7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft een woordenwisseling met een voor hem onbekende man direct beantwoord met het steken met een mes en zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Als gevolg van deze geweldshandeling van verdachte heeft [slachtoffer] een wond opgelopen, waar hij een litteken aan zal overhouden.
Verdachte heeft met zijn daad een ernstig gebrek aan respect voor het menselijk leven getoond en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. [slachtoffer] heeft ter zitting verklaard nog steeds last te hebben van de gevolgen van het incident. Dergelijke feiten zorgen daarnaast voor gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving in het algemeen, hetgeen in dit geval temeer geldt nu het geweld heeft plaatsgevonden op de openbare weg.
Dit gedrag rekent de rechtbank verdachte dan ook zwaar aan. Ook het feit dat verdachte meent dat zijn handelen een gerechtvaardigde reactie was en hij niet tot het inzicht is gekomen dat zijn handelen verkeerd is geweest, speelt daarbij een rol. Van enige spijtbetuiging van verdachte ten opzichte van het slachtoffer is – ook ter zitting – niet gebleken. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar wat in vergelijkbare zaken aan straf is opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op de justitiële documentatie(vul de feitaanduidingen in), waaruit blijkt dat de verdachte (vul de feitaanduidingen in)eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de kinder- en jeugdpsycholoog, G.H.J. Friedrichs- Groenendaal, MSc van 16 oktober 2021. Hieruit komt naar voren dat(vul de feitaanduidingen in) bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (antisociale, narcistische en paranoïde persoonlijkheidskenmerken) en dat er aanwijzingen zijn voor problematisch middelengebruik. Deze stoornis en tekorten waren aanwezig tijdens het plegen van het tenlastegelegde. Verdachte heeft door een gering toezicht in de opvoedsituatie onvoldoende leren terug te vallen op zijn omgeving. Hij leerde van buitenaf onvoldoende om zijn emoties te reguleren. Dit in combinatie met een verhoogde impulsiviteit en prikkelzoekendheid leidde tot het ontwikkelen van (antisociale) gedragsproblemen. Verdachte heeft onvoldoende geleerd om problemen op gezonde wijze het hoofd te bieden. Hij komt snel tot een (voor anderen) schadelijke oplossing van zijn problemen. Dit lijkt ook ten aanzien van het tenlastegelegde het geval te zijn geweest. Er wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De inschatting wordt gemaakt dat er sprake is van een matig tot hoog risico op gewelddadig gedrag als er geen interventies plaatsvinden. Hij had ten tijde van het delict geen gestructureerde vrijetijdsbesteding wat hernieuwde risico’s gaf op het plegen van een strafbaar feit, mede gelet op zijn omgang met antisociale jongeren, zijn impulsiviteit, gebrek aan berouw en neiging tot middelengebruik. Positief is dat verdachte gemotiveerd is voor werk en opleiding en zijn leven graag op de rit wil krijgen. Hij lijkt hierbij te kunnen profiteren van de positieve relatie met zijn vader en zijn zus. Om het recidiverisico te verkleinen wordt geadviseerd om verdachte te plaatsen in de setting van Forensisch Beschermd Wonen (FBW) van Transfore waar hij kan werken aan het versterken van adaptieve vaardigheden. Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat hij deel gaat nemen aan hiervoor omschreven interventies. Tevens wordt toezicht en begeleiding van de reclassering geadviseerd.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de rapporten van Reclassering Nederland gedateerd 10 november 2021, 30 november 2021(vul de feitaanduidingen in) en 15 februari 2022. Daaruit komt naar voren dat ten tijde van het ten laste gelegde vooral sprake was van criminogene factoren en weinig beschermende factoren. Er was geen huisvesting, geen inkomen, geen dagbesteding, familieproblemen, zorgelijk middelengebruik, negatief sociaal netwerk, een pro-criminele houding en psychische problemen. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Per 20 december 2021 is verdachte in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis geplaatst bij Transfore in Almelo. Verdachte heeft ter acclimatisatie en een geleidelijke terugkeer in de maatschappij eerst twee weken verbleven op de FPA van Transfore. Vanaf 3 januari 2022 is verdachte overgeplaatst naar FBW Transfore. De plaatsing binnen FBW Transfore is volgens de reclassering vooralsnog succesvol. Ofschoon verdachte zelf het gevoel heeft dat hij niet op de juiste plek verblijft en dat hij veel afgeremd wordt, zet hij goede stappen en is er een positieve ontwikkeling gaande. Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld.
Ondanks de aanwezige intrinsieke motivatie om te veranderen maakt het gegeven dat verdachte andere ideeën heeft hoe de hulpverlening er uit zou moeten zien dan dat deze er thans uitziet dat er een verhoogd risico wordt gezien op het onttrekken aan voorwaarden.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, alcohol- en drugsverbod, contactverbod, locatieverbod (zonder elektronische monitoring) en meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen bij het wegvallen van het reeds ingezette hulpverleningstraject wordt als groot in geschat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de kinder- en jeugdpsycholoog wordt gedragen door diens bevindingen, wat maakt dat de rechtbank zich zal aansluiten bij de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake was van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (antisociale, narcistische en paranoïde persoonlijkheidskenmerken). Hij leerde onvoldoende om zijn emoties te reguleren. Dit in combinatie met een verhoogde impulsiviteit en prikkelzoekendheid leidde tot het ontwikkelen van (antisociale) gedragsproblemen. Dit lijkt ook ten aanzien van het tenlastegelegde het geval te zijn geweest waardoor dit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van de hiervoor besproken rapporten het beeld volgt van een jonge man, die ten tijde van het bewezenverklaarde achttien jaar en acht maanden oud was, die geen huisvesting, dagbesteding of inkomen had terwijl er daarnaast sprake was van middelengebruik. Bovendien liep verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde nog in de proeftijd van een eerdere veroordeling vanwege een geweldsdelict en lijkt het erop dat verdachte er een gewoonte van maakt(e) om met een mes in de broeksband over straat te lopen. Uit het rapport van de kinder- en jeugdpsycholoog komt naar voren dat het steken met het mes lijkt samen te hangen met de tekorten in de emotieregulatie. Al deze omstandigheden samen baren de rechtbank grote zorgen over de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte en de daarmee samenhangende kans op herhaling van (een) soortgelijk(e) feit(en). De rechtbank betrekt hierbij de inhoud van de hiervoor genoemde adviezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het sanctiestelsel voor jeugdigen toe te passen.
De verdachte heeft 174 dagen in voorarrest gezeten en de voorlopige hechtenis is sinds
20 december 2021 geschorst. De rechtbank overweegt dat gelet op de ernst van het feit, maar ook vanuit oogpunt van algemene preventie en vergelding, de eis van de officier van justitie in beginsel passend is. Verdachte staat echter op een punt waar hij een andere richting aan zijn tot op heden zorgwekkend crimineel leven kan geven. Het is van groot belang dat verdachte een opleiding gaat volgen. Hij heeft in ieder geval al een opleiding tot barbier gekozen waar hij enthousiast over is en wat kan bijdragen aan een andere plek in de maatschappij dan verdachte tot heden heeft gehad. Nu die opleiding in het schooljaar 2022/2023 begint in september 2022 zal de rechtbank een groter deel van de straf voorwaardelijk laten zijn. Hierdoor en in combinatie met het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis komt verdachte vrij als zijn opleiding begint. Hij kan als het ware met het volgen van de opleiding verdienen dat hij niet langer de gevangenis in hoeft. Verdachte zal daarbij de ondersteuning van de reclassering moeten volgen. De rechtbank acht de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering worden geadviseerd noodzakelijk ter voorkoming van recidive, behoudens het locatie- en contactverbod. De rechtbank merkt op dat uit het dossier en de over verdachte opgemaakte rapportages voldoende naar voren is gekomen dat verdachte niet meer in Glanerbrug woont en de kans dat hij, wanneer hij zijn ouders of familie in Glanerbrug bezoekt, [slachtoffer] en [naam] tegen zal komen zeer klein is, zodat de rechtbank geen noodzaak ziet tot het opleggen van een locatie- en contactverbod.
De rechtbank is van oordeel dat ook de oplegging van de maatregel op grond van artikel 38v Sr niet noodzakelijk is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal een proeftijd van drie jaren opleggen, met daaraan verbonden de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Deze proeftijd is langer dan die door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het hoge recidiverisico op misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen, wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 14e Sr om dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen. De rechtbank is van oordeel dat het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid ook noodzakelijk is.