ECLI:NL:RBOVE:2022:607

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
9505334 \ EJ VERZ 21-394
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en transitievergoeding in arbeidsconflict tussen werkgever en werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 februari 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van TIFA LEMELE B.V. tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer, hierna te noemen [verweerder]. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 21 oktober 2021 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van [verweerder] en aanvullende stukken van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2021 werd een schikking bereikt, maar deze werd later door [verweerder] herroepen, wat leidde tot de huidige beschikking.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen opzegverbod van toepassing is en dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. TIFA heeft aangevoerd dat [verweerder] zelf de arbeidsrelatie heeft verstoord door onterecht beschuldigingen te uiten en niet mee te werken aan re-integratie. [verweerder] heeft echter betoogd dat hij een kwetsbare werknemer is en dat de verstoorde relatie voornamelijk het gevolg is van het handelen van TIFA.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er geen ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] is vastgesteld, de arbeidsrelatie zodanig verstoord is dat voortzetting niet meer mogelijk is. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 april 2022. TIFA is verplicht om een transitievergoeding te betalen, verminderd met transitiekosten. De verzoeken van [verweerder] om een billijke vergoeding en om betaling van achterstallig salaris zijn afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 9505334 \ EJ VERZ 21-394
Beschikking van de kantonrechter van 21 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap
TIFA LEMELE B.V.,
gevestigd te Lemele,
verzoekende partij, hierna te noemen Tifa,
gemachtigde: mr. L. Grosveld
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerder] ,
gemachtigde: mr. L.H. Haarsma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 21 oktober 2021
- het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk verzoek en zelfstandige nevenvorderingen
- het verweerschrift, tevens aanvullend verzoekschrift van Tifa
- de aanvullende producties 32 tot en met 35 van [verweerder]
- de aanvullende productie 54 van Tifa
- de mondelinge behandeling van 20 december 2021 en de op die zitting voorgedragen pleitnota van [verweerder] .
1.2.
Partijen hebben ter zitting een schikking bereikt, die in een proces-verbaal is vastgelegd. Bij brief van 28 december 2021 heeft [verweerder] zich echter op zijn herroepingsrecht beroepen, waardoor de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst is ontbonden. Hierna is beschikking is bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en zo ja, of aan de werknemer een transitievergoeding en een billijke vergoeding moet worden betaald. Ook dient een oordeel te worden gegeven over een tweetal door de werknemer ingediende nevenvorderingen.

3.De feiten

3.1.
[verweerder] , geboren [1983] , is op 23 augustus 2000 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Tifa.
3.2.
De laatste functie die [verweerder] vervulde, is die van hulp machinale houtbewerking/assistent werkplaatstimmerman, voor 40 uur per week tegen een salaris van
€ 2.057,01 bruto per 4 weken, inclusief prestatietoeslag.
3.3.
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao Timmerindustrie van toepassing (hierna te noemen: de cao), waarvan het Handboek Functiesysteem Timmerindustrie (hierna te noemen: het handboek) een bijlage is.
3.4.
In oktober 2012 heeft Tifa [verweerder] wegens bedrijfseconomische redenen een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden voorgelegd. [verweerder] is niet tot ondertekening van die overeenkomst overgegaan.
3.5.
Bij [verweerder] is op enig moment in 2012 kanker geconstateerd, waardoor hij zich ziek heeft moeten melden. Dit laatste was kort na het aanbieden van voornoemde beëindigingsovereenkomst.
3.6.
Vanaf 28 augustus 2017 is [verweerder] langdurig arbeidsongeschikt geweest. Omdat [verweerder] vanwege die arbeidsongeschiktheid op grond van de cao steeds minder salaris zou ontvangen, zijn partijen overeengekomen dat het verlies in salaris gecompenseerd zou worden door verrekening van het in de loop der tijd opgebouwde saldo aan verlof- en ATV-uren, zodat [verweerder] steeds 100% van zijn salaris zou ontvangen.
3.7.
In augustus 2018 werkte [verweerder] weer gedeeltelijk in aangepast werk. In november 2018 kreeg hij echter een ernstige terugslag, waardoor hij tijdelijk niet kon werken. In januari 2019 is hij vervolgens weer gedeeltelijk aan het werk gegaan.
3.8.
Op 30 april 2019 heeft de medisch specialist van [verweerder] geoordeeld dat er geen beperkingen zijn voor werk of sport.
3.9.
In mei 2019 heeft [verweerder] zijn werk weer volledig hervat, dit terwijl het advies van de bedrijfsarts was dat hij zijn werk zou beperken tot 6,5 uur per dag.
3.10.
Na aansporing door Tifa, heeft [verweerder] in juni 2019 een WIA-uitkering aangevraagd.
3.11.
Op 24 oktober 2019 heeft [verweerder] Tifa een brief gestuurd waarin vermeld staat dat hij het er niet mee eens is dat Tifa hem nog deels arbeidsongeschikt houdt, dat Tifa een week de tijd krijgt om de WIA-aanvraag in te trekken en dat [verweerder] binnen 2 weken een overzicht wil ontvangen van al zijn “gewerkte uren, verlofuren, opgenomen uren, feestdagen uren, ziekte uren en vakantie-uren” vanaf 1 januari 2016.
3.12.
In het medisch onderzoeksverslag van 14 november 2019 van de verzekeringsarts van het UWV, dat in verband met de WIA-aanvraag is opgesteld, staat vermeld dat bij [verweerder] per einde wachttijd d.d. 25 augustus 2019 geen sprake is van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Het UWV heeft de WIA-aanvraag van [verweerder] dan ook, na een beoordeling door een arbeidsdeskundige, bij beslissing van 27 november 2019 afgewezen.
3.13.
In een rapport van 26 november 2019 van de arbeidsdeskundige van het UWV met betrekking tot het re-integratietraject staat vermeld dat Tifa [verweerder] vóór het bereiken van de wachttijd al hersteld had kunnen melden, alsmede dat geen loonsanctie wordt toegepast omdat de wachttijd al is verstreken.
3.14.
Op 6 december 2019 hebben partijen overleg gevoerd over onder meer de in r.o. 3.11 genoemde brief van [verweerder] . Bij brief van 9 december 2019 heeft [verweerder] Tifa vervolgens wederom verzocht hem per 1 mei 2019 beter te melden en hem een urenoverzicht toe te sturen.
3.15.
Tifa heeft [verweerder] vervolgens per 28 augustus 2019 hersteld gemeld. Ook heeft zij hem laten weten meer tijd nodig te hebben voor het opstellen van het door hem verzochte urenoverzicht.
3.16.
Op 16 december 2019 heeft Tifa een brief ontvangen van een door [verweerder] ingeschakelde advocaat. In die brief staat vermeld dat het erop lijkt dat Tifa aanstuurt op een arbeidsconflict en wordt weer verzocht [verweerder] per 1 mei 2019 beter te melden en hem een urenoverzicht te sturen.
3.17.
Op 10 januari 2020 hebben partijen afspraken gemaakt over het verlofsaldo en heeft Tifa een urenoverzicht aan [verweerder] verstrekt. Ook heeft Tifa een reactie gestuurd naar aanleiding van de in r.o. 3.16 genoemde brief. In die reactie staat onder meer vermeld dat Tifa het loon van [verweerder] vanaf 13 mei 2019 op sociale gronden alsnog voor 100% zal betalen.
3.18.
Bij brief van 19 juni 2020 heeft de gemachtigde van [verweerder] Tifa verzocht [verweerder] beter te melden met ingang van 1 mei 2019 en heeft zij haar om uitbetaling van achterstallig salaris en om een overzicht van verlofuren en gewerkte uren vanaf 27 augustus 2017 verzocht. Tifa heeft per brief van 22 juni 2020 op die brief gereageerd, waaraan onder meer het in r.o. 3.17 genoemde urenoverzicht was gevoegd.
3.19.
Op 12 augustus 2020 heeft [verweerder] zich ziek gemeld en op 14 augustus 2020 heeft zijn gemachtigde Tifa in verband hiermee een brief gestuurd. In die brief staat vermeld dat [verweerder] zich onveilig voelt op de werkvloer “niet in de laatste plaats vanwege de wijze waarop met hem wordt omgegaan”, dat de arbeidsrelatie door toedoen van Tifa ernstig onder druk wordt gezet en dat sprake is van ziekmakend gedrag, alsmede dat Tifa geen opvolging geeft aan de ziekmelding door geen bedrijfsarts in te schakelen maar hem telefonisch blijft benaderen.
3.20.
In een terugkoppeling van de bedrijfsarts van 24 augustus 2020 staat vermeld dat de oorzaak van de ziekmelding geen ziekte is, maar een door [verweerder] als verstoord ervaren arbeidsverhouding en dat het advies is een bemiddelaar in te schakelen.
3.21.
Partijen zijn hierna een mediationtraject ingegaan. Op 26 november 2020 vond het derde en laatste mediationgesprek plaats. De mediation heeft niet tot overeenstemming geleid.
3.22.
Gedurende het mediationtraject, namelijk op 22 oktober 2020, heeft [verweerder] een onafhankelijke bedrijfsarts bezocht, die hem voorlopig volledig arbeidsongeschikt achtte en hem rust voorschreef voor een periode van 2 tot 6 weken. In het rapport dat die bedrijfsarts heeft opgesteld staat onder meer vermeld:
Specifiek probleem is nu dat de wg een soort fobisch object is geworden voor de wn. Dat speelt zich geheel af in het hoofd van de wn en zegt op zich niets over de wg zelf maar het is wel een zeer belangrijk gegeven waarmede rekening moet worden gehouden. Er is hierdoor namelijk een aparte stoornis ontstaan die eigenlijk behandeling behoeft. In de praktijk zie ik hier echter zelden of nooit nog iets goeds uitkomen (voor wat betreft de relatie wg en wn). Wat rest, is het voorzetten van de mediation. (…) Ik stel voor nu enkele weken rust te nemen en dan de mediation weer op te starten. Daarbij kan ook de mogelijkheid van exit-mediation en VSO aan bod komen.
3.23.
Tifa heeft [verweerder] op 27 november 2020 een brief gestuurd waarin vermeld staat dat het wat haar betreft niet nodig is dat zijn dienstverband wordt beëindigd, dat hij op 30 november 2020 weer op kantoor wordt verwacht en dat als hij dan niet verschijnt, hij niet langer aanspraak kan maken op betaling van zijn loon. Tot een loonstop is het vervolgens niet gekomen.
3.24.
In een terugkoppeling van de bedrijfsarts van 1 december 2020 staat vermeld dat een terugkeer naar werk bij Tifa geen reële optie is en dat het advies is om te komen tot een beëindiging van het dienstverband. Tifa heeft [verweerder] daartoe vervolgens een voorstel gedaan, maar partijen hebben hierna geen overeenstemming bereikt over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
3.25.
Naar aanleiding van een door [verweerder] aangevraagd deskundigenoordeel heeft het UWV op 7 januari 2021 geoordeeld dat [verweerder] op 30 november 2020 zijn werk niet kon doen.
3.26.
Op verzoek van Tifa heeft de bedrijfsarts vervolgens een probleemanalyse opgesteld, waarin als eerste ziektedag 22 oktober 2020 vermeld staat. Tifa heeft naar aanleiding van die probleemanalyse een plan van aanpak opgesteld met als einddoel werkhervatting bij een andere werkgever of beëindiging van de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verweerder] . [verweerder] heeft dat plan alleen voor gezien getekend.
3.27.
In de eerste maanden van 2021 heeft de gemachtigde van [verweerder] Tifa in verschillende brieven ernstig verwijtbaar handelen verweten en zich op het standpunt gesteld dat [verweerder] verschillende geldvorderingen op haar heeft.
3.28.
Tifa heeft op enig moment een re-integratiebureau ingeschakeld voor een tweede spoortraject. Omdat [verweerder] weigerde aan te geven hoe hij voor dat bureau bereikbaar was, heeft Tifa hem op 10 maart 2021 een loonstop aangezegd.
3.29.
Naar aanleiding van een door Tifa aangevraagd deskundigenoordeel heeft het UWV op 3 juni 2021 geoordeeld dat [verweerder] onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie.
3.30.
Via het door Tifa ingeschakelde re-integratiebureau is hierna geregeld dat [verweerder] in juli 2021 op basis van een werkervaringsplaatsovereenkomst aan de slag kon bij [X] Kozijnen (hierna te noemen: [X] ).
3.31.
In een brief van 25 augustus 2021 van een door Tifa ingeschakelde advocaat aan de gemachtigde van [verweerder] staat onder meer vermeld dat de boekhouder van Tifa alle urenbriefjes van [verweerder] vanaf periode 6 in 2018 handmatig heeft gecheckt. Aan die brief was een door de boekhouder opgesteld urenoverzicht gevoegd.
3.32.
Per 22 september 2021 heeft Tifa [verweerder] hersteld gemeld bij het UWV.
3.33.
Op enig moment heeft [X] [verweerder] een baan aangeboden, die hij heeft afgewezen. Omdat er met [X] op dat moment geen afspraken konden worden gemaakt over een detachering van [verweerder] , heeft Tifa [verweerder] op 8 oktober 2021 gemeld dat de werkervaringsplek bij [X] zou worden beëindigd en dat het hem niet was toegestaan om voor [X] werkzaam te blijven.
3.34.
Uiteindelijk hebben Tifa en [X] toch een overeenkomst gesloten voor de detachering van [verweerder] , zodat [verweerder] momenteel weer werkzaam is bij [X] .

4.Het geschil

4.1.
Tifa verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op een zo kort mogelijke termijn en zonder rekening te houden met de opzegtermijn te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e dan wel g BW, zonder toekenning van een transitievergoeding of enige andere vergoeding aan [verweerder] en met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure.
4.2.
[verweerder] verweert zich tegen dit verzoek en stelt zich primair op het standpunt dat de ontbinding moet worden afgewezen. Voor zover de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] bij wijze van tegenverzoek aan hem een transitievergoeding toe te kennen van € 17.376,97 en een billijke vergoeding van € 289.472,40. Hoe dan ook verzoekt [verweerder] bij wijze van nevenvorderingen als bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW Tifa te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 31.965,50 aan achterstallig salaris en haar op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot het overleggen van een deugdelijke verlofadministratie over de periode vanaf 2016, alsmede veroordeling van Tifa in de kosten van deze procedure.
4.3.
Tifa verweert zich tegen het voorwaardelijke tegenverzoek en tegen de nevenvorderingen van [verweerder] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter kan het verzoek van Tifa tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] slechts inwilligen, indien aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:669 BW is voldaan en er geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden vergelijkbare opzegverboden gelden.
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod. Vast staat immers dat [verweerder] niet langer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dat bij [verweerder] recent weer kanker is geconstateerd, doet hier – hoe spijtig die constatering ook is – niets aan af.
5.3.
Op grond van artikel 7:669 lid 1 BW kan de arbeidsovereenkomst tussen partijen alleen worden ontbonden, indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
Het standpunt van Tifa
5.4.
Tifa legt aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag dat sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , althans van een zodanige verstoorde arbeidsverhouding, dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Tifa voert daartoe samengevat het volgende aan. [verweerder] heeft zelf het initiatief genomen om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen door doelbewust de arbeidsrelatie te verstoren. Hij heeft namelijk zonder deugdelijke onderbouwing Tifa voortdurend van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten beticht en steeds betaling geëist van niet onderbouwde vorderingen, met als doel dat Tifa verplicht zou worden om bovenop de transitievergoeding een torenhoge billijke vergoeding aan [verweerder] te betalen. Anders dan [verweerder] doet voorkomen, had Tifa echter nooit de wil om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen en heeft zij zich altijd constructief jegens hem opgesteld. Wat betreft de betermelding van [verweerder] in mei 2019 heeft Tifa aanvankelijk gewoon het advies van de bedrijfsarts opgevolgd en heeft zij later voor een hersteldatum van 28 augustus 2019 gekozen, omdat het UWV haar beslissing per datum 1e WIA-dag liet gelden en niet had geoordeeld dat aan [verweerder] vanwege het niet voltooien van de wachttijd geen WIA-uitkering kon worden toegekend. Ten aanzien van de verlofuren geldt dat gebleken is dat er inderdaad een correctie diende plaats te vinden, maar hierover zijn met [verweerder] afspraken gemaakt, waarna hij akkoord is gegaan met het aan hem verstrekte verlofoverzicht. Tifa dacht dat deze kwestie was opgelost, maar [verweerder] bleef deze vervolgens steeds weer oprakelen en hij bleef Tifa zonder onderbouwing ervan betichten dat zij hem met opzet zou hebben benadeeld. Ook kwam hij plotseling met de stelling dat Tifa hem vanaf de aanvang van zijn dienstverband verkeerd heeft ingeschaald. Bij het voorgaande komt nog dat [verweerder] in de periode dat hij niet mee wilde werken aan de re-integratie tweede spoor, zonder medeweten en toestemming van Tifa voor [X] heeft gewerkt. [verweerder] heeft met zijn handelen een langdurige impasse in de relatie met Tifa veroorzaakt en ernstig verwijtbaar gehandeld, zodat geen aanleiding bestaat aan hem enige vergoeding toe te kennen. Omdat [verweerder] in dienst kan treden van [X] , maar hij er zelf voor kiest dat niet te doen omdat hij kennelijk eerst veel geld van Tifa wil zien, dient de arbeidsovereenkomst zonder rekening te houden met de wettelijke opzegtermijn van 4 maanden te worden ontbonden.
Het standpunt van [verweerder]
5.5.
[verweerder] meent primair dat er geen grond is om zijn arbeidsovereenkomst te ontbinden. Hij stelt in dat kader voorop dat hij een kwetsbare werknemer is, omdat hij zwakbegaafd is en weer kanker heeft, en dat hij het betreurt dat Tifa hem zijn zekerheid in het leven, zijn vaste contract, van hem wil afnemen. [verweerder] voert in dat kader ook aan dat hij vanwege zijn beperkingen nooit meer elders aan de slag zal komen en dat hij een nieuwe werkgever niet met zijn zieke wil opzadelen. Volgens [verweerder] is er geen sprake van (ernstig) verwijtbaar handelen aan zijn zijde en evenmin van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Hij erkent dat hij in zijn dienstverband bij Tifa minder arbeidsvreugde is gaan ervaren, maar betoogt dat de arbeidsrelatie desnoods door middel van mediation kan worden verbeterd. Voor zover wel geoordeeld wordt dat sprake is van een voldragen ontslaggrond, is deze volgens [verweerder] door het gedrag van Tifa veroorzaakt. Niet hij maar Tifa heeft de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig onder druk gezet, aldus [verweerder] . [verweerder] meent dan ook dat Tifa ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat hij naast een transitievergoeding aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Ter onderbouwing van deze standpunten voert [verweerder] het volgende aan. Tifa heeft hem ingedeeld in een onjuiste functieschaal, heeft een vanaf 2006 geldende wijziging in het loon niet doorgevoerd en heeft hem ondanks herhaald verzoek geen deugdelijk verlofoverzicht willen verstrekken. Ook heeft Tifa in 2012 de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met wederzijds goedvinden willen beëindigen tijdens ziekte, heeft zij niet het volledige loon willen betalen terwijl [verweerder] weer volledig hersteld was en heeft zij geweigerd hem hersteld te melden in weerwil van de opinie van de deskundigen. Tifa heeft bovendien haar re-integratieverplichtingen verzaakt, de ziekte van [verweerder] niet serieus genomen, zijn ziekmelding in 2020 niet geaccepteerd, en hem onder druk van een loonstop aangespoord een WIA-uitkering aan te vragen, terwijl daar helemaal geen reden toe was. Hier komt nog bij dat Tifa [verweerder] niet meer heeft willen re-integreren in het eerste spoor, dat zij hem heeft verweten niet actief te zijn in het tweede spoor terwijl hij het spoor bijster was, dat zij [verweerder] een onredelijke detacheringsovereenkomst heeft voorgelegd en hem vervolgens heeft verweten daar niet mee akkoord te gaan en dat zij de detacheringsovereenkomst (bedoeld zal zijn de werkervaringsplekovereenkomst) rauwelijks heeft opgezegd.
Geen (ernstige) verwijtbaarheid van [verweerder] , wel een verstoorde arbeidsrelatie
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Hoewel voorstelbaar is dat de opstelling van [verweerder] Tifa op enig moment tot wanhoop heeft gedreven, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van zodanig verwijtbaar handelen dat van Tifa in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat [verweerder] voor zijn rechten is opgekomen, kan hem niet worden verweten, terwijl het de vraag is in hoeverre [verweerder] zelf enige blaam treft van de wijze waarop dit is gebeurd. Tifa betoogt zelf immers dat de negatieve opstelling van [verweerder] vermoedelijk niet zozeer door hemzelf maar door zijn zus en advocaat/gemachtigde is veroorzaakt. Wat betreft de stelling van Tifa dat [verweerder] zonder haar medeweten en toestemming al voor [X] heeft gewerkt, geldt dat dit niet is komen vast te staan.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen naar het oordeel van de kantonrechter tot een einde dient te komen. De mediation tussen partijen is immers mislukt, waarna de door Tifa ingeschakelde bedrijfsarts op 1 december 2020 heeft vastgesteld dat een terugkeer naar werk bij Tifa geen reële optie is en heeft geadviseerd om te komen tot een beëindiging van het dienstverband. In de tussentijd heeft ook de door [verweerder] zelf ingeschakelde bedrijfsarts geconstateerd dat een terugkeer problematisch is, omdat Tifa voor [verweerder] “een fobisch object” is geworden. Gelet hierop en gelet op het feit dat partijen ook na 1 december 2020 niet nader tot elkaar zijn gekomen en hun verhouding verder op scherp is komen te staan, heeft de kantonrechter geen aanleiding om aan te nemen dat de arbeidsverhouding tussen partijen nog verbeterd kan worden. Er is dan ook sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die maakt dat in redelijkheid niet van Tifa kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.7.
Gelet op de verstoorde arbeidsverhouding, ligt herplaatsing van [verweerder] bij Tifa niet in de rede. De conclusie is dan ook dat het verzoek van Tifa toewijsbaar is. Nu de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , is de kantonrechter gebonden aan het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 sub a BW. De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van die bepaling dus worden ontbonden met ingang van 1 april 2022. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure. Het betoog van [verweerder] dat hij een kwetsbare werknemer is, kan wat dit betreft niet tot een ander oordeel leiden, net als zijn stelling dat hij nooit meer elders aan de slag kan. Overigens sluit die laatste stelling niet aan bij het feit dat [X] hem graag in dienst zou willen nemen.
Tifa moet de transitievergoeding betalen minus € 3.550,00 aan transitiekosten
5.8.
Nu de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , is Tifa op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding aan hem verschuldigd. Partijen noemen elk een ander bedrag aan transitievergoeding en [verweerder] heeft geen berekening van de transitievergoeding overgelegd, zodat onduidelijk is hoe het door hem genoemde bedrag is berekend. De kantonrechter zal Tifa daarom niet tot een concreet bedrag aan transitievergoeding veroordelen, maar tot betaling van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij zal bepaald worden dat daarop een bedrag van € 3.550,00 exclusief btw in mindering strekt, nu Tifa onweersproken heeft gesteld dat de kosten van het door haar betaalde transitietraject – op grond van het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding – op de transitievergoeding in mindering moeten worden gebracht.
[verweerder] heeft geen recht op een billijke vergoeding
5.9.
De vraag is vervolgens of aanleiding bestaat om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen, zoals hij verzoekt. Gelet op artikel 7:671b lid 9 onderdeel c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Tifa. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier niet voor doet. In dit kader wordt vooropgesteld dat uit de processtukken niet het beeld opdoemt van een werkgever die de arbeidsrelatie ernstig onder druk heeft gezet. Integendeel, er is eerder sprake van een werkgever die tracht zich constructief op te blijven stellen, terwijl zij zich geconfronteerd ziet met een werknemer die – kennelijk ingefluisterd door zijn zus en advocaat of gemachtigde – de verhoudingen op scherp stelt en van tijd tot tijd nogal hoog van de toren blaast. Weliswaar heeft ook Tifa hier en daar wat steken laten vallen, maar dit betekent nog niet dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Wat betreft de betermelding van [verweerder] in 2019 geldt dat [verweerder] op dat specifieke punt geen deskundigenoordeel heeft aangevraagd, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Weliswaar staat in het in r.o. 3.13 genoemde rapport van het UWV vermeld dat Tifa [verweerder] al eerder beter had kunnen melden, maar de kantonrechter acht het standpunt van Tifa dat zij in de gegeven omstandigheden [verweerder] per 28 augustus 2019 beter kon melden, verdedigbaar. Ook wat dit betreft is dus geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen.
miskent verder dat het niet Tifa maar de bedrijfsarts is geweest die heeft geconcludeerd dat aan de ziekmelding geen ziekte ten grondslag lag, en (later) dat gekomen diende te worden tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Ook miskent [verweerder] dat op grond van de Wet verbetering poortwachter op Tifa als werkgever nou eenmaal bepaalde verplichtingen rustten. [verweerder] zoekt bovendien spijkers op laag water door zelfs terug te grijpen op gebeurtenissen in 2006 en 2012, zonder steeds de feiten correct en in de juiste chronologie weer te geven. Ook het verwijt in de brief d.d. 14 augustus 2020 dat [verweerder] zich onveilig voelt op de werkvloer door de manier waarop er met hem wordt omgegaan, heeft hij niet met voorbeelden kunnen onderbouwen. De kantonrechter ziet al met al dan ook geen enkele aanleiding voor het toekennen van een billijke vergoeding aan [verweerder] .
5.11.
Nu aan de ontbinding geen andere vergoeding wordt verbonden dan de wettelijke transitievergoeding, hoeft Tifa geen gelegenheid te krijgen haar verzoek in te trekken.
De vordering tot uitbetaling van achterstallig loon is ontoereikend gemotiveerd
5.12.
[verweerder] verzoekt bij wijze van nevenvordering nog tot betaling van € 31.965,50 aan achterstallig salaris. Hij legt aan die vordering ten grondslag dat Tifa hem te laag heeft ingeschaald door hem in te delen in de functiegroep voor- en afmontage 2, zijnde een functiegroep gericht op eenvoudige taken die routinematig en onzelfstandig worden uitgevoerd onder toezicht van een leidinggevende. Volgens [verweerder] werkt hij echter zelfstandig en verricht hij vanaf 2005 al taken die horen bij de functiegroep voor- en afmontage 4, zodat hij volgens het handboek een salaris zou hebben moeten verdienen beginnend bij schaal D, trede 0, waarbij er ieder jaar een trede bij zou hebben moeten komen.
5.13.
Tifa betwist dat [verweerder] verkeerd is ingeschaald. Volgens haar is hij altijd hulp of assistent geweest, heeft hij zijn werkzaamheden altijd onder toezicht van een leidinggevende uitgevoerd en heeft hij niet het werk- en denkniveau dat hoort bij salarisschaal D. Tifa wijst erop dat [verweerder] in dit kader nooit bezwaar heeft gemaakt, dit terwijl de cao voorziet in een bezwaarprocedure en in een procedure bij een onafhankelijke beroepscommissie. Ook wijst zij erop dat de betreffende loonvordering totaal niet is onderbouwd en betwist zij de hoogte daarvan. Tifa meent dan ook dat [verweerder] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de betreffende vordering, althans dat deze moet worden afgewezen.
5.14.
[verweerder] heeft onweersproken gesteld dat de door Tifa bedoelde procedures uit de cao niet meer gevoerd kunnen worden, zodat hiervan zal worden uitgegaan. Dit neemt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet weg dat [verweerder] de kwestie van de gestelde onjuiste inschaling aan hem kan voorleggen. De procedures in de cao hebben namelijk een facultatief karakter en zijn niet dwingend voorgeschreven. De werknemer dient zijn vordering echter wel voldoende toe te lichten en te onderbouwen en daar schort het in het onderhavige geval aan. Niet alleen heeft [verweerder] in het geheel geen specificatie overgelegd van het door hem gevorderde bedrag van € 31.965,50, ook heeft hij nagelaten tegen de achtergrond van de verschillende functiegroepen duidelijk te omschrijven wat zijn werkzaamheden precies inhielden en waarom die ertoe zouden moeten leiden dat hij zelfs niet één maar twee functiegroepen hoger had moeten worden ingeschaald. Weliswaar heeft [verweerder] aangevoerd dat hij zijn werkzaamheden zelfstandig verrichtte, maar hiermee miskent hij dat die zelfstandigheid op grond van het handboek slechts één van de elementen is om de inschaling van een werknemer te bepalen en dat daarbij onder meer ook de ingewikkeldheid van het werk en het werk- en denkniveau een rol spelen. En dat is in dit geval des te meer opmerkelijk in het licht van de stelling van [verweerder] dat hij zwakbegaafd is en om die reden in het dagelijks leven de hulp nodig heeft van zus. [verweerder] had dan ook ten aanzien van die andere elementen duidelijk moeten maken waarom hij van mening is dat hij daaraan voldoet. Door dit na te laten, heeft [verweerder] niet aan zijn stelplicht voldaan en zal hij niet worden toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat hij te laag is ingeschaald. Dit betekent dat zijn loonvordering zal worden afgewezen..
Ook het belang bij een overzicht van de verlofuren is onvoldoende onderbouwd
5.15.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter Tifa ook te veroordelen tot het overleggen van een deugdelijke verlofadministratie over de periode vanaf 2016. Hij legt aan die vordering ten grondslag dat Tifa ondanks herhaald verzoek heeft geweigerd een deugdelijk verlofoverzicht te verstrekken. Volgens [verweerder] hebben partijen bij het maken van de in r.o. 3.17 bedoelde afspraak afgesproken dat Tifa elke vier weken een overzicht van de verlofuren zou ontvangen, maar is zij die afspraak niet nagekomen. [verweerder] voert ook aan dat blijkens het in r.o. 3.17 bedoelde verlofoverzicht allerlei verlofuren zijn afgeroomd, terwijl onduidelijk is waarom dit is gebeurd. Tot slot wijst [verweerder] op de loonstroken uit 2021 waarop het saldo van de vakantie- en ATV-uren niet omhoog gaat, zoals volgens hem had gemoeten, maar steeds gelijk blijft.
5.16.
Tifa betwist dat er uren zijn afgeroomd en dat zij in 2018 met [verweerder] heeft afgesproken iedere 4 weken een verlofoverzicht te verstrekken. Zij wijst erop dat haar boekhouder in augustus 2021 nogmaals uitvoerig uitzoek- en rekenwerkwerk heeft verricht en stelt zich op het standpunt dat Tifa vervolgens een compleet, gedetailleerd en deugdelijk overzicht van de uren aan [verweerder] heeft verstrekt. Volgens Tifa heeft [verweerder] ondanks verzoeken daartoe nooit op dat overzicht gereageerd en maakt hij ook nu niet duidelijk waarom dat overzicht ondeugdelijk zou zijn en niet zou kloppen, alsmede wat het door hem verzochte overzicht precies zou moeten inhouden. Zij meent dan ook dat [verweerder] ook wat deze vordering betreft niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, althans dat die vordering moet worden afgewezen.
5.17.
De kantonrechter constateert dat [verweerder] blijft verwijzen naar het in januari 2020 aan hem verstrekte verlofoverzicht en dat hij in het geheel niet ingaat op het overzicht waarvan Tifa stelt dat de boekhouder van Tifa dat in augustus 2021 heeft opgesteld en toen aan [verweerder] heeft verstrekt. De kantonrechter heeft het overzicht uit januari 2020 alleen (deels) aangetroffen bij het verzoekschrift van Tifa en niet bij het verweerschrift van [verweerder] , zodat niet gecontroleerd kan worden of sprake is van het afromen van allerlei verlofuren. Wat betreft het door de boekhouder van Tifa opgestelde overzicht geldt dat [verweerder] de ontvangst daarvan niet betwist, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [verweerder] dat inderdaad heeft ontvangen. [verweerder] heeft niet duidelijk gemaakt waarom dat overzicht niet volstaat en welk belang hij heeft bij het ontvangen van de verlofadministratie vanaf 2016, terwijl de kwestie van het verrekenen van de verlofuren pas in 2018 is gaan spelen. De kantonrechter passeert daarom de stellingen van [verweerder] op dit punt en gaat ervan uit dat Tifa [verweerder] reeds een deugdelijk verlofoverzicht heeft verstrekt. Dit leidt ertoe dat de vordering tot verstrekken van een deugdelijke verlofadministratie ook wordt afgewezen.
5.18.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2022;
6.2.
veroordeelt Tifa tot betaling aan [verweerder] van de in artikel 7:673 lid 2 BW bedoelde transitievergoeding, verminderd met een bedrag van € 3.550,00 exclusief btw;
6.3.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.
(md)