In deze zaak vorderde de eiser in conventie schorsing van het concurrentie- en relatiebeding en betaling van achterstallig en toekomstig loon. De eiser, werkzaam als chauffeur bij de gedaagde, had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en was sinds november 2021 arbeidsongeschikt. De gedaagde, een koeriersbedrijf, had het loon van de eiser over de maanden december 2021 en januari 2022 niet betaald en was per 1 januari 2022 haar enige opdrachtgever kwijtgeraakt, waardoor de onderneming stil kwam te liggen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde het loon over deze maanden in beginsel verschuldigd was, ondanks de financiële problemen van de gedaagde. De kantonrechter wees de vordering van de eiser tot schorsing van het concurrentie- en relatiebeding toe, zodat hij per 1 maart 2022 elders in dienst kon treden. De gedaagde voerde in reconventie een vordering in tot betaling van een boete wegens privégebruik van de bedrijfsbus door de eiser, maar deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter kende de eiser een voorschot op het loon toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.