ECLI:NL:RBOVE:2022:563

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
9654131 \ CV EXPL 22-168
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing concurrentie- en relatiebeding en betaling achterstallig loon in kort geding

In deze zaak vorderde de eiser in conventie schorsing van het concurrentie- en relatiebeding en betaling van achterstallig en toekomstig loon. De eiser, werkzaam als chauffeur bij de gedaagde, had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en was sinds november 2021 arbeidsongeschikt. De gedaagde, een koeriersbedrijf, had het loon van de eiser over de maanden december 2021 en januari 2022 niet betaald en was per 1 januari 2022 haar enige opdrachtgever kwijtgeraakt, waardoor de onderneming stil kwam te liggen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde het loon over deze maanden in beginsel verschuldigd was, ondanks de financiële problemen van de gedaagde. De kantonrechter wees de vordering van de eiser tot schorsing van het concurrentie- en relatiebeding toe, zodat hij per 1 maart 2022 elders in dienst kon treden. De gedaagde voerde in reconventie een vordering in tot betaling van een boete wegens privégebruik van de bedrijfsbus door de eiser, maar deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter kende de eiser een voorschot op het loon toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9654131 \ CV EXPL 22-168
Vonnis in kort geding van 24 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Akman,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] V.O.F.,gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.J.E. Riemslag.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 januari 2022 met producties,
- de van de zijde van [gedaagde] overgelegde producties (en akte reconventionele eis),
- de aanvullende producties van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota tevens houdende eis in reconventie van [gedaagde] .
Na de mondelinge behandeling is het vonnis bepaald op (uiterlijk) vandaag.

2.Wat aan het geschil is voorafgegaan

2.1.
[eiser] is op 1 september 2021 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [gedaagde] , als chauffeur (pakketdienstbezorger). [gedaagde] is een koeriersbedrijf. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor 30 uur per week tegen een loon van € 1.546,43 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en verblijfsvergoeding. In de arbeidsovereenkomst staat (onder 9.1 en 9.2) een concurrentiebeding en een relatiebeding.
2.2.
[eiser] is vanaf 15 november 2021 arbeidsongeschikt en is dat tot op heden nog.
2.3.
[gedaagde] is per 1 januari 2022 haar enige opdrachtgever, DPD, kwijtgeraakt, zodat de onderneming feitelijk stilligt.
2.4.
[gedaagde] heeft het loon van [eiser] over de maanden december 2021 en januari 2022 niet aan [eiser] uitbetaald.
2.5.
[eiser] heeft in een e-mail van 21 januari 2022 de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 maart 2022.

3.Het juridische geschil

3.1.
[eiser] wil (in conventie) dat het concurrentie- en relatiebeding wordt geschorst en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan hem loon te betalen, te weten de maanden december 2021, januari 2022 en toekomstig loon tot 1 maart 2022 en over- en meeruren (over de periode september tot en met november 2021) tot een bedrag van € 2.555,87 bruto, alle bedragen te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
[eiser] wil ook dat [gedaagde] de proceskosten betaalt. Volgens [eiser] betaalt [gedaagde] ten onrechte het loon en de overuren en meeruren niet uit en onderneemt [gedaagde] overigens ook niets met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid, qua oproeping door een bedrijfsarts, re-integratie en dergelijke. [eiser] zag geen andere uitweg dan zelf zijn contract op te zeggen tegen 1 maart a.s.
3.2.
[gedaagde] voert geen verweer tegen de schorsing van de bedingen. [gedaagde] heeft daar geen belang meer bij nu haar onderneming per 1 januari 2022 stil is komen te liggen. [gedaagde] heeft inderdaad het loon over december 2021 en januari 2022 niet betaald. Het loon over januari 2022 is volgens haar nog niet verschuldigd en bovendien doet zij wat deze maanden en de maand februari 2022 betreft een beroep op verrekening. [eiser] heeft in strijd gehandeld met het verbod op privégebruik van de bedrijfsbus, zoals overeengekomen in de aanvulling op de arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft meer dan 500 kilometer privé met de bus gereden, op 21 dagen, en is daarom een boete (per overtreding en kilometer) verschuldigd van in totaal € 5.400,93. [gedaagde] is het ook niet eens met de (berekening van de) overuren en meeruren die [eiser] betaald wil krijgen.
3.3.
[gedaagde] wil (in reconventie) dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van de boete van € 5.400,93, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
[gedaagde] wil dat [eiser] de proceskosten moet betalen.
3.4.
[eiser] heeft in reactie op het standpunt van [gedaagde] dat een boete van
€ 5.400,93 is verbeurd, gesteld dat hij toestemming had om privé met de bus te rijden en dat dat ook gebruikelijk was binnen [gedaagde] . Volgens [eiser] is hij dus geen boete verschuldigd. Bovendien is verrekening met loon wettelijk gezien maar beperkt mogelijk.

4.De beoordeling door de kantonrechter

4.1.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen het schorsen van het concurrentie- en relatiebeding, zoals opgenomen in de dagvaarding. Wat dit betreft zal de vordering van [eiser] worden toegewezen, zodat hij per 1 maart a.s., of later elders in dienst kan treden.
4.2.
[gedaagde] is het loon over de maanden december 2021, januari en februari 2022 in beginsel verschuldigd. Dat [gedaagde] per 1 januari 2022 haar enige opdrachtgever kwijt is geraakt, en [eiser] daarin mogelijk een rol heeft gespeeld, maakt niet dat [gedaagde] daarom geen loon bij ziekte is verschuldigd. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van het loon. Volgens [eiser] gaat het om € 1.743,32 bruto per maand (omdat [eiser] elke maand vóór zijn arbeidsongeschiktheid meer werkte dan de overeengekomen 30 uur per week), volgens [gedaagde] is dat € 1.546,43, volgens de loonspecificatie en de arbeidsovereenkomst.
In een kort geding is er geen ruimte om nader onderzoek te doen naar de vraag hoe hoog het loon precies moet zijn. Dat moet worden uitgezocht in een gewone procedure. Op dit punt kan de kantonrechter ook niet goed inschatten wat de uitkomst zou worden in een gewone procedure. De kantonrechter ziet aanleiding op dit punt voorlopig aan te sluiten bij de hoogte van het loon zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst en zoals staat in de salarisspecificatie, dus
€ 1.547,00 bruto per maand.
4.3.
Partijen zijn het ook niet eens over de meeruren en overuren die [eiser] uitbetaald wil hebben. [eiser] heeft de hoogte daarvan gebaseerd op een door hemzelf gemaakt overzicht waaruit onder meer blijkt dat hij de meeste dagen begon om 7.15 uur. [gedaagde] heeft dat overzicht betwist. Bovendien heeft [gedaagde] over de maanden september en oktober 2021 extra uren uitbetaald die [eiser] niet heeft meegenomen in zijn overzicht. Volgens [gedaagde] begon [eiser] ook bijna nooit om 7.15 uur. Volgens gegevens uit het Track & Trace systeem van de bus blijkt dat [eiser] andere tijden heeft gewerkt dan volgens zijn overzicht. Ter illustratie: volgens het overzicht van [eiser] heeft hij op 5 oktober gewerkt van 9.30 uur tot 21.00 uur, maar [eiser] was die dag vrij. Ook heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij wel eens later is begonnen dan 7.15 uur, ook al staat op zijn overzicht dat hij die dag is begonnen om 7.15 uur. Ook op dit punt moet in een gewone procedure verder worden uitgezocht of [eiser] nog overuren of meeruren van [gedaagde] tegoed heeft, en zo ja, hoeveel. Op dit moment zijn er zulke grote verschillen dat de kantonrechter geen voorschot als voorlopige voorziening kan toewijzen, omdat de uitkomst van een gewone procedure op dit punt te onzeker is.
4.4.
Volgens [gedaagde] heeft zij recht op een bedrag van € 5.400,93 omdat [eiser] boetes tot dat bedrag heeft verbeurd door privé met de bedrijfsbus te rijden. [eiser] heeft in een overzicht zijn privegebruik van de bus toegelicht en onder verwijzing naar diverse Whatsapp berichten aangegeven dat hij met toestemming van [gedaagde] de bedrijfsauto heeft gebruikt. Zo appte [eiser] op 5 oktober 2021 “En kan ik 20 oktober de bus meenemen een vriendin van mij moet een bank ophalen” waarop [gedaagde] reageerde met “Geen probleem”. Zo zijn er nog meer Whatsappberichten (7 oktober 2021, 29 oktober 2021) waaruit volgt dat [gedaagde] toestemming heeft gegeven voor privégebruik van de bus.
Ook op dit punt is te onduidelijk wat de uitkomst in een gewone procedure zal zijn. Naast de vraag of telkens toestemming is gegeven speelt de vraag of [gedaagde] voldoende toezicht heeft gehouden (volgens [eiser] heeft [gedaagde] nooit gezegd dat het niet mocht), of zij enige schade heeft geleden en of de boete gematigd moet worden als van overtreding sprake is geweest (de boete is notabene hoger dan de maandlonen in de betreffende maanden).
Het beroep op verrekening van [gedaagde] en haar tegenvordering worden daarom in deze procedure afgewezen.
4.5.
Het contractueel overeengekomen loon van € 1.547,00 bruto per maand zal worden toegewezen, bij wijze van voorschot, over de maanden december 2021, januari 2022 en februari 2022. [gedaagde] heeft nog betwist dat zij het loon over februari 2022 is verschuldigd omdat [eiser] daarvan heeft afgezien in een Whatsapp bericht van 27 januari 2022. Het bericht is door haar geciteerd in haar pleitnota en luidt als volgt:
“Ik kan vanaf februari betaald reintegreren bij RNE, een dagdeel en vanaf daar uitbouwen. En dit ga ik doen. Aangezien ik toch niks terug krijg van je. Loon december, januari en de eerdere overuren blijven hierbij voor jouw rekening. Februari vervalt hierbij, ben je vast blij mee . Want je zal na het vervallen van je eigen werkzaamheden ook wel krap zitten. Net zoals ik.. de afhandeling zal wel plaatsvinden in de rechtbank. Ik heb voor mezelf vanaf nu alles opgelost + vooruitgang. Succes met je gecreëerde zooi! En het zal voor iedereen beter zijn dat je nooit meer komt te ondernemen!”
4.6.
[eiser] heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat hij niet heeft gewerkt bij RNE en dat hij alsnog het loon over februari 2022 uitbetaald wil hebben.
De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat [eiser] niet kan worden gehouden aan zijn toezegging, gelet op de omstandigheden. [gedaagde] ondernam zelf geen actie op het gebied van herstel/re-integratie, [eiser] (arbeidsongeschikt, ADHD, spanningsklachten) probeerde in dat verband tevergeefs opbouw van werk bij RNE. Het is bij RNE niets geworden, hij heeft naar zijn zeggen ook nooit iets betaald gekregen van RNE. Hierbij speelt ook dat [eiser] toen al een tijd geen loon meer had gehad van [gedaagde] en hij mede daardoor impulsief heeft gehandeld, ook wat betreft de bezoekjes van [eiser] bij [gedaagde] thuis en het contact opnemen met DPD, de enige opdrachtgever van [gedaagde] .
4.7.
[eiser] krijgt voorlopig dus slechts zijn salaris tot een bedrag van € 1.547,00 bruto per maand toegewezen tot 1 maart a.s. en de tegenvordering van [gedaagde] wordt niet in kort geding toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging zal in het kader van deze procedure voorlopig worden toegewezen tot 10%, over de verstreken maanden december 2021 en januari 2022. De wettelijke rente is toewijsbaar over het loon, vanaf het moment van opeisbaarheid van het loon tot de dag waarop alles betaald is. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden afgewezen omdat hiervoor verzuim is vereist en het niet is gebleken dat [eiser] [gedaagde] wat dit betreft in gebreke heeft gesteld.
4.8.
[gedaagde] dient, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, de kosten van de procedure te betalen, zowel in conventie als in reconventie.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten (en de nakosten) is pas verschuldigd vanaf datum verzuim. De kantonrechter zal een termijn van 14 dagen bepalen voor betaling van deze kosten en beslissen dat de wettelijke rente over deze kosten pas is verschuldigd wanneer betaling binnen deze termijn uitblijft.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter, in conventie
5.1.
schorst het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding en relatiebeding;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een voorschot op het loon over de maanden december 2021 en januari 2022, ter hoogte van € 1547,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, beperkt tot 10%;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een loon van € 1.547,00 bruto, voor de maand februari 2022, te vermeerderen met vakantiebijslag en overige emolumenten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente over het toegewezen salaris, vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag waarop alles betaald is;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 5,08 verschotten, € 86,00 griffierecht, € 498,00 gemachtigde salaris en € 124,00 nakosten;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten (en de nakosten) vanaf de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling.
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
De kantonrechter, in reconventie
5.9.
wijst de vordering in reconventie af;
5.10.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op € 249,00 gemachtigdesalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.