Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De bewijsmotivering
Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Polo de kofferbak van zijn auto open deed. Ik zag dat de 3 mannen kort in de kofferbak keken. Ik zag dat [medeverdachte 2] bij de Volkswagen Polo weg stapte en de kofferbak van zijn auto opende. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Polo een grote zwarte tas uit zijn kofferbak pakte. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Polo deze tas in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 2] plaatste’. Na de overdracht werd de achterklep door [medeverdachte 2] gesloten (pagina 32).
de gitaar’ heeft gevoerd (pagina 71 tot en met 76). In dat gesprek geeft verdachte te kennen geeft dat hij daar ‘
beter van niet’ een dag op kan letten. Tijdens de zitting heeft verdachte daarover verklaard dat hij niet wist wat er precies in de tas zat, maar dat hij wel een onderbuikgevoel had dat dat niet goed was. Dat sprake is van omstandigheden waardoor verdachte ermee rekening had moeten houden dat er waarschijnlijk wapens en munitie in de tas zouden zitten is ook niet gebleken. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld niet dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] in verband met vuurwapens konden worden gebracht.
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
6.De strafbaarheid van verdachte
7.De op te leggen straf of maatregel
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd;
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
algemene voorwaardedat de verdachte:
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
een geldboete van € 1.000,-- (zegge: één duizend euro);
20 (twintig) dagen.