ECLI:NL:RBOVE:2022:575

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
08.298276.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het voorhanden hebben van vuurwapens, munitie en drugs na doorzoeking

Op 1 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man, die werd verdacht van het voorhanden hebben van vuurwapens, munitie en drugs. Tijdens een doorzoeking van zijn ouderlijke woning in Hattem op 1 november 2021, werden een pistool, munitie, 144 cobra's, MDMA en hennep aangetroffen in zijn slaapkamer. De verdachte verklaarde dat hij het pistool en de munitie voor iemand had bewaard en dat de cobra's en drugs voor eigen gebruik of om te verhandelen waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerste twee tenlastegelegde feiten, maar achtte de overige feiten bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de gitaartas, die door medeverdachten was overgedragen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uren, alsook een geldboete van € 1.000. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de positieve ontwikkeling van de verdachte na zijn aanhouding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.298276.21 (P)
Datum vonnis: 1 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Waterman en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Mulderij-Anker, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:met een ander een pistoolmitrailleur, een pump action geweer/shotgun en munitie heeft overgedragen (primair) of voorhanden heeft gehad (subsidiair);
feit 2:met een ander een geluiddemper van een vuurwapen voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
feit 3: 144 cobra’s heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
feit 4: 96,68 gram MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 5: een pistool en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 6:370 gram hennep voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistoolmitrailleur, merk Crvena Zastava, model 56, kaliber 9 mm x 19,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of een wapen, te weten
een pump action geweer/shotgun (Italian Commando, kal 12), zijnde een wapen
van categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, te weten 30, 9 mm
patronen kort en/of 17, 9 mm patronen lang en/of 12 hagelpatronen, heeft
overgedragen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten een pistoolmitrailleur, merk Crvena Zastava, model 56,
kaliber 9 mm x 19, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
een wapen, te weten een pump action geweer/shotgun (Italian Commando, kal 12),
zijnde een wapen van categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, te weten
30, 9 mm patronen kort en/of 17 9 mm patronen lang en/of 12 hagelpatronen,
voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een
geluiddemper voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
3
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem, in een woning aan [adres]
, opzettelijk in strijd met artikel 1.2.2 onder 1 van het Vuurwerkbesluit,
professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 144, althans een
aantal cobra's, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 96,68 gram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA
een middel vermeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een (semi-automatisch) pistool, HS model, XDM-9 compact 3.8, kal. 9mm x
19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of munitie van categorie III, te weten 49, althans een aantal kogels/patronen
(S&B, 9 mm x 19), voorhanden heeft gehad;
6
hij op of omstreeks 1 november 2021, te Hattem,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 370 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Op 1 november 2021 wordt tijdens een observatie waargenomen dat drie mannen elkaar ontmoeten op de parkeerplaats van een supermarkt in Hattem. Dit zijn de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 1] haalt uit de kofferbak van zijn auto een gitaartas en legt deze in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 2] . Als even later de auto van [medeverdachte 2] door de politie wordt doorzocht worden in de gitaartas een pistoolmitrailleur, een pump action geweer/shotgun, munitie en geluiddemper voor een vuurwapen aangetroffen. Vervolgens vinden doorzoekingen plaats in de woningen van de verdachten. Bij verdachte wordt daarbij vuurwerk, MDMA, een pistool en hennep aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten te bewijzen. Zij gaat er vanuit dat alle drie de verdachten wisten dat de als feit 1 ten laste gelegde wapens met munitie tijdelijk bij [medeverdachte 2] zouden worden ondergebracht. Volgens de officier van justitie wijst de overdracht op een parkeerplaats van een supermarkt erop dat dit zoveel mogelijk aan het oog van derden onttrokken moest blijven. Dat betekent dat hierover afspraken moeten zijn gemaakt. Dat verdachte geen navraag zou hebben gedaan naar de inhoud van de tas, terwijl zij onderling een nauwe connectie hebben, is volgens de officier van justitie hoogst ongeloofwaardig. Ook is hij niet onbekend met wapens. Daarnaast is er een WhatsApp-gesprek tussen verdachte en vermoedelijk [medeverdachte 1] over een gitaar, waarin verdachte te kennen geeft dat hij daar niet op kan passen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van feit 1 en feit 2 moet worden vrijgesproken, vanwege het ontbreken van bewustzijn ten aanzien van de tas en de inhoud ervan en op het ontbreken van beschikkingsmacht over die voorwerpen. Voor de andere feiten heeft de raadsvrouw geen bewijsverweren gevoerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling ter zake van het overdragen en voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie (WWM) onder meer is vereist dat de verdachte zich bewust is geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van een wapen. Daarvan kan ook sprake zijn in een geval het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Uit het dossier blijken de volgende omstandigheden. De gitaartas lag in de kofferbak van de Volkswagen Polo van [medeverdachte 1] . Kort nadat verdachte als passagier bij [medeverdachte 1] in de auto had plaatsgenomen, parkeerde [medeverdachte 2] zijn auto naast hen. Toen vond de overdracht plaats. Verdachte heeft verklaard dat hij de gitaartas pas heeft gezien toen [medeverdachte 1] deze vanuit de kofferbak van de auto van [medeverdachte 1] in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 2] heeft gelegd (pagina 125). Dat komt overeen met hetgeen tijdens de observatie is waargenomen (pagina 34): ‘
Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Polo de kofferbak van zijn auto open deed. Ik zag dat de 3 mannen kort in de kofferbak keken. Ik zag dat [medeverdachte 2] bij de Volkswagen Polo weg stapte en de kofferbak van zijn auto opende. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Polo een grote zwarte tas uit zijn kofferbak pakte. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Polo deze tas in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 2] plaatste’. Na de overdracht werd de achterklep door [medeverdachte 2] gesloten (pagina 32).
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat er in de gitaartas wapens en munitie zaten. Dit blijkt bijvoorbeeld niet uit het WhatsApp-gesprek dat verdachte over ‘
de gitaar’ heeft gevoerd (pagina 71 tot en met 76). In dat gesprek geeft verdachte te kennen geeft dat hij daar ‘
beter van niet’ een dag op kan letten. Tijdens de zitting heeft verdachte daarover verklaard dat hij niet wist wat er precies in de tas zat, maar dat hij wel een onderbuikgevoel had dat dat niet goed was. Dat sprake is van omstandigheden waardoor verdachte ermee rekening had moeten houden dat er waarschijnlijk wapens en munitie in de tas zouden zitten is ook niet gebleken. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld niet dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] in verband met vuurwapens konden worden gebracht.
Daarom zal de rechtbank verdachte van het als feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 2
Als feit 2 wordt verdachte verweten dat hij een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen. Deze geluiddemper bevond zich in de gitaartas. Gelet op wat hiervoor bij feit 1 is overwogen zal de rechtbank verdachte ook van dit feit vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 15 februari 2022;
- het proces-verbaal van onderzoek inbeslaggenomen vuurwerk (geregistreerd onder PL0600 BVH 2021512270), pagina 12 tot en met 20 van aan aanvulling op het hier genoemde proces-verbaal (in het digitale dossier genaamd: ‘Aanvullend PV’).
Feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 15 februari 2022;
- het rapport van het NFI van 3 november 2021, pagina 256.
Feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 15 februari 2022;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, pagina 106 en 107.
Feit 6
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – omdat verdachte heeft bekend en door de verdediging geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Die bewijsmiddelen zijn:
- de verklaring van verdachte tijdens de zitting van 15 februari 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina 257.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
3
hij op 1 november 2021 te Hattem, in een woning aan [adres] , opzettelijk in strijd met artikel 1.2.2 onder 1 van het Vuurwerkbesluit, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten 144 cobra's, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
4
hij op 1 november 2021 te Hattem, opzettelijk aanwezig heeft gehad 96,68 gram MDMA, zijnde een middel vermeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5
hij op 1 november 2021 te Hattem, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch pistool, HS model, XDM-9 compact 3.8, kal. 9mm x 19 mm, en munitie van categorie III, te weten 49 patronen (S&B, 9 mm x 19), voorhanden heeft gehad;
6
hij op 1 november 2021 te Hattem, opzettelijk aanwezig heeft gehad 370 gram hennep, zijnde
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, in de artikelen 26 en 55 WWM en in artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer gelezen in samenhang met artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd;
feit 6
het misdrijf:
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 30 maanden geëist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat een nieuwe detentie niet opportuun is en heeft gevraagd het reclasseringsadvies te volgen en verdachte een taakstraf op te leggen, al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Tijdens een doorzoeking van de ouderlijke woning van verdachte is een pistool, munitie, 144 cobra’s, MDMA en hennep in zijn slaapkamer aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij het pistool en de munitie voor iemand heeft bewaard en dat de cobra’s en drugs voor eigen gebruik of om te verhandelen waren. Van feit 1 en feit 2 wordt verdachte vrijgesproken, terwijl de officier van justitie er met haar strafeis vanuit is gegaan dat verdachte voor deze feiten zou worden veroordeeld. Daarom zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen inmiddels in te zien. Na zijn aanhouding heeft hij vijftien dagen in voorarrest doorgebracht. Zoals hijzelf tijdens de zitting heeft verklaard, blijkt ook uit het reclasseringsrapport van 27 januari 2022 dat dat verdachte heeft wakker geschud. Door harddrugsgebruik leefde hij in zijn eigen wereldje en werd hij gemakzuchtig. Inmiddels is hij op eigen initiatief gestopt met het gebruik van harddrugs, is zijn relatie met familie verbeterd, heeft hij een fulltimebaan en zijn er geen schulden. De reclassering ziet geen meerwaarde in reclasseringsinterventies.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III (feit 5) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden als oriëntatiepunt gegeven, voor het aanwezig hebben van 50-100 gram MDMA 150 uren taakstraf, het voorhanden hebben van 1-50 patronen 150 tot 350 euro geldboete en het aanwezig hebben van 300-500 gram hennep 750 euro geldboete. Voor het voorhanden hebben van cobra’s zijn geen oriëntatiepunten van het LOVS. Voor dat feit heeft de rechtbank er acht op geslagen dat voor het voorhanden hebben en/of opslaan van een dergelijke hoeveelheid knalvuurwerk straffen zijn opgelegd variërend van forse taakstraffen tot enkele maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank ermee rekening gehouden dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Verder volgt uit het reclasseringsrapport en de behandeling tijdens de zitting dat verdachte op een keerpunt in zijn leven staat: de door hem zelfstandig ingezette positieve lijn voortzetten, of zich – al dan niet uit loyaliteit naar anderen – opnieuw inlaten met strafbare feiten. Ook dat dient naar het oordeel van de rechtbank tot uitdrukking te komen in het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank zal verdachte de kans geven de ingezette positieve lijn zonder detentie voort te zetten. Gelet op de ernst van de feiten zal zij verdachte veroordelen tot een maximale taakstraf van 240 uren en een geldboete van € 1.000,--. Om verdachte er in de toekomst te van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen zal de rechtbank verdachte daarnaast als stok achter de deur een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 22c, 22d, 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
feit 4
het misdrijf:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM, meermalen gepleegd;
feit 6
het misdrijf:
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 1.000,-- (zegge: één duizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D.E. Schaap en mr. A.J. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021514647. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.