ECLI:NL:RBOVE:2022:527

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
ak_21_478
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om vergoeding van transitievergoedingen aan ex-werknemers door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 22 februari 2022, zijn de aanvragen van het college van burgemeester en wethouders van Enschede om vergoeding van betaalde transitievergoedingen aan ex-werknemers afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen omdat de arbeidsovereenkomsten met de ex-werknemers zijn beëindigd voordat de periode van twee jaar ziekte was verstreken, zoals vereist door artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelt dat het opzegverbod ook geldt in gevallen waar een IVA-uitkering met verkorte wachttijd is toegekend. Eiseres heeft betoogd dat er recht bestaat op compensatie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de wetgeving geen ruimte biedt voor compensatie in deze specifieke gevallen. De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard en bevestigd dat de aanvragen om vergoeding van de transitievergoedingen terecht zijn afgewezen. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent het opzegverbod en de voorwaarden voor compensatie van transitievergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/478, 21/479, 21/480, 21/481, 21/482, 21/483, 21/484, 21/485, 21/486, 21/487, 21/488, 21/581, 21/582, 21/583, 21/664, 21/665, 21/666 en 21/667

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, te Enschede, eiseres,

(gemachtigden: C. Jeurink en E. Lensink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
(gemachtigden: mr. P.J. Reith en M.S. Winkel).

Procesverloop

In het besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 18 februari 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/478.
In het besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 2] (hierna: [naam 2] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 18 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/479.
In het besluit van 14 december 2020 (primair besluit 3) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 18 februari 20211 (bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/480.
In het besluit van 25 september 2020 (primair besluit 4) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 4] (hierna: [naam 4] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit 4) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/481.
In het besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit 5) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 5] (hierna: [naam 5] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 15 februari 2021 (bestreden besluit 5) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/482.
In het besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit 6) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 6] (hierna: [naam 6] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit 6) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/483.
In het besluit van 9 oktober 2020 (primair besluit 7) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 7] (hierna: [naam 7] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit 7) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/484.
In het besluit 24 september 2020 (primair besluit 8) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 8] (hierna: [naam 8] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit 8) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/485.
In het besluit 24 september 2020 (primair besluit 9) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 9] (hierna: [naam 9] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit 9) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/486.
In het besluit 9 oktober 2020 (primair besluit 10) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 10] (hierna: [naam 10] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit 10) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/487.
In het besluit 2 oktober 2020 (primair besluit 11) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 11] (hierna: [naam 11] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit 11) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/488.
In het besluit 16 oktober 2020 (primair besluit 12) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres [naam 12] (hierna: [naam 12] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit 12) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/581.
In het besluit 14 oktober 2020 (primair besluit 13) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 13] (hierna: [naam 13] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit 13) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/582.
In het besluit 16 oktober 2020 (primair besluit 14) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 14] (hierna: [naam 14] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit 14) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/583.
In het besluit 2 november 2020 (primair besluit 15) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 15] (hierna: [naam 15] , betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 19 maart 2021 (bestreden besluit 15) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/664.
In het besluit 2 november 2020 (primair besluit 16) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 16] (hierna: [naam 16] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 19 maart 2021 (bestreden besluit 16) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/665.
In het besluit 2 november 2020 (primair besluit 17) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 17] (hierna: [naam 17] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 19 maart 2021 (bestreden besluit 17) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/666.
In het besluit 2 november 2021 (primair besluit 18) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor compensatie van de aan ex-werknemer van eiseres, [naam 18] (hierna: [naam 18] ), betaalde transitievergoeding afgewezen.
In het besluit van 18 maart 2021 (bestreden besluit 18) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/667.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 18 afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 november 2021 op zitting gevoegd behandeld. De zaken zijn ook gevoegd behandeld met de zaaknummers AWB 21/608 en AWB 21/689. In deze twee zaken doet de rechtbank afzonderlijk uitspraak.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan de besluitvorming van verweerder is voorafgegaan
AWB 21/478
1.1.
[naam 1] is met ingang van 1 november 1977 in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in dienst getreden bij eiseres. Op 24 augustus 2016 is [naam 1] ziek gemeld.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringswetten (UWV) heeft aan [naam 1] met ingang van 7 juni 2017 een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 1] hebben op 19 juni 2017 een vaststellingsovereenkomst (vso) ondertekend, waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 7 juni 2017 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 1] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 41.602,84 betaald.
AWB 21/479
1.2.
[naam 2] is met ingang van 30 april 2007 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 14 september 2015 is [naam 2] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 6 september 2017 is eisers mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA met ingang van 10 september 2017 verhoogd.
Eiseres en [naam 2] hebben op 20 september 2017 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 10 september 2017 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 2] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 11.232,69 betaald.
AWB 21/480
1.3.
[naam 3] is met ingang van 1 maart 1976 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 3 februari 2016 is [naam 3] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 5 oktober 2016 is aan [naam 3] met ingang van
10 oktober 2016 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 3] hebben op 30 november 2016 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 10 februari 2017 eindigt. Eiseres heeft [naam 3] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 48.530,45 betaald.
AWB 21/481
1.4.
[naam 4] is met ingang van 29 oktober 2001 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 20 juli 2015 is [naam 4] ziek gemeld.
Op 18 december 2015 heeft eiseres de arbeidsovereenkomst met [naam 4] op grond van artikel 6, aanhef, lid 2 onder b, van de Wsw (rekening houdend met een opzegtermijn van drie maanden) met ingang van 1 april 2016 opgezegd. Aan [naam 4] is een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 7.934,40 betaald.
AWB 21/482
1.5.
[naam 5] is met ingang van 1 november 1975 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 7 maart 2017 is [naam 5] ziek gemeld.
Op 22 maart 2017 heeft eiseres de arbeidsovereenkomst met [naam 5] op grond van artikel 6, aanhef, lid 2, onder b, van de Wsw met ingang van 1 april 2017 opgezegd. Aan [naam 5] is een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 45.133,37 betaald.
AWB 21/483
1.6.
[naam 6] is met ingang van 16 juni 1977 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 8 november 2016 is [naam 6] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 5 mei 2017 is aan [naam 6] per 7 juni 2017 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 6] hebben op 27 juni 2017 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 7 juni 2017 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 6] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 44.228,85 betaald.
AWB 21/484
1.7.
[naam 7] is met ingang van 31 januari 2007 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 7 december 2015 is [naam 7] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 5 april 2017 is aan [naam 7] met ingang van 31 maart 2017 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 7] hebben op 11 mei 2017 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 31 maart 2017 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 7] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van
€ 9.633,- betaald.
AWB 21/485
1.8.
[naam 8] is met ingang van 29 oktober 1999 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 2 februari 2015 is [naam 7] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 23 augustus 2016 is aan [naam 8] per 16 juni 2016 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 8] hebben op 21 september 2016 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2016 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 8] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van
€ 19.584,26 betaald.
AWB 21/486
1.9.
[naam 9] is met ingang van 1 oktober 1978 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 14 augustus 2014 is [naam 7] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 9 maart 2016 is de mate van arbeidsongeschiktheid van [naam 9] in het kader van de Wet WIA met ingang van 27 januari 2016 vastgesteld op 80-100%.
Eiseres en [naam 9] hebben op 16 maart 2016 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 27 januari 2016 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 9] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van
€ 39.080,13 betaald.
AWB 21/487
1.10.
[naam 10] is met ingang van 27 juni 2005 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 12 januari 2016 is [naam 10] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 11 mei 2017 is aan [naam 10] met ingang van 22 juni 2017 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 10] hebben op 8 juni 2017 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 22 juni 2017 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 10] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van
€ 15.709,86 betaald.
AWB 21/488
1.11.
[naam 11] is met ingang van 1 februari 1996 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 8 juli 2015 is [naam 11] ziek gemeld.
Aan [naam 11] is met ingang van 27 december 2016 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
De arbeidsovereenkomst tussen [naam 11] en eiseres is met ingang van 27 december 2016 beëindigd. Eiseres heeft aan [naam 11] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 10.933,90 betaald.
AWB 21/581
1.12.
[naam 12] is met ingang van 26 april 2004 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 2 november 2015 is [naam 12] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 19 april 2017 is aan [naam 12] met ingang van 5 mei 2017 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 12] hebben op 18 mei 2017 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 5 mei 2017 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 12] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van
€ 11.055,09 betaald.
AWB 21/582
1.13.
[naam 13] is met ingang van 1 oktober 1989 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 19 januari 2016 is Dijkman ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 1 februari 2017 is aan [naam 13] met ingang van 14 februari 2017 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 13] hebben op 27 maart 2017 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 14 februari 2017 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 13] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van
€ 18.771,70 betaald.
AWB 21/583
1.14.
[naam 14] is met ingang van 8 april 1974 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 7 september 2017 is [naam 14] ziek gemeld.
Aan [naam 14] is met ingang van 12 oktober 2017 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 14] hebben op 25 oktober 2017 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 11 oktober 2017 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 14] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van
€ 51.051,85 betaald.
AWB 21/664
1.15.
[naam 15] is met ingang van 29 april 1996 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 22 december 2016 is [naam 15] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 17 november 2017 is aan [naam 15] met ingang van
30 november 2017 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend.
Eiseres en [naam 15] hebben op 29 november 2017 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 2 januari 2018 eindigt.
Eiseres heeft aan [naam 15] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 27.330,32 betaald.
AWB 21/665
1.16.
[naam 16] is met ingang van 31 juli 2006 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 24 juli 2017 is [naam 16] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 14 februari 2019 aan [naam 16] met ingang van 16 januari 2019 een IVA-uitkering met verkorte wachttijd toegekend. Eiseres en [naam 16] hebben op
1 april 2019 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2019 eindigt. Eiseres heeft aan
[naam 16] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 8.666,21 betaald.
AWB 21/666
1.17.
[naam 17] is op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst bij eiseres. Op 3 februari 2017 is [naam 17] ziek gemeld.
Het UWV heeft aan [naam 17] met ingang van 21 maart 2018 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 juli 2018 beëindigd. Aan [naam 17] is een transitievergoeding toegekend.
AWB 21/667
1.18.
[naam 18] is met ingang van 29 oktober 1999 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 30 oktober 2017 is [naam 18] ziek gemeld.
In het besluit van het UWV van 1 februari 2019 is aan [naam 18] met ingang van 13 februari 2019 een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd toegekend. Eiseres en [naam 18] hebben op 1 maart 2019 een vso ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2019 eindigt. Eiseres heeft aan [naam 18] een bruto-ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 13.112,22 betaald.
Alle beroepen
Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar betaalde transitievergoedingen aan de hiervoor genoemde ex-werknemers.
Besluitvorming heeft plaatsgevonden, zoals uiteengezet in de rubriek ‘Procesverloop’ van de uitspraak.
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor compensatie van de aan de ex-werknemers betaalde transitievergoedingen. De aanvragen zijn daarom terecht afgewezen. De arbeidsovereenkomsten met de ex-werknemers zijn beëindigd voordat het opzegverbod wegens ziekte was geëindigd. Dat er een IVA-uitkering met een verkorte wachttijd is toegekend dan wel sprake is van een ondergrenssituatie, doet hier niet aan af. Het opzegverbod geldt op grond van artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek (BW) in die gevallen ook. In artikel 6, tweede lid, onder b van de Wsw is weliswaar een uitzondering gemaakt op het opzegverbod, zoals beschreven in artikel 7:670 van het BW, echter om compensatie van de transitievergoeding te ontvangen dient het dienstverband te zijn beëindigd na de periode van twee jaar. Dat is hier niet het geval. Het feit dat de arbeidsovereenkomst eerder is beëindigd, omdat er geen herstelmogelijkheden waren en de ex-werknemers hebben ingestemd met de eerdere beëindiging, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit is op grond van wet- en regelgeving niet relevant voor het recht op compensatie van de transitievergoeding. Artikel 7:670 van het BW is al in werking getreden voordat de ‘Koolmeesbrief’ van 7 november 2018 bekend was. Ook voor deze brief had het eiseres bekend kunnen zijn dat een arbeidsovereenkomst niet mocht worden opgezegd voordat de periode van twee jaar was verstreken. Het doel van de compensatieregeling is het voorkomen van dubbele kosten voor de werkgevers, te weten het loon dat zij gedurende twee jaar ziekte betalen en de transitievergoeding die zij vervolgens bij ontslag verschuldigd zijn. De compensatieregeling ziet niet op deze specifieke gevallen.
3. Eiseres voert - samengevat weergegeven - aan dat er wel recht bestaat op de gevraagde compensatievergoeding. Er is sprake van voormalig Wsw-medewerkers. Aan deze medewerkers is een vervroegde IVA-uitkering dan wel een ophoging van de WIA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid toegekend. Daarnaast is bij sommige werknemers sprake van een ondergrenssituatie. De arbeidsovereenkomsten zijn in overleg met de ex-werknemers met een vaststellingsovereenkomst beëindigd. Deze overeenkomsten zijn weloverwogen tot stand gekomen. Eiseres betoogt dat het voortijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomsten bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid terecht was, omdat het voortzetten van de arbeidsovereenkomsten geen enkel redelijk doel had.
Ook stelt eiseres dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de bijzondere situatie waarin Wsw-werkgevers zich bevinden. Ziekte en beperkingen zijn inherent aan het dienstverband met deze werknemers. Eiseres wijst op de vele gevallen waarbij een vervroegde IVA-uitkering is toegekend. Er is dan geen mogelijkheid meer binnen de Wsw. Verder stelt eiseres dat het opzegverbod op grond van artikel 7:670a, tweede lid, onder a, van het BW niet van toepassing is als de werknemer schriftelijk heeft ingestemd met de opzegging.
Het zonder meer toepassen van de eis dat medewerkers twee jaar ziek in dienst moeten zijn om voor compensatie in aanmerking te komen, leidt tot ongelijke behandeling. Eiseres wijst erop dat zij zich als fatsoenlijk werkgever heeft gedragen. De minder fatsoenlijke werkgevers die dienstverbanden slapend hebben gehouden worden voor het traineren beloond bij de compensatie van de transitievergoeding. Voorts stelt eiseres dat de spelregels voor de compensatievergoeding niet vanaf het begin duidelijk waren. Er bestond een verplichting tot het uitbetalen van de transitievergoeding vanaf 1 juli 2015, maar de wetgeving voor de compensatie dateert van drie jaar later. De ‘Koolmeesbrief’ dateert van 7 november 2018, waarna duidelijk werd dat zelfs voor de ondergrenssituatie de twee jaar termijn volgemaakt moet worden. Vanaf april 2020 startte de uitvoering van de compensatieregeling waarbij geen enkele mogelijkheid bestond voor herstel van eerdere fouten. Eiseres wijst op de grote financiële belangen voor haar als SW-werkgever. Het doel van de regeling wordt niet bereikt als de compensatie van de transitievergoeding niet wordt toegekend. Eiseres wijst op de kamerbrief van 13 december 2019. Eiseres heeft in dit verband bepleit om situaties die gelijk zijn qua arbeidsongeschiktheid van de medewerker en de doorbetalingsverplichting ook gelijk te behandelen ten aanzien van de compensatievergoeding.
Beoordeling van het beroep
Toetsingskader
4.1.
Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) hebben werknemers van wie de arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid wordt opgezegd, sinds 1 juli 2015 recht op een transitievergoeding. Een transitievergoeding is een vergoeding die de werkgever aan de werknemer moet betalen bij ontslag van een werknemer. Een werkgever is deze vergoeding in beginsel verschuldigd, dus ook als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd omdat de werknemer de bedongen arbeid als gevolg van ziekte of gebrek niet langer kan verrichten en herplaatsing in andere passende arbeid niet mogelijk is.
Het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid werd vaak als onrechtvaardig ervaren, omdat de werkgever voorafgaand daaraan (veelal) gedurende twee jaar het loon tijdens ziekte heeft betaald en kosten heeft gemaakt gericht op de re-integratie van de werknemer in zijn bedrijf of bij een andere werkgever. Om die reden gingen werkgevers veelal niet over tot beeindiging van de arbeidsovereenkomst en werd het dienstverband ‘slapend’ gehouden. Om hieraan een einde te maken heeft de wetgever daarom met de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234), in werking getreden op 1 april 2020 (Stb. 2019, 76) met artikel 7:673e van het BW voorzien in een compensatie van de door werkgever betaalde transitievergoeding. Deze wet werkt terug tot 1 juli 2015.
4.2.
Artikel 7:670, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW luidt als volgt:
1.
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd, dan wel zes weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt
Op grond van artikel 7:670 van het BW is het een werkgever in beginsel niet toegestaan de arbeidsovereenkomst op te zeggen gedurende de tijd dat de werknemer wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Dat verbod geldt niet meer na een periode van twee jaar arbeidsongeschiktheid, tenzij sprake is van een verlenging van deze periode, bijvoorbeeld indien het UWV een loonsanctie oplegt wegens het onvoldoende naleven van de re-integratieverplichtingen (art. 7:670, elfde lid, van het BW). In dit geval hebben partijen ondanks het opzegverbod kunnen overeenkomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt.
4.3.
In artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW zijn voorwaarden geformuleerd om voor compensatie van de transitievergoeding in aanmerking te komen. Artikel 7:673e luidt
- voor zover hier relevant- als volgt:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten, of;
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
3.
De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
Zijn de aanvragen terecht afgewezen?
4.4.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de periode van tenminste twee jaar, zoals bedoeld in artikel 7:670, eerste en elfde lid, van het BW op de beëindigsdata van de arbeidsovereenkomsten van de ex-werknemers nog (net) niet was verstreken. Dit betekent dat in deze zaken niet is voldaan aan de in artikel 7:673e, eerste lid, aanhef en onder a, neergelegde voorwaarde (dat gedurende twee jaar na de eerste ziektedag niet mag worden opgezegd) om voor compensatie in aanmerking te komen. Eiseres kan daarom aan artikel 7:673e BW geen aanspraak op compensatie van de transitievergoedingen van de ex-werknemers ontlenen.
4.5.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het opzegverbod ook bij een IVA-uitkering met verkorte wachttijd dan wel een ophoging van de WIA-uitkering geldt. Zoals volgt uit het voorgaande is de kern van artikel 7:670, eerste lid, van het BW, dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Uit de rechtspraak blijkt dat het opzegverbod tijdens ziekte strikt wordt gehanteerd. Er is sprake van een uitputtende regeling van de werking van de opzegverboden en de uitzonderingen die daarop gelden. In de artikelen 7:670a en 7:671b van het BW is benoemd in welke gevallen opzegging of ontbinding van de arbeidsovereenkomst (toch) mogelijk is, ook al geldt er een opzegverbod. Uit de parlementaire geschiedenis is af te leiden dat de opsomming in de artikelen 7:670a en 7:671b van het BW limitatief is bedoeld. De wetgever heeft geen uitzondering gemaakt voor de categorie volledig arbeidsongeschikten. Ook uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever voor deze categorie een uitzondering heeft willen aannemen. Aan deze keuze van de wetgever kan de bestuursrechter niets veranderen.
4.6.
Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomsten voor het einde van het opzegverbod zijn beëindigd, omdat er geen herstelmogelijkheden waren en de ex-werknemers hebben ingestemd met de eerdere beëindiging, niet relevant is voor het recht op compensatie van de transitievergoeding. Zoals volgt uit het voorgaande bestaat er pas recht op compensatie van de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst is beëindigd na een periode van twee jaar ziekte. Of het voortijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomsten terecht was, zoals eiseres heeft betoogd, is niet relevant en staat niet ter beoordeling van de bestuursrechter.
4.7.
Het beroep van eiseres op artikel 7:670a, tweede lid, onder a, slaagt niet. Op grond van dit artikel is het opzegverbod niet van toepassing, indien de werknemer schriftelijk heeft ingestemd met de opzegging. Dit doet er echter niet aan af dat pas recht op compensatie bestaat na als de arbeidsovereenkomst is geëindigd twee jaar na de eerste ziektedag. De wettekst (7:673e, eerste lid, onder a) is hierover duidelijk.
4.8.
Eiseres stelt dat de spelregels voor de compensatievergoedingen vanaf het begin niet duidelijk waren. De rechtbank overweegt hierover dat voordat de compensatieregeling van kracht werd het opzegverbod al in de wet was opgenomen. Het had eiseres dus bekend kunnen zijn dat een arbeidsovereenkomst niet voor het verstrijken van twee jaar ziekte mocht worden opgezegd. Dit betwist eiseres ook niet. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen hiervan voor rekening en risico van eiseres komen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.9.
Eiseres wijst op de grote financiële belangen voor Wsw-werkgevers en stelt dat er geen rekening is gehouden met de bijzondere situatie van deze werkgevers. Terecht heeft verweerder opgemerkt dat de wetgever geen aanleiding heeft gezien om voor Wsw-werkgevers de compensatieregeling aan te passen. Dat in de zaken AWB 21/481 en 21/482 sprake is van een ondergrenssituatie (de ex-werknemers voldoen in dat geval niet meer aan de geldende criteria voor de sociale werkvoorziening) maakt dit ook niet anders. De rechtbank verwijst hiervoor naar de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 november 2018 (Tweede Kamer, 2018-2019, 34352, nr 136), hiervoor ook aangeduid als de ‘Koolmeesbrief’. Voor zover sprake is van een omissie in de wet overweegt de rechtbank dat de wetgever aan zet is. De beroepsgrond slaagt niet.
4.10.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel slaagt evenmin. Artikel 120 van de Grondwet houdt (mede) een verbod in om wetten in formele zin, zoals in dit geval artikel 7:670 van het BW, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen. De rechter mag niet treden in een belangenafweging die reeds door de wetgever is verricht of geacht moet worden te zijn verricht. Van ‘niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden’ welke volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep aanleiding zouden kunnen vormen strikte wetstoepassing achterwege te laten, is de rechtbank in deze zaken niet gebleken.
Conclusie
5. De conclusie is dat verweerder de aanvragen van eiseres om vergoeding van de betaalde transitievergoedingen aan de hiervoor genoemde ex-werknemers van eiseres terecht heeft afgewezen.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem en mr. A.M.S. Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.