Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende in [woonplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
1.De procedure
2.Het geschil en de beoordeling daarvan
Waar deze zaak in de kern over gaat
“materiaalkosten worden verhoogd met 8%”
Bouwcontract (landschapsarchitectuur)’ (hierna: bouwcontract) opgesteld. In het bouwcontract staan onder andere de werkzaamheden, verplichtingen over en weer en kosten beschreven. Het bouwcontract is niet ondertekend.
€ 605,- aan juridische kosten over te gaan.
€ 13.991,09 te betalen.
€ 8.630,- voldaan. [A] moet daarom nog een bedrag aan [B] voldoen, aldus [B] . [B] vordert in reconventie (onder andere) betaling van dit bedrag.
€ 3.300,- aan arbeidsloon en voor het overige uit materiaalkosten bestaat en dat het herstel van de door [B] uitgevoerde werkzaamheden € 2.807,20 excl. materiaal kost. Hiervoor is al vastgesteld dat de prestatie van [A] niet aan de verbintenis beantwoordt. De kantonrechter zal de vergoeding voor het arbeidsloon daarom gelet op het bepaalde in artikel 6:272 lid 2 BW beperken tot het bedrag van (€ 3.300,- min € 2.807,20 =) € 492,80. Dat betekent dat [A] aanspraak kan maken op terugbetaling van € 2.807,20. Voor de materiaalkosten geldt verder dat [B] geen verweer heeft gevoerd tegen de stelling van [A] met betrekking tot het retourneren van de stapelblokken. Ook heeft hij geen bezwaren geuit tegen de stelling van [A] om de overige materialen te behouden. Daarom zal de kantonrechter bepalen dat [A] de stapelblokken aan [B] moet teruggeven. De overige materialen mag hij houden. Omdat [A] de materialen al betaald had, moet [B] de waarde van de blokken aan [A] vergoeden. Uit productie 5 van de conclusie van antwoord in conventie volgt dat het gaat om 710 blokken van in totaal € 2.556,- incl. btw. In totaal dient [B] daarom een bedrag van € 5.363,20 aan [A] te betalen in het kader van de ongedaanmaking van reeds verrichtte prestaties.
€ 6.000,- excl. btw en materiaal zou afronden. Volgens [B] ziet deze afspraak, die in de overeenkomst van 5 juni 2020 is opgenomen, op de werkzaamheden bij de praktijk van [A] en niet op de woning. Verder betwist [B] dat hij gehouden is een schadevergoeding aan [A] te betalen vanwege ontbinding van de overeenkomst. Volgens [B] is het niet nakomen van zijn verbintenissen niet aan hem toe te rekenen (artikel 6:227 lid 2 BW).
€ 669,48 aan buitengerechtelijke incassokosten.
669,48
- griffierecht 240,00
124,00
€ 218,- (2 punten x correctiefactor 0,5 x liquidatietarief € 218,-). Er wordt een factor 0,5 toegepast, omdat de vordering in reconventie samenhangt met het verweer in conventie.