (eigen of een anders) lijf, eerbaarheid of goed. Voorts dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geschetste toedracht niet aannemelijk is geworden. Zijn verklaring dat hij [slachtoffer] heeft gestoken nadat deze hem met beide handen bij de nek vasthield wordt niet ondersteund door de inhoud van het dossier. Niet alleen de door verdachte geschetste volgorde van handelingen vindt geen steun in het dossier, maar ook de verklaring van verdachte over het moment waarop hij het mes heeft gepakt, te weten toen [slachtoffer] de handen om zijn nek had, wordt niet ondersteund. Deze wordt zelfs tegengesproken door het feit dat de vriendin van [slachtoffer] , [naam] , een snee in haar linkerpols heeft opgelopen nadat zij door verdachte was geduwd, en dus voordat [slachtoffer] werd gestoken.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte voor het overige, gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, ongeloofwaardig omdat verdachte in eerste instantie niets heeft willen verklaren, hij later desgevraagd verklaart: “ik wilde afwachten waar jullie mee zouden komen” en daarna telkens uitgebreider over de gestelde noodweersituatie is gaan verklaren. Op grond van het voorgaande is niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door Reclassering Nederland geadviseerd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, inhoudende een locatieverbod voor de straal van vijfhonderd meter ten opzichte van de woning van [naam] in Glanerbrug en een contactverbod met [slachtoffer] en [naam] waarbij wordt bevolen dat bij iedere overtreding vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van een week.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft een woordenwisseling met een voor hem onbekende man direct beantwoord met het steken met een mes en zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Als gevolg van deze geweldshandeling van verdachte heeft [slachtoffer] een wond opgelopen, waar hij een litteken aan zal overhouden.
Verdachte heeft met zijn daad een ernstig gebrek aan respect voor het menselijk leven getoond en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. [slachtoffer] heeft ter zitting verklaard nog steeds last te hebben van de gevolgen van het incident. Dergelijke feiten zorgen daarnaast voor gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving in het algemeen, hetgeen in dit geval temeer geldt nu het geweld heeft plaatsgevonden op de openbare weg.
Dit gedrag rekent de rechtbank verdachte dan ook zwaar aan. Ook het feit dat verdachte meent dat zijn handelen een gerechtvaardigde reactie was en hij niet tot het inzicht is gekomen dat zijn handelen verkeerd is geweest, speelt daarbij een rol. Van enige spijtbetuiging van verdachte ten opzichte van het slachtoffer is – ook ter zitting – niet gebleken. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar wat in vergelijkbare zaken aan straf is opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op de justitiële documentatie(vul de feitaanduidingen in), waaruit blijkt dat de verdachte (vul de feitaanduidingen in)eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de kinder- en jeugdpsycholoog, G.H.J. Friedrichs- Groenendaal, MSc van 16 oktober 2021. Hieruit komt naar voren dat(vul de feitaanduidingen in) bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (antisociale, narcistische en paranoïde persoonlijkheidskenmerken) en dat er aanwijzingen zijn voor problematisch middelengebruik. Deze stoornis en tekorten waren aanwezig tijdens het plegen van het tenlastegelegde. Verdachte heeft door een gering toezicht in de opvoedsituatie onvoldoende leren terug te vallen op zijn omgeving. Hij leerde van buitenaf onvoldoende om zijn emoties te reguleren. Dit in combinatie met een verhoogde impulsiviteit en prikkelzoekendheid leidde tot het ontwikkelen van (antisociale) gedragsproblemen. Verdachte heeft onvoldoende geleerd om problemen op gezonde wijze het hoofd te bieden. Hij komt snel tot een (voor anderen) schadelijke oplossing van zijn problemen. Dit lijkt ook ten aanzien van het tenlastegelegde het geval te zijn geweest. Er wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De inschatting wordt gemaakt dat er sprake is van een matig tot hoog risico op gewelddadig gedrag als er geen interventies plaatsvinden. Hij had ten tijde van het delict geen gestructureerde vrijetijdsbesteding wat hernieuwde risico’s gaf op het plegen van een strafbaar feit, mede gelet op zijn omgang met antisociale jongeren, zijn impulsiviteit, gebrek aan berouw en neiging tot middelengebruik. Positief is dat verdachte gemotiveerd is voor werk en opleiding en zijn leven graag op de rit wil krijgen. Hij lijkt hierbij te kunnen profiteren van de positieve relatie met zijn vader en zijn zus. Om het recidiverisico te verkleinen wordt geadviseerd om verdachte te plaatsen in de setting van Forensisch Beschermd Wonen (FBW) van Transfore waar hij kan werken aan het versterken van adaptieve vaardigheden. Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat hij deel gaat nemen aan hiervoor omschreven interventies. Tevens wordt toezicht en begeleiding van de reclassering geadviseerd.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de rapporten van Reclassering Nederland gedateerd 10 november 2021, 30 november 2021(vul de feitaanduidingen in) en 15 februari 2022. Daaruit komt naar voren dat ten tijde van het ten laste gelegde vooral sprake was van criminogene factoren en weinig beschermende factoren. Er was geen huisvesting, geen inkomen, geen dagbesteding, familieproblemen, zorgelijk middelengebruik, negatief sociaal netwerk, een pro-criminele houding en psychische problemen. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Per 20 december 2021 is verdachte in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis geplaatst bij Transfore in Almelo. Verdachte heeft ter acclimatisatie en een geleidelijke terugkeer in de maatschappij eerst twee weken verbleven op de FPA van Transfore. Vanaf 3 januari 2022 is verdachte overgeplaatst naar FBW Transfore. De plaatsing binnen FBW Transfore is volgens de reclassering vooralsnog succesvol. Ofschoon verdachte zelf het gevoel heeft dat hij niet op de juiste plek verblijft en dat hij veel afgeremd wordt, zet hij goede stappen en is er een positieve ontwikkeling gaande. Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld.
Ondanks de aanwezige intrinsieke motivatie om te veranderen maakt het gegeven dat verdachte andere ideeën heeft hoe de hulpverlening er uit zou moeten zien dan dat deze er thans uitziet dat er een verhoogd risico wordt gezien op het onttrekken aan voorwaarden.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, alcohol- en drugsverbod, contactverbod, locatieverbod (zonder elektronische monitoring) en meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen bij het wegvallen van het reeds ingezette hulpverleningstraject wordt als groot in geschat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de kinder- en jeugdpsycholoog wordt gedragen door diens bevindingen, wat maakt dat de rechtbank zich zal aansluiten bij de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake was van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (antisociale, narcistische en paranoïde persoonlijkheidskenmerken). Hij leerde onvoldoende om zijn emoties te reguleren. Dit in combinatie met een verhoogde impulsiviteit en prikkelzoekendheid leidde tot het ontwikkelen van (antisociale) gedragsproblemen. Dit lijkt ook ten aanzien van het tenlastegelegde het geval te zijn geweest waardoor dit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van de hiervoor besproken rapporten het beeld volgt van een jonge man, die ten tijde van het bewezenverklaarde achttien jaar en acht maanden oud was, die geen huisvesting, dagbesteding of inkomen had terwijl er daarnaast sprake was van middelengebruik. Bovendien liep verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling vanwege een geweldsdelict en lijkt het erop dat verdachte er een gewoonte van maakt(e) om met een mes in de broeksband over straat te lopen. Uit het rapport van de kinder- en jeugdpsycholoog komt naar voren dat het steken met het mes lijkt samen te hangen met de tekorten in de emotieregulatie. Al deze omstandigheden samen baren de rechtbank grote zorgen over de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte en de daarmee samenhangende kans op herhaling van (een) soortgelijk(e) feit(en). De rechtbank betrekt hierbij de inhoud van de hiervoor genoemde adviezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het sanctiestelsel voor jeugdigen toe te passen.
De verdachte heeft 174 dagen in voorarrest gezeten en de voorlopige hechtenis is sinds
20 december 2021 geschorst. De rechtbank overweegt dat gelet op de ernst van het feit, maar ook vanuit oogpunt van algemene preventie en vergelding, de eis van de officier van justitie in beginsel passend is. Verdachte staat echter op een punt waar hij een andere richting aan zijn tot op heden zorgwekkend crimineel leven kan geven. Het is van groot belang dat verdachte een opleiding gaat volgen. Hij heeft in ieder geval al een opleiding tot barbier gekozen waar hij enthousiast over is en wat kan bijdragen aan een andere plek in de maatschappij dan verdachte tot heden heeft gehad. Nu die opleiding in het schooljaar 2022/2023 begint in september 2022 zal de rechtbank een groter deel van de straf voorwaardelijk laten zijn. Hierdoor en in combinatie met het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis komt verdachte vrij als zijn opleiding begint. Hij kan als het ware met het volgen van de opleiding verdienen dat hij niet langer de gevangenis in hoeft. Verdachte zal daarbij de ondersteuning van de reclassering moeten volgen. De rechtbank acht de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering worden geadviseerd noodzakelijk ter voorkoming van recidive, behoudens het locatie- en contactverbod. De rechtbank merkt op dat uit het dossier en de over verdachte opgemaakte rapportages voldoende naar voren is gekomen dat verdachte niet meer in Glanerbrug woont en de kans dat hij, wanneer hij zijn ouders of familie in Glanerbrug bezoekt, [slachtoffer] en [naam] tegen zal komen zeer klein is, zodat de rechtbank geen noodzaak ziet tot het opleggen van een locatie- en contactverbod.
Geen maatregel 38v Sr
De rechtbank is van oordeel dat ook de oplegging van de maatregel op grond van artikel 38v Sr niet noodzakelijk is.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal een proeftijd van drie jaren opleggen, met daaraan verbonden de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Deze proeftijd is langer dan die door de officier van justitie is gevorderd.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank overweegt dat, gelet op het hoge recidiverisico op misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen, wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 14e Sr om dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen. De rechtbank is van oordeel dat het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid ook noodzakelijk is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair, het misdrijf: poging tot doodslag
;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verblijft bij FBW Transfore of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- gedurende het verblijf binnen de FBW geen drugs en alcohol gebruikt. Verdachte dient zich te houden aan de instellingsvoorwaarden op het gebruik van drugs en alcohol gedurende het beschermd wonen traject aldaar. Indien verdachte overgeplaatst wordt naar een andere instelling of zelfstandig gaat wonen blijft het verbod van middelen van kracht zolang de reclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
Buiten staat
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021300416, gesloten op 28 juli 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 februari 2022, voor zover inhoudend als de verklaring van verdachte:
Op 19 juni 2021 was ik in Glanerbrug. Ik liep samen met mijn maat van het station richting huis. De man en de vrouw liepen daar ook. Ik heb mijn mes uit mijn broekzak gepakt en ik heb de man één keer gestoken.
2
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 54 tot en met 56, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Op 19 juni 2021 liep ik samen met mijn vriendin [naam] vanaf het station in Glanerbrug naar het huis van mijn vriendin. Ik rende met [naam] op mijn rug. Voor ons liepen twee mannen ook aan de linkerkant van de straat. Zij gingen uit elkaar lopen en wij zijn ze gepasseerd.
Ik besloot naar de overkant van de straat te lopen en ik liep in de richting van de twee mannen. [naam] liep met mij mee. [naam] stond voor mij en ik zag dat de kleinste van de twee mannen [naam] een duw gaf. Ik stapte verder naar voren. Ik stond vlak voor de kleinste man van de twee. Ik voelde een soort van stoot in mijn linkerzij. Ik voelde plots een wat nattige vlek aan de linkerkant en ik keek naar mijn linkerzij. Toen pas zag ik een hele grote bloedvlek door mijn shirt heenkomen.
3.
Het geschrift, te weten een letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Twente van
21 juni 2021, op gemaakt door drs .J. Dekker, forensisch arts, pagina 66, 67 en 68:
Betreft [slachtoffer] .
Datum letselonderzoek 21 juni 2021.
Onderzoek: In de linker flank bevindt zich een penetrerend huidletsel dat is gesloten met 1 hechting. Er zal met zekerheid een litteken ontstaan op de plaats van het doorborende huidletsel.
lichaamsdeel: buik
beschrijving: Links in de flank, ongeveer halverwege tussen de ribbenboog en de bekkenkam. De afmetingen bedragen ca 1,5 cmx 0,2 cm.
De diepte is hier onvoldoende geweest om het buikvlies te doorboren en eventueel schade aan te richten aan onderliggende vitale structuren zoals darmen, linkernier en grotere bloedvaten.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , pagina 75 tot en met 79, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Op 19 juni 2021 was ik samen met mijn vriend. Ik woon in Glanerbrug.
Toen zagen wij die twee jongens voor ons lopen.
We kregen een woordenwisseling, we stonden met z'n vieren ter hoogte van de Rabobank. Die jongen en [slachtoffer] stonden vrij dicht op elkaar. Ik ging tussen beiden in staan.
Toen gaf die jongen mij een flinke duw, later zag ik dat ik een snee in mijn linker pols had.
Het was toen voorbij en liepen wij terug naar mijn huis. Ter hoogte van mijn deur zei [slachtoffer] tegen mij: "moet je mijn T-shirt nou eens zien". Ik zag dat zijn T-shirt doorweekt was met bloed.