ECLI:NL:RBOVE:2022:589

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
276113 KG RK 22-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard in civiele procedure tussen verzoeker en zijn broer

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 23 februari 2022 het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond verklaard. Het verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M. van Rongen, had de wraking aangevraagd na een mondelinge behandeling op 13 januari 2022 in een civiele procedure tegen zijn broer. Tijdens deze behandeling werd een eiswijziging door de wederpartij toegelaten, wat verzoeker als vooringenomenheid van de rechter beschouwde. De advocaat stelde dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om op de eiswijziging te reageren en dat de rechter hem overviel door de toewijzing van de eiswijziging zonder dat hij daar schriftelijk op kon reageren.

De rechter, mr. M. Essed, had echter aangegeven dat verzoeker voldoende tijd had om te reageren en dat de procedure in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was, aangezien de rechter beide partijen de gelegenheid had gegeven om hun standpunten te delen. De wrakingskamer benadrukte dat de beslissing van de rechter niet door middel van een wrakingsverzoek kan worden aangevochten, maar alleen via een rechtsmiddel zoals hoger beroep.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking ongegrond was. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 276113 KG RK 22-18
Beslissing van 23 februari 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [adres] ,
verzoeker tot wraking (hierna: verzoeker),
advocaat mr. J.M. van Rongen, Heerenveen.

1.De procedure

1.1.
Op 13 januari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de zaak tussen verzoeker en zijn broer [naam] . Verzoeker is in deze zaak bijgestaan door mr. J.M. van Rongen. Mr. M. Essed, rechter in deze rechtbank, (hierna: de rechter), was in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak, die is geregistreerd onder 260628 HA ZA 21-25.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van verzoeker (namens verzoeker) een mondeling verzoek tot wraking van de rechter gedaan. De advocaat heeft niet direct opgave van de wrakingsgrond(en) gedaan, maar heeft toegezegd dat hij deze schriftelijk zou indienen.
1.3.
De advocaat heeft op 21 januari 2022 een schriftelijke toelichting op het verzoek tot wraking verstuurd.
1.4.
De rechter heeft niet berust in de wraking en heeft op 4 februari 2022 een schriftelijke reactie ingediend.
1.5.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 17 februari 2022 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de rechter.

2.De feiten

2.1.
Bij de rechtbank Overijssel is een bodemprocedure aanhangig tussen verzoeker en zijn broer. Verzoeker is in die procedure gedaagde in conventie en eiser in reconventie. Bij vonnis van 25 augustus 2021 is een mondelinge behandeling bevolen. Het vonnis bevat tevens een agenda voor het verloop van die mondelinge behandeling. Hieruit blijkt onder meer dat de advocaten van partijen elk maximaal tien minuten spreektijd krijgen.
2.2.
De wederpartij van verzoeker heeft op 24 december 2021 een eiswijziging ingediend. Hierbij is de oorspronkelijke eis op twee punten vermeerderd. De eerste vermeerdering ziet op de betaling van een dwangsom, die € 5.000,- per overtreding bedraagt. In de dagvaarding is uitgegaan van 28 overtredingen (€ 140.000,-) en bij de eiswijziging zijn veertien overtredingen (€ 70.000,-) toegevoegd. De tweede vermeerdering bedraagt € 879.000,- en is gebaseerd op het concurrentiebeding. Deze vordering is in conventie nieuw. Wel is verzoeker bekend met de inhoud van het beding, gezien het feit dat hij bij eis in reconventie een vordering daarop heeft gebaseerd.
2.3.
De advocaat van verzoeker heeft op 30 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Uit de door hem opgestelde akte volgt onder meer dat verzoeker een beslissing van de rechtbank wenst te krijgen voordat er verder wordt geprocedeerd. De advocaat heeft vervolgens op 10 januari 2022 een brief gestuurd naar de rechtbank. Hierin stelt hij de vraag of een mondelinge behandeling zinvol is, omdat er in zijn visie geen of onvoldoende gelegenheid bestaat om in te gaan op de eiswijziging. Ook schrijft hij dat hij bij toelating van de eiswijziging in de gelegenheid wil worden gesteld om zich daarover schriftelijk uit te laten. Op 11 januari 2022 heeft de rechtbank daarop gereageerd door te laten weten dat de zitting op de geplande datum door zal gaan en dat daar de gelegenheid zal zijn om te spreken over de toelaatbaarheid van de eiswijziging en andere stukken, alsmede over eventuele vervolgstappen in de procedure.
2.4.
Op 13 januari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De rechter heeft, na beide partijen hierover te hebben gehoord, de eiswijziging van de wederpartij toegelaten. De rechter heeft daarbij meegewogen dat de twee vermeerderingen in het verlengde van de bestaande rechtsstrijd liggen. Blijkens het proces-verbaal is verzoeker volgens de rechter voldoende in de gelegenheid om bij de mondelinge behandeling te reageren op alle stukken. De rechter heeft meegedeeld dat verzoeker niet zal worden afgerekend op de tien minuten spreektijd die hem van tevoren was opgelegd. Ook heeft de rechter toegezegd dat als dat aan het slot van de zitting nodig mocht blijken te zijn, de mogelijkheid wordt opengehouden dat verzoeker zich in een later stadium nog mag verweren. Op een alsdan gedaan verzoek zal dan worden beslist. De rechter heeft kenbaar gemaakt dat na de zitting in beginsel een inhoudelijk vonnis volgt, tenzij hij van oordeel is dat een partij te weinig ruimte voor inbreng heeft gehad. De advocaat van verzoeker heeft de rechter vervolgens aanstonds ter zitting gewraakt.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
De advocaat van verzoeker heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Het feit dat de rechter de eiswijziging heeft toegewezen en de advocaat van verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om na de zitting daarop schriftelijk te reageren, duidt op vooringenomenheid van de rechter. Gelet op de reactie van de rechtbank van 11 januari 2022, hoefde de advocaat er niet op bedacht te zijn dat – náást de eventuele toelaatbaarheid daarvan – ook de inhoud van de eiswijziging onderwerp van gesprek zou zijn. Door tijdens de mondelinge behandeling de tot tien minuten gelimiteerde spreektijd te laten vervallen, heeft de rechter geen reële verweermogelijkheid gecreëerd, maar heeft hij verzoeker en zijn advocaat overvallen, te meer omdat hij daardoor niet meer de mogelijkheid had essentiële stukken in het geding te brengen.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard. Uit de beslissingen die hij in de zaak heeft genomen blijkt immers niet van – de objectief gerechtvaardigde vrees van – vooringenomenheid. Zijn oordeel dat verzoeker voldoende voorbereidingstijd had om inhoudelijk te reageren op de eiswijziging, is gebaseerd op de argumenten die hij ook op zitting heeft gegeven. Verder heeft de rechter aangegeven dat sprake is van een processuele beslissing die in overeenstemming is met de wijze waarop hij de wettelijke bepalingen uitlegt. Uit de vervolgbeslissing om de eiswijziging toe te staan, kan zonder toelichting, die ontbreekt, niet volgen dat hij partij heeft gekozen tegen verzoeker, aldus de rechter.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
De wrakingskamer stelt vast dat de toelaatbaarheid van de eiswijziging tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is geweest. De rechter heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld om zich daarover uit te laten en heeft vervolgens de eiswijziging toegelaten. Meteen daarna heeft de advocaat van verzoeker de rechter gewraakt. De beslissing van de rechter lijkt daarin het kantelpunt te zijn geweest. De juistheid van die beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden.
5.3.
Wel kan een wrakingsverzoek gegrond zijn als feiten en omstandigheden worden aangevoerd waaruit volgt dat de rechter bij het geven van deze beslissing vooringenomen was tegen verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond. De advocaat heeft daartoe aangevoerd dat hij in het ongewisse is gelaten over zijn verzoek om een schriftelijke ronde na de zitting en dat hij per saldo onvoldoende verweermogelijkheden heeft gehad.
5.4.
Ter onderbouwing heeft de advocaat aangevoerd dat hij er niet op bedacht hoefde te zijn dat er inhoudelijk over de eiswijziging zou worden gesproken, gelet op de inhoud van het e-mailbericht van de rechtbank van 11 januari 2022. De wrakingskamer onderschrijft dit standpunt niet. Hoewel de inhoud van die e-mail niet zonder meer duidelijk is over het al dan niet inhoudelijk behandelen van de eiswijzigingen, is in civiele zaken eerder regel dan uitzondering dat een eiswijziging wordt toegewezen. Het ligt in de rede om daar vervolgens inhoudelijk over te spreken. Daar had de advocaat ook de gelegenheid voor, gezien het feit dat hij niet afgerekend zou worden op zijn spreektijd. In deze omstandigheid ziet de wrakingskamer dan ook geen aanwijzingen voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid heeft gekoesterd.
5.5.
Wel is de wrakingskamer het eens met de advocaat van verzoeker dat tijdens de mondelinge behandeling (te) lang onzekerheid is blijven bestaan over de vraag of de rechter tot een inhoudelijk (eind)oordeel zou komen of dat de advocaat van verzoeker nog in de gelegenheid zou worden gesteld om na de mondelinge behandeling nog (nader) schriftelijk verweer te voeren. Vooral omdat het een gevoelige procedure betreft tussen verzoeker en zijn broer, waarin sprake is van een aanzienlijke eisvermeerdering, zou een beslissing op voorhand het proces waarschijnlijk ten goede zijn gekomen. De advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer desgevraagd bevestigd dat hij de rechter niet zou hebben gewraakt, als die hem (eerder) zou hebben toegezegd dat hij zonder meer schriftelijk verweer zou mogen voeren.
5.6.
De wrakingskamer is echter van oordeel dat niet is gebleken dat in die ongelukkige gang van zaken partijdigheid van de rechter ten opzichte van verzoeker besloten ligt of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling volgt namelijk dat de rechter de mogelijkheid tot het voeren van nader verweer niet definitief heeft uitgesloten en dat die mogelijkheid kennelijk nog steeds bestaat. Aan het einde van de mondelinge behandeling zou worden bekeken of dat nodig zou zijn. Zover is het echter, vanwege de wraking, niet gekomen. Op dit moment kan het standpunt van de advocaat van verzoeker dat hij in de procedure onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om verweer te voeren, dan ook niet worden gevolgd. Het wrakingsverzoek zal ongegrond worden verklaard.

6.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, L.M. Rijksen en H.M. Braam in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H. Doldersum en in openbaar uitgesproken op
23 februari 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.