ECLI:NL:RBOVE:2022:624

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
C/08/274363 / HA ZA 21-484
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in faillissementszaak met curator en Limited Liability Partnership

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, gaat het om een bevoegdheidsincident in het kader van een faillissement. De curator, mr. Ali Ben Daoued Q.Q., vertegenwoordigt VGH B.V. en heeft een vordering ingesteld tegen MB-Verkeersregelaars LLP, een Limited Liability Partnership uit het Verenigd Koninkrijk. De curator vordert betaling van € 143.924,78 voor werkzaamheden die zijn uitgevoerd door werknemers van VGH B.V. voor MB. MB heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, op basis van artikel 99 Rv. De curator stelt echter dat de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, bevoegd is op grond van artikel 106 Rv, omdat de rechter-commissaris vanuit deze rechtbank is benoemd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat artikel 106 Rv een alternatieve bevoegdheid creëert in zaken betreffende de toepassing van wettelijke bepalingen inzake faillissement. De rechtbank concludeert dat de vordering van de curator valt onder deze bepaling, omdat het gaat om een vordering die verband houdt met het faillissement. De rechtbank heeft de incidentele vordering van MB afgewezen en MB in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft tevens een mondelinge behandeling bevolen, waarbij partijen aanwezig moeten zijn om de zaak verder te bespreken.

De uitspraak is gedaan op 2 maart 2022 en de rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor het bepalen van de datum en tijd van de mondelinge behandeling. De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij eventuele nadere stukken tot uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling kunnen indienen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : C/08/274363 / HA ZA 21-484
Vonnis in incident van 2 maart 2022
in de zaak van
MR. ALI BEN DAOUED Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGH B.V.,
gevestigd in Wesepe,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie, verwerende partij in het incident,
hierna te noemen de curator,
advocaat: mr. D.F. Fransen
tegen
de naar het recht van het Verenigd Koninkrijk opgerichte Limited Liability Partnership (LLP)
MB-VERKEERSREGELAARS LLP,
statutair gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, tevens gevestigd en kantoorhoudende in Rietmolen,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, eisende partij in het incident,
hierna te noemen MB,
advocaat: mr. A.A. Dooijeweerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 november 2021;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens (voorwaardelijke) conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat in het incident vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat over betaling van werkzaamheden die zijn uitgevoerd door werknemers van VGH B.V. Die werkzaamheden zijn onder andere uitgevoerd voor Dega B.V. Tussen VGH B.V. en MB is een overeenkomst gesloten, op basis waarvan MB voor VGH B.V. de werkzaamheden zou factureren, aldus de curator. Op grond van deze overeenkomst tussen VGH B.V. en MB, dan wel op grond van ongerechtvaardigde verrijking, dient MB volgens de curator aan VGH B.V. te betalen voor de inzet van de werknemers van VGH B.V. De curator vordert daarom in de hoofdzaak – samengevat – dat MB wordt veroordeeld om aan de curator te betalen een bedrag van € 143.924,78, te vermeerderen met de rente, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten, proceskosten en nakosten.
2.2.
MB heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in de hoofdzaak en heeft een vordering in reconventie ingesteld.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
MB heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. MB heeft gesteld dat de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle niet bevoegd is om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen, omdat op grond van artikel 99 Rv de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen bevoegd is. Bevoegdheid op grond van artikel 106 Rv is hier niet aan de orde, omdat die bepaling slechts ziet op zaken die rechtstreeks voortkomen uit het faillissement en die alleen door het faillissement kunnen ontstaan, aldus MB.
3.2.
De curator stelt dat de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle mede bevoegd is op grond van artikel 106 Rv, nu de rechter-commissaris vanuit de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle is benoemd. Artikel 106 Rv moet volgens de curator ruim worden uitgelegd en heeft (ook) betrekking op zaken die verband houden met het faillissement.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 106 Rv is in zaken betreffende de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake faillissement mede bevoegd de rechtbank waaruit de rechter-commissaris is benoemd. Beoordeeld dient te worden of de onderhavige zaak onder de reikwijdte van dit artikel valt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De rechtbank licht dat oordeel als volgt toe.
3.4.
Artikel 106 Rv creëert een alternatieve bevoegdheid in zaken betreffende de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake faillissement. Het woord ‘betreffende’ betekent dat het daarbij niet alleen gaat om zaken die rechtstreeks hun grondslag vinden in het faillissement, maar ook om zaken die daarmee verband houden, zoals het vorderen van een boedelschuld. De bepaling moet dus ruim worden uitgelegd. Op grond van artikel 25 Fw worden rechtsvorderingen, die rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, door de curator ingesteld. De vorderingen van de curator in de hoofdzaak strekken tot herstel van de verhaalsmogelijkheden van de faillissementsschuldeisers en wel binnen het kader van het faillissement. De opbrengst daaruit valt immers in de boedel om vervolgens via de uitdelingslijst tot verdeling te komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat hier sprake is van een toepassing van een wettelijke bepaling inzake faillissement.
3.5.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle op grond van artikel 106 Rv, als rechtbank waaruit de rechter-commissaris is benoemd, bevoegd is om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.6.
MB wordt in dit incident in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van dit incident aan de zijde van de curator, tot op heden begroot op € 563,00 aan salaris voor de advocaat van de curator.
3.7.
De nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen als hierna te vermelden.
Het verdere verloop van de hoofdzaak
3.8.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen als bedoeld in artikel 87 Rv.
3.9.
De rechtbank acht aan beide zijden de aanwezigheid op de mondelinge behandeling wenselijk van personen die inhoudelijk van de zaak op de hoogte zijn alsmede van personen die bevoegd zijn om een regeling te treffen.
3.10.
De mondelinge behandeling zal in beginsel volgens de navolgende agenda verlopen:
I. Inleiding en door rechter te bespreken formaliteiten
II. Toelichting (indien gewenst) door (de gemachtigden van) partijen (maximaal 10 minuten per partij), waarvan beknopte notities kunnen worden overgelegd
III. Vragen van de rechter (de onderwerpen waarop de rechter zich met name zal richten, kunnen aan partijen per brief of e-mail uiterlijk drie weken voor de mondelinge behandeling worden toegestuurd)
IV. Bespreking van het verdere verloop van de procedure, zoals:
- de mogelijkheid tot het treffen van een schikking, waarbij desgewenst een voorlopig oordeel kan worden gegeven, dan wel inschakeling van een mediator
- verdere regie van de procedure
- het opmaken van een proces-verbaal
- de termijn waarop vonnis wordt gewezen
V. Het eventueel mondeling wijzen van (tussen)vonnis
VI. Sluiting
3.11.
De rechter die de zaak op de zitting behandelt is mr. M.W. Eshuis. De naam van de rechter is nog niet definitief. Het kan zijn dat de zaak nog aan een andere rechter wordt toegedeeld. De uiteindelijke toedeling vindt namelijk vlak voor de zitting plaats. Als een andere rechter de zaak op zitting zal behandelen dan krijgen partijen uiterlijk twee werkdagen voor de zitting daarvan bericht.
3.12.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen -ook in het nadeel van die partij -kan maken die zij geraden zal achten.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt MB in de kosten van dit incident aan de zijde van de curator, tot op heden begroot op € 563,00, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt MB in de nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat MB niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling;
in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
4.4.
beveelt een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 87 Rv;
4.5.
partijen moeten, bijgestaan door hun advocaten, verschijnen op de mondelinge behandeling in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Schuurmanstraat 2 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd;
4.6.
bepaalt dat indien beide partijen wensen dat de mondelinge behandeling online zal plaatsvinden, zij dit op de hierna te noemen rolzitting dienen te berichten, voorzien van hun e-mailadressen en telefoonnummers;
4.7.
bepaalt dat partijen in persoon aanwezig moeten zijn, dan wel (indien het een rechtspersoon betreft) vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is deze partij te vertegenwoordigen;
4.8.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 16 maart 2022voor het bepalen van de dag en het tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Partijen hoeven niet aanwezig te zijn bij deze rolzitting. Partijen kunnen tot uiterlijk de vrijdag daarvoor schriftelijk 20 verhinderdata (of 40 verhinderingsdagdelen) opgeven voor de drie volledige maanden die volgen na (de maand van) deze rolzitting;
4.9.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen, alsmede dat bij de planning geen rekening zal worden gehouden met de verhinderingen van een partij die meer verhinderingen heeft opgegeven dan hiervoor onder 4.8 genoemd;
4.10.
bepaalt dat de mondelinge behandeling in beginsel niet zal worden uitgesteld nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
4.11.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling twee uur zal worden uitgetrokken;
4.12.
wijst partijen er op dat zij eventuele nadere stukken ten behoeve van de mondelinge behandeling tot uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding kunnen brengen;
4.13.
bepaalt dat de zaak wordt verwezen naar de rol van
woensdag 13 april 2022voor het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie;
4.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.