ECLI:NL:RBOVE:2022:521

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
9678186 \ CV EXPL 22-270
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot nakoming huurovereenkomst en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, [eiser] en [eiseres], nakoming van een huurovereenkomst en een schadevergoeding van gedaagde, [gedaagde]. De huurovereenkomst was gesloten voor een woning aan [het adres] te [woonplaats], maar gedaagde kon de woning niet ter beschikking stellen vanwege gemeentelijke beleidsregels die het aantal huurders beperkten. Eisers stelden dat zij een spoedeisend belang hadden bij hun vorderingen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor dit belang. De voorzieningenrechter wees de vorderingen af, omdat het niet aannemelijk was dat de vorderingen in een bodemprocedure zouden slagen. De kantonrechter concludeerde dat de huurovereenkomst niet kon worden nagekomen en dat de subsidiaire vordering tot schadevergoeding eveneens niet toewijsbaar was. De eisers werden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9678186 \ CV EXPL 22-270
Vonnis in kort geding van 17 februari 2022
in de zaak van

1.[eiser] ,2. [eiseres] ,beiden wonende te [woonplaats] ,

eisende partijen, hierna te noemen [eiser] en [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R. Kroon,
tegen
[gedaagde] ,wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 10 februari 2022 op het door [eiser] en [eiseres] gevorderde beslist. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.

2.2. Inleiding

Waar gaat de zaak over?2.1. Tussen partijen is op of omstreeks 25 januari 2022 een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte gesloten voor bepaalde tijd, ingaande per 1 februari 2022. [eiser] en [eiseres] hebben de borg en de huur vooruit betaald en zouden de zolderverdieping gaan huren aan [het adres] te [woonplaats] . De woonkamer, keuken en badkamer zijn voor gezamenlijk verbruik met medehuurders. Omstreeks 1 februari 2022 heeft [gedaagde] laten weten dat het niet mogelijk is om het gehuurde aan [eiser] en [eiseres] ter beschikking te stellen, omdat de gemeente [woonplaats] slechts toestemming zou geven voor bewoning van maximaal drie huurders. Met [eiser] en [eiseres] erbij, zou het gaan om vijf huurders. [eiser] en [eiseres] hebben aangegeven niet op de hoogte te zijn van de andere medehuurders. Vanaf 11 februari 2022 hebben zij geen dak meer boven hun hoofd. Volgens [gedaagde] heeft zij [eiser] en [eiseres] vervangende woonruimte aangeboden. Dat was in eerste instantie akkoord, maar later bleek dat [eiser] en [eiseres] daar geen gebruik van wilden maken, omdat het woonruimte bij [gedaagde] thuis betrof en zij niet bij [gedaagde] in huis wilden wonen.
[eiser] en [eiseres] vorderen primair het verstrekken van sleutels en het ongestoorde huurgenot en subsidiair vorderen zij een schadevergoeding.
2.2.
In dit kort geding vonnis oordeelt de voorzieningenrechter dat de vorderingen van [eiser] en [eiseres] worden afgewezen. De motivering van deze beslissing volgt hieronder.

3.3.Het geschil

3.1.
[eiser] en [eiseres] vorderen -samengevat- dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:[gedaagde] veroordeelt om binnen een dag na betekening van dit vonnis aan [eiser] en [eiseres] de sleutels te verstrekken van de (kamers in de) woning aan [het adres] , [postcode] te [woonplaats] en hen het ongestoorde huurgenot te verschaffen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat niet aan dit gebod wordt voldaan;
subsidiair:[gedaagde] veroordeelt om ten titel van voorschot op de door [eiser] en [eiseres] geleden en nog te lijden schade te betalen een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
primair en subsidiair:[gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Primaire vordering: nakoming huurovereenkomst4.1. Het gestelde spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is bovendien niet door [gedaagde] weersproken. Dit betekent dat [eiser] en [eiseres] ontvankelijk zijn in hun vordering.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze vordering zal slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze kort geding procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt. Genoemde mate van zekerheid over een voor [eiser] en [eiseres] gunstige uitkomst in een bodemprocedure is thans niet aanwezig. De voorzieningenrechter motiveert dat als volgt.
4.3.
Volgens [eiser] en [eiseres] is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, nu zij hen geen toegang heeft verschaft tot het gehuurde.
Dat [gedaagde] het gehuurde niet ter beschikking kon stellen omdat de gemeente [woonplaats] slechts toestemming heeft gegeven voor drie huurders en niet voor vijf, wisten [eiser] en [eiseres] niet. Bovendien is dit een omstandigheid, aldus [eiser] en [eiseres] , die voor rekening van [gedaagde] als verhuurder moet komen. Volgens [eiser] en [eiseres] staat de woning leeg en kunnen zij beschikking krijgen over het gehuurde.
4.4.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij de woning, die eigendom is van de heer [A] , niet meer ter beschikking mocht stellen aan de huurders, waaronder [eiser] en [eiseres] . [gedaagde] zelf is geen eigenaar, zij treedt slechts op als beheerder. [A] wilde geen problemen met de gemeente ten aanzien van de hoeveelheid huurders in een woning. Omdat [gedaagde] het vervelend vond hoe het liep, heeft zij aangeboden om [eiser] en [eiseres] bij haar in huis kamers te laten huren. Volgens [gedaagde] waren [eiser] en [eiseres] akkoord met dit aanbod. De woning aan [het adres] staat niet leeg, maar is verhuurd aan een gezin. Er worden volgens [gedaagde] nog wel werkzaamheden uitgevoerd aan het huis.
4.5.
Naar het voorshandse oordeel van de kantonrechter is het voldoende aannemelijk dat de door [eiser] en [eiseres] verzochte nakoming van de huurovereenkomst niet mogelijk is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de woning aan [het adres] te [woonplaats] zelfstandige woonruimte betreft. Door de drie kamers op de eerste verdieping en de zolderverdieping vervolgens te gaan verhuren als onzelfstandige woonruimte, namelijk via ‘kamerhuur’, wordt voorbij gegaan aan de beleidsregels van de gemeente [woonplaats] daaromtrent. De gemeente [woonplaats] heeft namelijk de intentie dat gebruik van een woning door meer dan één huishouden, zoals kamerbewoning, niet mogelijk moet zijn, omdat dit kan leiden tot onwenselijke situaties. Om de goede woon- en leefkwaliteit te waarborgen zijn daarvoor voorwaarden opgesteld en vastgelegd in beleidsregels. Als [A] als eigenaar van de woning of [gedaagde] als beheerder zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt, zal de gemeente [woonplaats] gaan handhaven. Dat er een huurovereenkomst is gesloten met [eiser] en [eiseres] , maakt het vorenstaande niet anders. Van de kantonrechter kan immers niet verwacht worden dat hij een mogelijk illegale situatie in het leven roept. Daarbij komt nog dat de standpunten van beide partijen, bijvoorbeeld over het -al dan niet- hebben aanvaard van andere woonruimte, niet op elkaar aansluiten. Voor het leveren van bewijs ter zake leent dit kort geding zich niet. Samenvattend is de kantonrechter er niet van overtuigd dat een vordering tot toelating in het gehuurde in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De vordering is in dit kort geding dan ook niet toewijsbaar.
Subsidiaire vordering: schadevergoeding
4.6.
[eiser] en [eiseres] vorderen subsidiair betaling van een voorschot van € 2.500,00 voor geleden en nog te lijden schade. De kantonrechter stelt voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De kantonrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eiser] en [eiseres] voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de kantonrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar -kort gezegd- het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] en [eiseres] onvoldoende hebben gesteld en onderbouwd dat zij een zodanig spoedeisend belang hebben bij betaling van het gevorderde bedrag, dat dit toewijzing daarvan bij wege van een onmiddellijke voorziening rechtvaardigt. De subsidiaire vordering zal reeds daarom worden afgewezen.
Conclusie4.8. Gelet op alles wat hierboven is overwogen, zullen de vorderingen van [eiser] en [eiseres] worden afgewezen.
4.9.
[eiser] en [eiseres] zullen in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld, tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] en [eiseres] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot worden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 17 februari 2022.