ECLI:NL:RBOVE:2022:576

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
08.298268.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verboden wapenbezit met vrijspraak voor andere feiten

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 29-jarige man veroordeeld tot een geldboete van 225 euro voor verboden wapenbezit. De verdachte werd op 1 november 2021 in Hattem aangetroffen met een stiletto, terwijl hij van de andere twee ten laste gelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van een pistoolmitrailleur en een geluiddemper, werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de wapens in de gitaartas die door een medeverdachte in zijn auto was geplaatst. Tijdens de zitting op 15 februari 2022 heeft de officier van justitie, mr. A.C. Waterman, de verdachte aangeklaagd, terwijl de verdediging door mr. D.G. Hassink werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte ontkende te weten dat er wapens in de tas zaten en verklaarde dat hij eerder drugs of illegaal vuurwerk voor anderen had bewaard. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de wapens en sprak hem vrij van de feiten 1 en 3, maar verklaarde feit 2 bewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en legde een geldboete op in lijn met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.298268.21 (P)
Datum vonnis: 1 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Waterman en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.G. Hassink, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander een pistoolmitrailleur, een pump action geweer/shotgun en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 2:een stiletto voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
feit 3: met een ander een geluiddemper van een vuurwapen voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistoolmitrailleur, merk Crvena Zastava, model 56, kaliber 9 mm x 19, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een wapen, te weten een pump action
geweer/shotgun (Italian Commando, kal 12), zijnde een wapen van categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, te weten 30, 9 mm patronen kort en/of 17 9 mm patronen lang en/of 12 hagelpatronen, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem,
een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten
een stiletto, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
3
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 1 november 2021 wordt tijdens een observatie waargenomen dat drie mannen elkaar ontmoeten op de parkeerplaats van een supermarkt in Hattem. Dit zijn de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] haalt uit de kofferbak van zijn auto een gitaartas en legt deze in de kofferbak van de auto van [verdachte] . Als even later de auto van [verdachte] door de politie wordt doorzocht worden in de gitaartas een pistoolmitrailleur, een pump action geweer/shotgun, munitie en een geluiddemper voor een vuurwapen aangetroffen. In de buideltas van verdachte wordt een stiletto aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten te bewijzen. Zij gaat er vanuit dat alle drie de verdachten wisten dat de als feit 1 ten laste gelegde wapens met munitie tijdelijk bij [verdachte] zouden worden ondergebracht. Volgens de officier van justitie wijst de overdracht op een parkeerplaats van een supermarkt erop dat dit zoveel mogelijk aan het oog van derden onttrokken moest blijven. Dat betekent dat hierover afspraken moeten zijn gemaakt. Dat verdachte geen navraag zou hebben gedaan naar de inhoud van de tas, terwijl verdachten onderling een nauwe connectie hebben, is volgens de officier van justitie hoogst ongeloofwaardig. Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn aanhouding aan politiemedewerkers verteld dat er strafbare goederen in zijn auto lagen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van feit 1 en feit 3 moet worden vrijgesproken. Hij was zich er niet van bewust dat het om wapens ging, en heeft daarover ook geen feitelijke macht gehad. Verdachte ontkent dat hij heeft gezegd dat er strafbare goederen in de auto lagen. Wat betreft feit 2 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling ter zake van het overdragen en voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie (WWM) onder meer is vereist dat de verdachte zich bewust is geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van een wapen. Daarvan kan ook sprake zijn in een geval het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Uit het dossier blijkt dat de gitaartas door [medeverdachte 1] in de kofferbak van de auto van verdachte werd gelegd (pagina 125). Vrijwel direct nadat verdachte de kofferbak had gesloten (pagina 32), werden zij staande gehouden. Zij bevonden zich op dat moment nog naast de auto. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de gitaartas heeft vastgehouden of in de gitaartas heeft gekeken.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat er in de tas zat. Hem was gevraagd of hij voor een dag of twee wat bij zich wilde houden. Hij bewaarde wel eens vaker een zak wiet, 3-MMC of illegaal vuurwerk voor een ander, ook voor [medeverdachte 1] . Hij ging er vanuit dat dat nu ook het geval zou zijn (pagina 153 en pagina 154). Dat sprake is van omstandigheden waardoor verdachte ermee rekening had moeten houden dat er in plaats van drugs of illegaal vuurwerk deze keer wapens en munitie – ook gezien de strafmaat veel ernstiger feiten – in de tas zouden zitten is niet gebleken. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte de tas niet zelf heeft aangeraakt. Daarom kan niet worden gesteld dat hij had kunnen voelen dat het gezien het gewicht niet om drugs kon gaan. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte in de gitaartas heeft gekeken, of op andere wijze wist dat er wapens en munitie in de gitaartas zaten. Verder zijn er in het dossier geen bewijsmiddelen of zelfs aanknopingspunten dat moet worden geconcludeerd dat in het verzoek om voor een dag of twee wat bij zich te houden een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag dat het deze keer om wapens en munitie zou gaan. Niet blijkt dat [medeverdachte 1] daarmee in verband kon worden gebracht of dat verdachte zich hiermee eerder heeft ingelaten.
Volgens het proces-verbaal van aanhouding (pagina 334 en 335) heeft verdachte tijdens zijn aanhouding onder andere verklaard dat er in zijn kofferbak ‘
verboden middelen’ zaten. Uitgaande van de situatie dat verdachte dit zou hebben gezegd maakt dat het voorgaande niet anders, omdat dit (ook) past bij het scenario dat verdachte ervan uitging dat er drugs in de gitaartas zaten.
De rechtbank zal verdachte van het als feit 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 15 februari 2022;
- het proces-verbaal van onderzoek wapen, pagina 286 en 287.
Feit 3
Als feit 3 wordt verdachte verweten dat hij een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen. Deze geluiddemper bevond zich in de gitaartas. Gelet op wat hiervoor bij feit 1 is overwogen zal de rechtbank verdachte ook van dit feit vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2
hij op 1 november 2021 te Hattem, een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto, voorhanden heeft gehad en heeft gedragen;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de WWM;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van achttien maanden geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd om verdachte bij een bewezenverklaring van feit 2 een geldboete op te leggen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte is een aangetroffen terwijl hij een stiletto bij zich had. Van feit 1 en feit 3 wordt verdachte vrijgesproken, terwijl de officier van justitie er met haar strafeis vanuit is gegaan dat verdachte voor deze feiten zou worden veroordeeld. Daarom zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor het voorhanden hebben van een mes een geldboete van € 225,-- als oriëntatiepunt gegeven. Verdachte is twee keer eerder bestraft, in 2012 en 2017, maar niet voor soortgelijke feiten. Dit zal de rechtbank daarom niet meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf. Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van de oriëntatiepunten en zal zij verdachte veroordelen tot een geldboete van € 225,--. De rechtbank ziet geen aanleiding om, gezien artikel 27 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht daarop in mindering moet worden gebracht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 24c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de WWM;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 225,-- (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D.E. Schaap en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021514647. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.