ECLI:NL:RBOVE:2022:557

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
ak_20_1647
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake zorgverlening en indicatie beschermd wonen

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Almelo, die zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen heeft afgewezen. Eiser ontving sinds november 2011 zorg van zorgaanbieder stichting [naam Stichting] en had een indicatie voor beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). In het primaire besluit van 6 februari 2020 werd de indicatie voor beschermd wonen verlengd tot en met 31 december 2020, maar de zorg zou niet meer door [naam Stichting] worden verleend vanwege een vertrouwensbreuk. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat de bezwaren tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar ten onrechte zijn afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de instemming van verweerder met het verzoek van [naam Stichting] om de zorg te beëindigen, de kwaliteit en continuïteit van de zorg van eiser heeft beïnvloed. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook de belangen van [naam Stichting] in acht moeten worden genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1647

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. D.F. Briedé,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigden: K. Solingen, mr. N.J. Boers en K. Dekker.

Procesverloop

In het besluit van 6 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bestaande uit ondersteuning zelfstandig leven (OZL) standaard en verblijf, in de vorm van zorg in natura (ZIN) met een nog nader te bepalen zorgaanbieder, verlengd tot en met 31 december 2020.
In het besluit van 13 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en deels ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door een enkelvoudige kamer heeft gevoegd met de zaak tussen partijen onder nr. AWB 21/7 plaatsgevonden op 21 juli 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Boers en K. Solingen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 23 september 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
In de brief van 23 september 2021 heeft de rechtbank partijen gevraagd te reageren op de in deze brief gestelde punten en vragen. Partijen hebben op 20 oktober 2021 bij afzonderlijke brieven met bijlagen gereageerd.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft gevoegd met de zaak AWB 21/7 plaatsgevonden op 16 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Dekker, contractmanager Wmo en jeugd en mr. N.J. Boers.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elke zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.1
De rechtbank betrekt de volgende feiten en omstandigheden bij de beoordeling.
Eiser ontving sinds november 2011 zorg van zorgaanbieder stichting [naam Stichting] [naam] ( [naam Stichting] ) , op basis van een CIZ-indicatie, laatstelijk op grond van het overgangsrecht tot en met 3 november 2019. Eiser is bekend met ASS. Eiser heeft een indicatie voor beschermd wonen op grond van de Wmo 2015. Eiser woonde (sinds 2013) ten tijde van het bestreden besluit samen met zijn echtgenote en drie minderjarige kinderen in een woning van [naam Stichting] . Eiser ontvangt een Wajong-uitkering. De echtgenote van eiser ontvangt een WIA-uitkering. De huur en de overige kosten van het verblijf worden door verweerder aan [naam Stichting] vergoed, eiser betaalt een bijdrage.
1.2
In september 2018 heeft eiser een aanvraag voor verlenging van de indicatie beschermd wonen ingediend. Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar de ondersteuningsbehoefte van eiser op grond van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015.Eiser heeft op 12 november 2018 en 7 januari 2019 gesprekken gevoerd met de centrale intake instelling van de gemeente (CIMOT). Verweerder heeft eiser daarop in het besluit van 4 april 2019 in aanmerking gebracht voor een indicatie beschermd wonen voor de periode van 4 november 2018 tot en met 3 november 2019, bestaande uit de onderdelen OZL-standaard en verblijf, bij zorgaanbieder [naam Stichting] in de vorm van ZIN.
1.3
Op 4 maart 2019 heeft het team Almelo van [naam Stichting] , dat eiser ondersteuning verleent, bij Veilig Thuis melding gemaakt van een aantal zorgen over oplopende spanningen en escalatie binnen het gezin. Eiser heeft op dezelfde datum via een mailbericht bij een medewerker van CIMOT melding gemaakt van een ernstige vertrouwensbreuk tussen hem en [naam Stichting] en duidelijk gemaakt dat hij van dat team geen begeleiding meer kan ontvangen. Hij vermeldt dat hij contact zoekt met een vertrouwenspersoon binnen [naam Stichting] , dat voortzetting van de begeleiding door het betreffende team niet mogelijk is en dat hij zich oriënteert op begeleiding door een ander [naam Stichting] -team, omdat hij in zijn huidige woning wil blijven.
Op dat moment is de begeleiding door [naam Stichting] gestaakt.
1.4
Bij brief van 22 oktober 2019 heeft Veilig Thuis eiser bericht over de resultaten van het onderzoek naar aanleiding van de melding van [naam Stichting] . Daaruit blijkt dat onder meer is onderzocht of de spanningen binnen het gezin invloed hebben op de ontwikkeling van de kinderen. Veilig Thuis heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een vorm van kindermishandeling. Veilig Thuis heeft de bevindingen van het onderzoek op 16 oktober 2019 aan [naam Stichting] doorgegeven en heeft op 17 oktober 2019 contact gehad met een medewerker van de gemeente Almelo en gepleit voor een snelle oplossing van het probleem.
1.5
Op enig moment in oktober 2019 heeft een medewerker van [naam Stichting] telefonisch contact opgenomen met een medewerker van verweerder en verzocht om toestemming om de zorgverlening door [naam Stichting] aan eiser te mogen beëindigen wegens zwaarwegende redenen als bedoeld in artikel 7 van de tussen [naam Stichting] en verweerder in december 2018 afgesloten uitvoeringsovereenkomst beschermd wonen 2019 (de uitvoeringsovereenkomst).
Verweerder heeft in dit telefoongesprek ingestemd met dit verzoek.
1.6
Bij brief van 25 oktober 2019 heeft [naam Stichting] de in november 2011 met eiser afgesloten begeleidingsovereenkomst opgezegd, op grond van het ontbreken van financiering of indicatie voor de begeleiding en op grond van het niet nakomen van verantwoordelijkheden c.q. verplichtingen en een vertrouwensbreuk.
1.7
Verweerder is in oktober 2019 een nader onderzoek gestart naar de zorgbehoefte van eiser en heeft daartoe onder meer (psychologisch) advies ingewonnen van JPH-consult.
JPH-consult heeft op 13 december 2019 advies uitgebracht. Bij het primaire besluit van
6 februari 2020 heeft verweerder besloten de indicatie voor beschermd wonen te verlengen tot en met 31 december 2020. In dit besluit heeft verweerder geschreven:
“Zorg van de [naam Stichting]
U heeft eerder zorg ontvangen van de [naam Stichting] . U heeft sinds maart 2019 geen zorg afgenomen van de [naam Stichting] (wegens een vertrouwensbreuk) en de [naam Stichting] heeft aangegeven dat zij u niet meer kan begeleiden. Per 17 februari 2020 wordt het component verblijf niet meer vergoed aan de [naam Stichting] . Dit betekent dat u voor 17 februari 2020 voor een andere zorgaanbieder moet kiezen (eventueel met verblijf).”
1.8
Op 14 april 2020 heeft [naam Stichting] bij dagvaarding in kort geding gevorderd dat eiser zijn woning ontruimt. Bij vonnis van 30 april 2020 heeft de rechtbank Overijssel deze vordering toegewezen en eiser veroordeeld zijn woning uiterlijk 1 september 2020 te ontruimen.
Uit het vonnis blijkt dat de voorzieningenrechter doorslaggevende betekenis heeft gehecht aan het (primaire) besluit van verweerder van 6 februari 2020, waaruit volgt dat eiser wel een indicatie krijgt voor beschermd wonen, maar dat de begeleiding niet door [naam Stichting] zal plaats vinden en dat [naam Stichting] voor het verblijf van eiser geen vergoeding meer krijgt. Ter zitting van 16 december 2021 heeft de gemachtigde van eiser gemeld dat het beroep tegen dit vonnis is verworpen en dat eiser ook in de bodemzaak in het ongelijk is gesteld. Het hoger beroep daartegen loopt nog.
1.9
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 februari 2020. Eiser vindt dat [naam Stichting] de begeleidingsovereenkomst dient na te komen en dat verweerder zich daarin niet moet mengen. Er is geen sprake van een vertrouwensbreuk tussen eiser en [naam Stichting] , alleen met een team van de [naam Stichting] . De indicatie heeft betrekking op de benodigde ondersteuning, dat kan ook (een ander team van) de [naam Stichting] zijn. Eiser is het ook niet eens met de beperking van de indicatie tot een jaar en meent dat een langere duur voor de hand ligt. Na een hoorzitting heeft de commissie voor sociale zekerheid (de bezwaarcommissie) verweerder geadviseerd het bezwaar tegen de duur van de indicatie ongegrond te verklaren. De commissie heeft geadviseerd het bezwaar van eiser voor zover dat is gericht tegen de in het primaire besluit gestelde vertrouwensbreuk en dat de component zorg niet meer aan [naam Stichting] wordt vergoed niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens de commissie is duidelijk dat [naam Stichting] eiser niet meer van zorg wil voorzien, ook nu de ontruiming van de woning in rechte is gevorderd.
De commissie heeft begrip voor het standpunt van verweerder dat zij geen reële mogelijkheid ziet [naam Stichting] te verplichten eiser zorg aan te bieden. Wel kan eiser zorg ontvangen van een andere aanbieder naar keuze. Omdat eiser met zijn bezwaar niet kan bereiken dat hij alsnog zorg krijgt van [naam Stichting] , is het bezwaar volgens de commissie niet-ontvankelijk vanwege gebrek aan procesbelang. Met aanvulling van de motivering heeft verweerder bij het bestreden besluit, conform het advies van de commissie, de bezwaren van eiser ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de duur van de indicatie en niet-ontvankelijk voor het overige.
2.1
Eiser heeft beroep ingesteld. Eiser handhaaft zijn bezwaren tegen de beperkte duur van de indicatie. Volgens eiser zijn de bezwaren tegen de aanname van de vertrouwensbreuk en tegen de beslissing van verweerder dat hij de zorg niet meer van [naam Stichting] kan ontvangen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft wel belang bij een beoordeling van zijn bezwaren. Verweerder heeft ten onrechte ingestemd met het verzoek van [naam Stichting] om te worden ontheven van de zorg van eiser. Hij wilde in zijn woning blijven wonen en zorg blijven ontvangen van [naam Stichting] , maar wel door een ander team van [naam Stichting] . De melding van het begeleidingsteam van [naam Stichting] aan Veilig Thuis is onterecht gebleken en er had moeten worden ingezet op een alternatief via [naam Stichting] . Eiser had nog wel degelijk vertrouwen als de begeleiding anders zou worden vormgegeven. Het gevolg van het instemmen van verweerder met het verzoek van [naam Stichting] was dat eiser met zijn gezin met minderjarige kinderen niet meer in zijn huis kon blijven en op zoek moest naar een andere zorgverlener. Dat heeft grote impact gehad en eiser heeft daardoor materiële en immateriële schade geleden. Deze schade wil eiser kunnen verhalen op [naam Stichting] of de gemeente Almelo. Hij wil bovendien in de toekomst misschien wel opnieuw zorg ontvangen van [naam Stichting] . De verleende instemming was voor de civiele rechter bepalend om eiser te gelasten te verhuizen. De instemming van verweerder met het verzoek van [naam Stichting] raakt de continuïteit en de kwaliteit van de aan hem verleende zorg in het kader van de Wmo 2015. Het ligt in de rede dat eiser tegen een beslissing van verweerder om in te stemmen met beëindiging van de zorg door [naam Stichting] kan opkomen in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser heeft geen klacht tegen [naam Stichting] ingediend op grond van artikel 3.1 van de begeleidingsovereenkomst, omdat hij al was verwikkeld in een civiele (ontruimings)procedure met [naam Stichting] en omdat hij bezwaar had gemaakt tegen het besluit van verweerder met betrekking tot het onthouden van zorg door [naam Stichting] .
2.2
Verweerder is van mening dat de verlenging van de indicatie met eerst een jaar gelet op alle omstandigheden in de rede lag en heeft gewezen op het advies van JPH-consult die het van belang achtte de zorg met eiser door een nieuwe zorgverlener langzaam op te starten om een vertrouwensband op te bouwen. In de relatie met eiser is verweerder verplicht om doelmatige, doeltreffende en veilige zorg te garanderen. Vanuit die zorgplicht is zij overgegaan tot ontheffing van de zorgplicht van [naam Stichting] jegens eiser. Verweerder heeft aangevoerd dat de ontheffing van de zorgplicht een (civiele) aangelegenheid is tussen de gemeente en de zorgaanbieder. De uitvoeringsovereenkomst tussen de gemeente en [naam Stichting] wordt beheerst door het privaatrecht en verweerder heeft gehandeld in haar privaatrechtelijke bevoegdheid. De ontheffing van de zorgplicht is per 13 juli 2019 ook in de beleidsregels opgenomen, maar daaraan kan [naam Stichting] geen rechten en plichten ontlenen. De ontheffing van de zorgplicht is geen publiekrechtelijke rechtshandeling en daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens verweerder valt de onderlinge relatie tussen eiser en [naam Stichting] ook niet onder de zorgplicht van verweerder, zij heeft daarop geen directe invloed omdat dit een (civiele) verhouding tussen eiser en [naam Stichting] betreft.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ter beoordeling is allereerst of verweerder terecht bij het bestreden besluit de bezwaren van eiser tegen de verlenging van de indicatie met een jaar ongegrond heeft verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder overtuigend gemotiveerd dat een verlenging met eerst een jaar gegeven alle omstandigheden in de rede ligt. In ieder geval zal de ondersteuning worden verleend door een andere zorgverlener of door een ander team van [naam Stichting] . Dit betekent dat evaluatie van de situatie na een jaar om te bezien of op dezelfde voet kan worden verdergegaan logisch lijkt. Dit wordt bovendien geadviseerd door JPH-consult en sluit ook aan bij de omvang van de duur van eerdere indicatiestellingen. Het beroep van eiser tegen de duur van de indicatie slaagt daarom niet.
4.1
Ter beoordeling is vervolgens of verweerder de bezwaren van eiser die zijn gericht tegen de beëindiging van de relatie met [naam Stichting] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet op de stelling van eiser dat hij schade heeft geleden door de beëindiging van de relatie met [naam Stichting] , wat de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk acht, en de wens om de begeleiding voort te zetten, heeft eiser in beginsel (proces)belang bij deze beoordeling.
Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang, alsmede een aantal bepalingen uit de Beleidsregels maatschappelijk ondersteuning Almelo 2019 en artikel 7 uit de tussen [naam Stichting] en de gemeente Almelo gesloten uitvoeringsovereenkomst.
Deze bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.4
Uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning en voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen, wat onder meer betekent dat de voorzieningen veilig, doelmatig en cliëntgericht worden verstrekt. In artikel 4.1, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019 is geregeld dat het college er zorg voor draagt dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen wordt opgenomen in de contracten met de aanbieders. In artikel G van de beleidsregels van de gemeente Almelo zijn procedurele regels opgenomen over tussentijdse beëindiging van zorg. Daarin is opgenomen dat, hoewel de gemeente uitgaat van continuïteit van zorg zolang de cliënt dit nodig heeft, er een situatie kan ontstaan waarin de zorgverlener de zorg eenzijdig wil beëindigen of weigeren. Dit kan alleen als de zorgverlener zwaarwegende redenen heeft op grond waarvan de verlening/verlenging van zorg in redelijkheid niet van de zorgverlener kan worden verlangd. De hiervoor geldende proceduregels zijn ook opgenomen in de tussen de gemeente en [naam Stichting] gesloten (subsidie)uitvoeringsovereenkomst.
4.5
Het [naam Stichting] heeft jarenlang zorg verleend aan eiser. In maart 2019 is die zorg gestopt omdat het zorgteam een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis, waarop eiser van dat team geen zorg meer wilde ontvangen. Gebleken is dat eiser pas vanaf februari 2020 weer zorg conform de indicatie heeft ontvangen, op een ander adres van een andere zorgverlener, de Windroos, en nu via een persoonsgebonden budget (pgb). Inmiddels ontvangt eiser de zorg niet langer via de Wmo 2015 maar via de Wet langdurige zorg (Wlz).
4.6
In oktober 2019 heeft Veilig Thuis aan alle partijen laten weten dat de zorgen die [naam Stichting] had niet terecht waren. Dat heeft niet geleid tot hervatting van de zorg door [naam Stichting] , maar tot beëindiging van de door [naam Stichting] verleende zorg, met als gevolg onder meer een door eiser niet gewenste ontruiming en verhuizing. Eiser meent dat [naam Stichting] er ten onrechte voor heeft gekozen de zorg te beëindigen en wil daarover een oordeel van de bestuursrechter, nu die beëindiging de kwaliteit en de continuïteit van de aan hem verleende zorg in het kader van de Wmo 2015 raakt.
4.7
Verweerder heeft via het primaire besluit van 6 februari 2020 de verleende indicatie voor beschermd wonen voortgezet, maar daarbij vermeld dat die zorg niet door [naam Stichting] kan worden geleverd. Achtergrond is dat verweerder heeft ingestemd met het verzoek van [naam Stichting] om die zorg en daarmee de financiering te beëindigen. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat die beëindiging rechtstreeks de kwaliteit en de continuïteit van de aan hem verleende ondersteuning raakt. Het ligt in de rede dat een geschil over de kwaliteit en continuïteit van de ondersteuning door de bestuursrechter kan worden beoordeeld in het kader van een door verweerder genomen besluit over de aanspraken op een Wmo-voorziening.
4.8
Verweerder heeft gesteld dat de verhouding tussen de gemeente en [naam Stichting] enkel wordt beheerst door de uitvoeringsovereenkomst, door verweerder geduid als een zogenoemde subsidie uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb. In de relatie tussen verweerder en [naam Stichting] spelen de beleidsregels geen rol. Omdat de toestemming voor de beëindiging is gebaseerd op de uitvoeringsovereenkomst brengt die volgens verweerder ook geen verandering in de publiekrechtelijke rechtspositie van eiser. De ontheffing heeft namelijk geen wijziging gebracht in de aanspraak van eiser op de toegekende maatwerkvoorziening beschermd wonen.
4.9
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting voorbeelden gegeven van de wijze waarop wordt omgegaan met verzoeken van zorgverleners tot beëindiging van de zorg op grond van artikel 7 van de uitvoeringsovereenkomst. Duidelijk is dat als verweerder niet instemt met zo’n verzoek, de zorg in het algemeen wordt voortgezet. In de gevallen waarin verweerder wel heeft ingestemd heeft het nooit tot conflicten geleid omdat, anders dan in het geval van eiser, de zorgontvangers geen bezwaar hebben gemaakt en vervolgens een andere zorgverlener hebben gezocht en gevonden. Als verweerder in de zaak van eiser niet akkoord was gegaan met het verzoek van [naam Stichting] , dan was waarschijnlijk door alle partijen gezocht naar een oplossing om de ondersteuning voort te zetten. Verweerder heeft erkend dat bij het verzoek van [naam Stichting] en het verlenen van de toestemming de voorgeschreven procedure niet is gevolgd. Het voornemen tot beëindiging is, in strijd met wat in de uitvoeringsovereenkomst en in de beleidsregels is bepaald, niet eerst schriftelijk voorgelegd aan eiser en ook niet aan verweerder. Bij de toetsing door verweerder of de door [naam Stichting] gestelde zwaarwegende redenen aanwezig waren, is eiser niet betrokken, evenmin bij de belangenafweging die verweerder stelt te hebben gemaakt. Verweerder heeft eiser ook niet schriftelijk van de verleende toestemming aan [naam Stichting] op de hoogte gesteld.
4.1
De rechtbank is van mening dat, anders dan de bezwaarcommissie heeft aangenomen, uit wat hiervoor is overwogen volgt dat, indien verweerder niet zou hebben ingestemd met het verzoek van [naam Stichting] , dit tot gevolg kon hebben gehad dat de ondersteuning aan eiser door (een ander team van) [naam Stichting] en daarmee in de woning van de [naam Stichting] zou zijn voortgezet. Nu dit direct de kwaliteit en continuïteit van de verleende ondersteuning aan eiser raakt heeft de beslissing van verweerder ook de publiekrechtelijke rechtspositie van eiser direct beïnvloed. Daarom moet worden geconcludeerd dat de instemming van verweerder moet worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Die instemming is voor het eerst schriftelijk aan eiser kenbaar gemaakt via de mededeling in het primaire besluit dat de component verblijf niet meer wordt vergoed aan [naam Stichting] . Eiser had er dus wel belang bij dat hij bezwaar kon maken tegen dat besluit van 6 februari 2020 en heeft er, gelet ook op wat in 4.1 is overwogen, ook belang bij dat het bestreden besluit kan worden getoetst door de bestuursrechter. Het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dit beroep van eiser slaagt.
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep van eiser ongegrond is, voor zover dat is gericht tegen de verlenging van de indicatie met een jaar en dat het beroep van eiser voor het overige gegrond is. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser tegen het niet langer kunnen ontvangen van ondersteuning door [naam Stichting] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. Nu de bezwaren van eiser nog niet inhoudelijk zijn beoordeeld, zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het ligt in de rede dat verweerder daarbij ook de positie en belangen van [naam Stichting] betrekt.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 21 juli 2021, 0.5 punt voor het verschijnen ter zitting van 16 december 2021, 0.5 punt voor de schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het besluit tot het
niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren van eiser en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48, - aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, mr. R.J. van Lochem en mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage

Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)

Artikel 4:36 van de Awb1. Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een overeenkomst worden gesloten.

2.Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de subsidie zich daartegen verzet, kan in de overeenkomst worden bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 2.3.2 Wmo 2015

1 (…)
2 Voordat het onderzoek van start gaat, kan de cliënt het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.
3 Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.
4 Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a, verschuldigd zal zijn.
5 Indien de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek als bedoeld in het vierde lid, onderdelen a tot en met g.
6 Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

Artikel 2.3.5 Wmo 2015

1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
b. van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.
2 Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
3 Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
4 Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
5 De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat,
afgestemd op:
a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,
b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
c. jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen,
d. onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen,
e. betaalde werkzaamheden,
f. scholing die de cliënt volgt of kan volgen,
g. ondersteuning ingevolge de Participatiewet,
h. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.
6 Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
7 Het zesde lid geldt niet voor verzekerden als bedoeld in artikel 11.1.1 derde lid van de Wet Langdurige Zorg.
8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beoordeling van het college bij de beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening, bedoeld in het derde lid.
9 De voordracht voor een krachtens het achtste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.

Artikel 2.3.6 Wmo 2015

1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden de betrekken.
2 Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
3 Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
4 Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
5 Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:
a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;
b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e..
6 Op een persoonsgebonden budget is titel 4.2. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 2.3.9 Wmo 2015

1.Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5. of 2.3.6 te heroverwegen.
2. Artikel 2.3.2, tweede tot en met zesde lid, en artikel 2.3.5, zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel G Beschermd wonen Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019Beschermd wonen (BW) wordt als volgt omschreven:
  • beschermd wonen is toezicht en begeleiding;
  • gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;
  • bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
  • indien nodig aangevuld met het wonen in een accommodatie van de zorginstelling.
(…)
Ondersteuning zelfstandig leven (OZL)
OZL betreft het bevorderen of in stand houden van de zelfredzaamheid door ondersteuning te bieden bij (het omgaan met) psychische klachten, bij praktische vaardigheden (dagelijkse bezigheden regelen, onderhouden, omgaan met geld, organisatie van huishouden, persoonlijke zorg) en ondersteuning bij integratie in de samenleving met aandacht voor wonen, werk en sociaal netwerk. De cliënt kan 24 uur per dag een beroep doen op begeleiding.
(…)
Tussentijdse beëindiging zorg
Hoewel de gemeente uitgaat van continuïteit van zorg zolang de cliënt dit nodig heeft, kan er een situatie ontstaan waarin de zorgverlener de zorg eenzijdig wil beëindigen of weigeren.
De zorgverlener kan de opdracht tot levering van zorg alleen beëindigen of weigeren als deze zwaarwegende redenen heeft op grond waarvan de verlening/verlenging van zorg in redelijkheid niet van zorgverlener kan worden verlangd.

Voorbeelden van zwaarwegende redenen zijn (niet-limitatief):

  • Een ernstige mate van bedreiging of intimidatie die de situatie onwerkbaar maakt, omdat de persoonlijke veiligheid of vrijheid van de zorgverlener en/of medecliënten in gevaar is. Deze situatie kan ontstaan vanuit de cliënt, maar ook vanuit de handelwijze van familie en/of naasten van de cliënt.
  • Een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie met de cliënt.
  • Hygiënische omstandigheden die ernstige gezondheidsrisico's opleveren voor de medewerker en/of medecliënten.
  • Het niet nakomen van essentiële verplichtingen of regels, ook niet na herhaaldelijk (schriftelijk) aandringen of waarschuwen door aanbieder.
Indien de zorgverlener zorg op grond van zwaarwegende redenen wenst te beëindigen of te weigeren, dan dient zorgverlener de gemeente hierover binnen 5 dagen schriftelijk te informeren. De gemeente besluit de weigering al dan niet toe te staan. In de besluitvorming maakt de gemeente de volgende afwegingen:
- Het belang van de cliënt ten opzichte van de belangen van andere cliënten.
- Wordt het gedrag van de cliënt (mede) veroorzaakt door de aandoening van de cliënt.
(…)

Artikel 4.1 Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo

Kwaliteitseisen
1.Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten met de aanbieders.

(…)Uitvoeringsovereenkomst beschermd wonen 20197. Duur en meldingsplicht

De gemeente Almelo gaat uit van continuïteit in de dienstverlening. Wanneer de aanbieder de afgesproken prestaties niet of vertraagd uitvoert, meldt zij dat per direct aan de gemeente. Ook een rapportage van de Inspectie van de Gezondheidszorg dient te worden gedeeld met de gemeente. Afhankelijk van de situatie gaan beide partijen in gesprek om tot een oplossing te komen om de eventuele negatieve maatschappelijke effecten te voorkomen of te minimaliseren.
Acceptatieplicht en beëindiging zorg
Hoewel de gemeente Almelo uitgaat van continuïteit van zorg zolang de cliënt dit nodig heeft, kan er een situatie ontstaan waarin de aanbieder de zorg eenzijdig wil beëindigen of weigeren. De aanbieder kan de opdracht tot levering van zorg alleen beëindigen of weigeren als deze zwaarwegende redenen heeft op grond waarvan de verlening/verlenging van zorg in redelijkheid niet van aanbieder kan worden verlangd.
Voorbeeld van zwaarwegende redenen zijn (niet-limitatief);
  • een ernstige mate van bedreiging of intimidatie die de situatie onwerkbaar maakt, omdat de persoonlijke veiligheid of vrijheid van de zorgverlener en/of medecliënten in gevaar is. Deze situatie kan ontstaan vanuit de cliënt maar ook vanuit de handelwijze van familie en/naasten van de client;
  • een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie met de client.
  • Hygiënische omstandigheden die ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor de medewerker en/of medecliënten.
  • Het niet nakomen van essentiële verplichtingen of regels, ook niet na herhaaldelijk (schriftelijk) aandringen of waarschuwen door aanbieder.
Indien de aanbieder zorg op grond van zwaarwegende redenen wenst te beëindigen of te weigeren, dan dient aanbieder de gemeente Almelo hierover binnen 5 dagen schriftelijk te informeren. De gemeente Almelo beslist de weigering al dan niet tot te staan. In de besluitvorming maakt de gemeente Almelo de volgende afwegingen.
  • Het belang van de cliënt ten opzichte van de belangen van andere cliënten.
  • Wordt het gedrag van de cliënt (mede) veroorzaakt door de aandoening van de cliënt.
(…)

Artikel 3.1 Begeleidingsovereenkomst [naam Stichting] Twente

De volgende wet- en regelgeving is van toepassing op onderhavig begeleidingsovereenkomst:
(…)
(…)
Wet Klachtrecht Cliënten Zorginstelling (WKCZ)
De [naam Stichting] heeft conform de WKCZ een klachtenreglement en een klachtencommissie waar cliënt een klacht kan indienen. Op verzoek ontvangt cliënt meer informatie over de interne klachtenregeling. Het is voor de cliënt tevens mogelijk gebruik te maken van externe klachteninstanties.