ECLI:NL:RBOVE:2022:630

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
ak_20_2620
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht buiten behandeling stellen van aanvraag bijstandsuitkering door gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De eiser had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, maar deze was door de gemeente buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende gegevens had om de aanvraag te beoordelen, ondanks dat de eiser verklaringen had overgelegd van zijn oom en tante, die bevestigden dat hij bij hen verbleef en dat zij in zijn levensonderhoud voorzagen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte de aanvraag niet in behandeling had genomen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,--. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden van de eiser niet waren veranderd en dat de verklaringen van zijn oom en tante niet terzijde geschoven konden worden zonder verdere verificatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/2620

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.W.M. Melief,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: M.A. Lutje.

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandsuitkering buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 17 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn oom M. Belkasmi en door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Partijen hebben via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Wat aan de besluitvorming vooraf is gegaan
1.1
Eiser, geboren op 2 mei 2000, is opgegroeid in Marokko en is in april 2019 in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Aanvankelijk stond hij niet ingeschreven in de basisregistratie personen (brp) en verbleef hij bij zijn oma in Rotterdam. Vanaf 21 juni 2019 staat hij ingeschreven in de gemeente Enschede bij zijn oom en tante.
1.2
Op 10 december 2019 heeft hij zich gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Omdat eiser jonger is dan 27 jaar geldt voor hem de zoekperiode van vier weken. Op 31 januari 2020 heeft eiser zich opnieuw gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Bij besluit van 25 februari 2020 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit is geen bezwaar ingesteld.
1.3
Op 30 maart 2020 heeft eiser zich opnieuw gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering met ingang van 19 december 2019. Verweerder heeft eiser verzocht gegevens over te leggen. In verband met het uitblijven van deze gegevens, heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Standpunten van partijen
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ondanks herhaald verzoek niet alle gegevens heeft verstrekt die nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Verweerder stelt dat zij te weinig informatie hadden om een beslissing te kunnen nemen. Zo ontbreken onder meer gegevens over hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Verweerder heeft daarom besloten eisers bijstandsaanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling te nemen.
2.2
Eiser stelt dat verweerder wel genoeg informatie had en dat het besluit op bezwaar onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Zo heeft verweerder de verklaringen van eisers oom en tante bij wie hij woont en van de Stichting Humaan Overijssel, die op de hoogte is van de situatie, zonder meer terzijde geschoven.
Eiser ervaart het als schokkend dat verweerder niet de moeite heeft genomen deze verklaringen te verifiëren bijvoorbeeld door een huisbezoek af te leggen.
Wettelijk kader
3.1
In artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb staat dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.
3.2
Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
3.3
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet, voor zover van belang, bepaalt verweerder welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
3.4
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) rust de bewijslast bij een aanvraag om bijstand in beginsel op de aanvrager. Eiser moet dus aannemelijk maken dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. In dat kader is het voor een juiste beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijk dat verweerder inzicht heeft in zijn woon- en leefsituatie en in zijn financiële situatie in de aan de bijstandsaanvragen voorafgaande perioden.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Verweerder heeft eiser bij brief van 31 maart 2020 meegedeeld dat de aanvraag wordt opgeschort. Verweerder heeft eiser verzocht binnen één week de volgende gegevens aan te leveren:
1. Controleerbare en verifieerbare bewijsstukken waaruit blijkt hoe eiser vanaf april 2019 tot en met heden in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Enkel een schriftelijke verklaring is onvoldoende. Eiser kan bijvoorbeeld bewijsstukken inleveren van gemaakte of opgelopen schulden in deze periode.
2. Bewijs van de door eiser afgesloten lening bij M-Pact en bewijs van de door eiser gedane aflossing van de lening bij M-Pact;
3. Controleerbare en verifieerbare bewijsstukken die de herkomst van onderstaande bijschrijving op eisers betaalrekening verklaart: 24-02-2020 € 3,00 [eiser] .
Daarbij is eiser er op gewezen dat verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling kan stellen, indien hij deze gegevens niet alsnog binnen één week aanlevert.
4.2
Eiser heeft een verklaring van zijn oom en tante overgelegd, waarin zij verklaren dat eiser bij hen verblijft en dat zij in eisers levensonderhoud hebben voorzien.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat niet wordt getwijfeld aan de juistheid van de verklaring van eisers oom en tante. Gelet hierop en gelet op de inhoud van deze verklaring, acht de rechtbank het aannemelijk dat eisers oom en tante in de periode voorafgaand aan de aanvraag in eisers levensonderhoud hebben voorzien.
4.3
De rechtbank stelt vast dat de lening en storting van € 3,-- niet in de weg kunnen staan aan het kunnen vaststellen van eisers recht op bijstand. Het bedrag van de storting is te gering om van belang te kunnen zijn voor het recht op bijstand en partijen verschillen niet met elkaar van mening over het feit dat eiser schulden heeft.
4.4
Inmiddels is aan eiser wel een bijstandsuitkering toegekend. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt wat er anders of meer is overgelegd waardoor eisers recht nu kennelijk wel was vast te stellen, maar in de periode die in deze procedure ter beoordeling voor ligt niet. Eisers omstandigheden zijn gelijk gebleken en aan de omstandigheden ten tijde van deze aanvraag wordt niet getwijfeld in die zin dat eiser verblijft bij zijn oom en tante, die in de periode in geding in eisers levensonderhoud hebben voorzien.
4.5
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat verweerder eisers aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling heeft gesteld.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat voor het nemen van een nieuw besluit nieuw onderzoek door verweerder nodig is, indien verweerder de gebreken wil herstellen. Dit kan lang duren. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1). De rechtbank acht het aangewezen dat verweerder in het nieuw te nemen besluit op bezwaar tevens (opnieuw) beslist ten aanzien van de proceskostenvergoeding in bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.