4.3.1Onderzoek Montenegro – de beschieting in Gronau
Op 6 november 2019 komt om circa 08:21 uur bij de Duitse politie een melding binnen van een schietincident aan de Losserstrasse in Gronau. Vanaf de bijrijdersstoel van een rijdende auto is geschoten op [slachtoffer] . [slachtoffer] is als gevolg van de beschieting gewond geraakt en is overgebracht naar het ziekenhuis in Enschede. [slachtoffer] heeft een schotwond in zijn linker bovenbeen met een beschadiging van de liesslagader. Om de slagaderlijk bloeding te stoppen is bij hem een dubbele tourniquet om het bovenbeen aangebracht. Direct na aankomst in het ziekenhuis wordt [slachtoffer] geopereerd. Door het implanteren van een stent in de slagader van het linker bovenbeen zal [slachtoffer] langdurig – mogelijk levenslang – bloedverdunnende medicijnen moeten gebruiken. Hierdoor is het risico op bloedingen en bloeduitstortingen verhoogd bij verwondingen, hetgeen beperkend in het dagelijkse leven is.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of [verdachte] betrokken was bij dit schietincident op [slachtoffer] .
De Volkswagen Polo
Op camerabeelden van de woning van [slachtoffer] is te zien dat de auto van waaruit is geschoten een zilverkleurige Volkswagen Polo met Nederlands kenteken is.
[medeverdachte] maakte gebruik van een zilverkleurige Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] .
Op 13 december 2019 is de Volkswagen Polo in gebruik bij [medeverdachte] door de politie forensisch onderzocht.
Op 15 december 2019 vond een telefoongesprek tussen [medeverdachte] en zijn broer [naam 9] plaats waarin [medeverdachte] zegt dat zijn broer alles mag regelen maar dat hij ( [medeverdachte] ) de auto’s regelt. Ook zegt [medeverdachte] dat de auto gewoon weggaat en hij daar nu niet over kan praten. Dat hij anders dood is en dat [naam 9] dat niet begrijpt.
Op 7 januari 2020 belt [medeverdachte] met zijn vriend [naam 3] en zegt hem dat de grijze auto weg moet. Op 8 januari 2020 is de Polo verkocht.
De rechtbank concludeert dat vanuit de VW Polo met kenteken [kenteken 2] , in gebruik bij [medeverdachte] , op 6 november 2019 op [slachtoffer] is geschoten. Dezelfde VW Polo met kenteken [kenteken 2] is op 1 november 2019 om 07.43 uur op de camerabeelden van de woning van [slachtoffer] te zien. Op andere dagen in die periode heeft de politie dezelfde VW Polo niet op de camerabeelden van de woning van [slachtoffer] waargenomen.
4.3.1.1 Het forensisch onderzoek
De hulzen
Tijdens het forensisch onderzoek op de plaats delict in Gronau zijn in de directe omgeving vijf kogelhulzen aangetroffen. Drie hulzen zijn voorzien van het bodemstempel ‘Geco 7.65’ en twee hulzen zijn voorzien van het bodemstempel 'SBPö7,65ö’. Dit betekent dat de hulzen afkomstig zijn van het merk Geco en van het merk SBP.
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de hulzen. Onderzoek heeft opgeleverd dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen en dat de hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk FN, model 1910 of 1922.
Verder heeft het NFI aanwijzingen gevonden dat het betreffende vuurwapen in Nederland is gebruikt bij minimaal twee andere schietincidenten. Het NFI heeft desgevraagd geconcludeerd dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de hulzen die zijn aangetroffen op de plaats delict bij de beschieting van de sportschool in Losserzijn verschoten met hetzelfde vuurwapen. Het NFI heeft verder geconcludeerd dat het extreem veel waarschijnlijker is dat een huls aangetroffen na een schietincident in de periode van 3 tot en met 7 augustus 2019 in Nijverdal is verschoten met hetzelfde vuurwapen.
De Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2]
De Volkswagen Polo is ook forensisch onderzocht. Geconstateerd is dat aan de Polo wijzigingen zijn aangebracht: beide merkemblemen van de Polo zijn overgespoten en/of gecoat met zwartgekleurde verf en/of coating, de achterlichtunits zijn recentelijk vervangen, de velgen zijn vervangen en de bumper vertoonde rechts voor enkele beschadigingen.
De Polo is bemonsterd op DNA-sporen.
-Op het dashboard aan de passagierskant is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [verdachte] en [medeverdachte] (bewijskracht van meer dan 1 miljard) en minimaal één onbekende persoon.
-Op de band van de gordel aan de passagierskant is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [verdachte] (bewijskracht van meer dan 1 miljard) en minimaal één onbekende persoon.
-Op het stuurwiel links en het stuur rechts is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [verdachte] en [medeverdachte] (bewijskracht van meer dan 1 miljard) en minimaal één onbekende persoon.
-Op de versnellingspook is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [medeverdachte] (bewijskracht van meer dan 1 miljard) en minimaal één onbekende persoon.
De Polo is ook onderzocht op schotresten. Zowel de buiten- als de binnenzijde van de auto is bemonsterd. Aan de binnenzijde van het rechter voorportier zijn deeltjes van schotresten aangetroffen: zogeheten A-deeltjes. Categorie A-deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun elementsamenstelling en morfologie karakteristiek zijn voor schotresten. Van deze deeltjes zijn tot op heden geen andere bronnen van herkomst bekend dan een schietproces.
De aangetroffen A-deeltjes zijn vergeleken met schotrestenbemonsteringen van de op de plaats delict aangetroffen hulzen (AANG7985NL t/m AANG7989NL). Tussen de A-deeltjes die in de Polo zijn aangetroffen en de deeltjes die op de hulzen met bodemstempel Geco 7.65 zijn aangetroffen, zijn – hoewel niet significant – overeenkomsten aangetroffen.
Tussenconclusie:
De rechtbank concludeert dat het vorenstaande onder meer inhoudt dat in de bemonsteringen van dashboard passagierskant, stuur, stuurwiel – zowel links als rechts –, stuur rechts en versnellingspook DNA-materiaal van [medeverdachte] is aangetroffen. In de bemonsteringen van dashboard passagierskant, band gordel passagierskant, stuurwiel links en stuur rechts is DNA-materiaal van [verdachte] aangetroffen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting op 25 januari 2022 dat hij wel eens in de Polo heeft gezeten, maar dan alleen als passagier en dat dat voor het laatst in augustus 2019 is geweest omdat hij toen nog met [medeverdachte] naar de sportschool ging, is in het licht van de bewijsmiddelen volstrekt ongeloofwaardig.
4.3.1.2 De historische verkeersgegevens, het werkrooster van [verdachte] en de getuigen ten aanzien van de Volkswagen Polo en inzittenden
Voorbereidingen op de beschieting van [slachtoffer]
Uit onderzoek is gebleken dat vanaf eind juni 2019 de gangen van [slachtoffer] zijn gevolgd en dat zijn kantoor- en woonomgeving is verkend.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben sindsdien al contacten met elkaar.
Op 25 juni 2019 tussen 10:42 uur en 13:53 uur heeft het nummer in gebruik bij [medeverdachte]
( [telefoonnummer 1] tien keer telefonisch contact met het nummer in gebruik bij [verdachte]
( [telefoonnummer 3] ). Uit de historische gegevens blijkt dat het nummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij [medeverdachte] zich in de middag begeeft naar de omgeving van de woning van [slachtoffer] in Gronau en in Enschede om vervolgens weer naar de woning van [medeverdachte] in Hengelo te gaan om dan te verplaatsen naar de omgeving van de woning van [naam 8] .
Op 20 juli 2019 om 19:20 uur bevindt de telefoon van [medeverdachte] zich in Enschede bij de
grens. Het nummer van [slachtoffer] is in die periode in de nabijheid van zijn woning in Gronau.
Op 21 juli 2019 neemt het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] telefonisch contact op met het nummer van [verdachte] . Het nummer van [medeverdachte] verplaatst zich naar de woning van [verdachte] waarna het nummer zich via de N35 naar Enschede verplaatst en vervolgens naar Overdinkel/Gronau. [slachtoffer] bevindt zich op dat moment thuis in Gronau.
Gelet op de aangestraalde zendmasten moeten de telefoons van [medeverdachte] en [slachtoffer] zich op korte afstand van elkaar hebben bevonden. Daarna verplaatst het nummer van [medeverdachte] zich naar de thuismast van [naam 8] in Hengelo, vervolgens naar de woning van [verdachte] en dan naar zijn eigen thuismast.
Op 20 augustus 2019 verblijft [slachtoffer] tussen 12:42 uur tot 15:19 uur vermoedelijk op kantoor te Enschede. Daarna verplaatst zijn telefoon naar de thuismast in Gronau. Het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] verplaatst zich, na telefonisch contact te hebben gehad met [verdachte] , om 15:28 uur van de woning naar de omgeving van het kantoor van [slachtoffer] in Enschede. Het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] is in de periode van 16:04 uur tot 16:12 uur in de nabijheid van het kantoor van [slachtoffer] in Enschede. Het nummer heeft daar tevens telefonisch contact met het nummer van [verdachte] .
Daarna verplaatst het nummer zich naar de thuismast. Later verplaatst het nummer zich naar de thuismast van [naam 8] .
Op 21 augustus 2019 houdt het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] zich in de middag op in de omgeving van het kantoor van [slachtoffer] in Enschede. Het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] belt met [naam 8] waarna het zich verplaatst naar Hengelo. Daar belt het nummer nogmaals met [naam 8] en ook met [verdachte] .
Op 25 augustus 2019 is [slachtoffer] vermoedelijk de hele dag thuis in Gronau. Het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] verplaatst zich in de middag van zijn woning naar de woning van [naam 8] , terug naar huis en daarna naar Duitsland. Mogelijk heeft het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] zich tussen 19:16 uur en 23:38 uur bevonden op korte afstand van de woning van [slachtoffer] . Rond 20:00 uur belt het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] met [verdachte] .
Op 28 augustus 2019 tussen 07:16 uur en 07:24 uur belt het telefoonnummer ( [telefoonnummer 1] (prepaid) in gebruik bij [medeverdachte] met het nummer [telefoonnummer 4] in gebruik bij [verdachte] . Het nummer in gebruik bij [medeverdachte] verplaatst zich naar de grens. Verder op de dag zijn er contacten tussen [medeverdachte] en [naam 8] en tussen [medeverdachte] en [verdachte] .
Op 31 augustus 2019 straalt het telefoonnummer van [slachtoffer] om 17:04 uur aan op de [adres 3] . In de avond gaat het nummer weer naar Duitsland.
Om 18:33 uur straalt het nummer in gebruik bij [medeverdachte] aan op de [adres 3] . Daarna verplaatst het nummer in gebruik bij [medeverdachte] zich naar de grens waarbij tussen 18:34 uur en 20:05 uur geen registraties meer zichtbaar zijn.
Rond 20:30 uur is het nummer van [medeverdachte] op de thuismast en heeft het nummer telefonisch contact met [verdachte] en verplaatst het richting de woning van [naam 8] .
De contacten in de vroege ochtend
Op 19 september 2019 zijn er tussen 06:31 uur en 07:13 uur sms- en belcontacten tussen het nummer in gebruik bij [medeverdachte] en het nummer in gebruik bij [verdachte] .
Op 11 oktober 2019 vindt om 06:48 uur contact plaats tussen het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] .
Op 21 oktober 2019 tussen 06:49 uur en 07:08 uur vinden belcontacten plaats tussen het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] .
Op 23 oktober 2019 om 06:57 uur vindt contact plaats tussen het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] .
Op 24 oktober 2019 om 06:42 uur vindt contact plaats tussen het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] .
Op 25 oktober 2019 tussen 06:51 uur en 07:15 uur vinden contacten plaats tussen het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] . Het nummer in gebruik bij [medeverdachte] maakt een reisbeweging naar het nummer in gebruik bij [verdachte] .
Op 28 oktober 2019 om 07:04 uur vindt contact plaats tussen het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] .
Op 31 oktober 2019 om 06:27 uur en 06:41 uur vindt contact plaats tussen het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] en het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] .
Om 09:37 uur vindt contact plaats tussen het nummer in gebruik bij [medeverdachte] met het nummer in gebruik bij [naam 8] . Het volgende contact is weer met [verdachte] . Waarna nog een keer contact tussen [medeverdachte] en [naam 8] plaatsvindt en vervolgens nogmaals tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Tijdens dit laatste gesprek is het nummer van [medeverdachte] op de thuismast van [naam 8] .
Op 1 november 2019 tussen 06:55 uur en 06.56 uur vinden contacten plaats tussen het nummer ( [telefoonnummer 1] in gebruik bij [medeverdachte] en het nummer ( [telefoonnummer 4] ) in gebruik bij [verdachte] . Om 07.43 uur is de VW Polo in gebruik bij [medeverdachte] op de camerabeelden van de woning van [slachtoffer] te zien.
Op 1 november 2019 om 16:26 uur neemt [medeverdachte] een nieuw telefoonnummer in gebruik. Dit is het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] .
Op 6 november 2019 – de dag van de beschieting in Gronau – om 06:33 uur vindt vanaf het nummer ( [telefoonnummer 2] ) in gebruik bij [medeverdachte] een uitgaand gesprek plaats naar het nummer
( [telefoonnummer 4] ) in gebruik bij [verdachte] .
Om 09:32 uur straalt het nummer ( [telefoonnummer 2] ) in gebruik bij [medeverdachte] een mast aan op de Bosmaatweg in Hengelo.
Om 10:46 uur belt het nummer ( [telefoonnummer 2] ) in gebruik bij [medeverdachte] met het nummer van
[naam 10] ( [telefoonnummer 6] ). Het nummer straalt aan op de mast Bekenhorst in Borne.
Tussen 13:13 uur en 14:52 uur neemt [medeverdachte] een nieuw telefoontoestel met Imeinummer eindigend op [IMEI-nummer 1] in gebruik. Het bij [medeverdachte] in gebruik zijnde telefoonnummer [telefoonnummer 2] wordt daar aan gekoppeld.
Om 18:28 uur en 19:25 uur straalt het nummer ( [telefoonnummer 2] ) in gebruik bij [medeverdachte] aan op de mast [adres 4] . Deze mast geeft dekking op het autobedrijf van [naam 10] en op het thuisadres van [naam 8] .
Na 6 november 2019 vinden in de vroege ochtend nooit meer contactmomenten plaats tussen nummers in gebruik bij [medeverdachte] en [verdachte] .
Het werkrooster van [verdachte]
Uit de door de werkgever van [verdachte] verstrekte urenverantwoording blijkt dat [verdachte] in de week van 28 augustus 2019 vakantie had, dat hij op 19 september 2019 vanaf 15.30 uur werkzaam was bij een klant in Wijster, dat hij op 11 en 21 oktober een vakantiedag had, dat hij op 23, 24 en 25 oktober 2019 tussen 15:30 uur en 01:00 uur werkzaam was bij een klant in Hengelo en dat hij zich tussen 30 oktober 2019 en 5 november 2019 had ziekgemeld.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] hierdoor op voornoemde dagen steeds in de gelegenheid was om met [medeverdachte] contact te hebben en met hem mee te gaan om een voorverkenning uit te voeren. Dat geldt ook voor de genoemde werkdagen.
Waar [verdachte] steeds heeft verklaard dat hij ’s ochtends uit de nachtdienst kwam en dan vroeg in de ochtend door [medeverdachte] werd gebeld om een sportafspraak te maken, is die verklaring op basis van de bewijsmiddelen volstrekt onaannemelijk. Niet alleen had [verdachte] geen nachtdiensten op die dagen, ook zijn er in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 1 december 2019 geen bezoeken van [verdachte] aan de sportschool geregistreerd. Waar [verdachte] heeft verklaard dat zij in de buitenlucht gingen sporten, acht de rechtbank dat in het licht van het gegeven dat [verdachte] eerst dan met die verklaring komt als hem wordt voorgehouden dat zijn eerdere verklaring feitelijk niet juist is, evenzeer volstrekt onaannemelijk.
De getuigenverklaringen met betrekking tot de auto en de inzittenden
Naast [slachtoffer] waren [getuige 1] en [getuige 2] de directe getuigen van de aanslag: voor hun huis vond de aanslag plaats. Beiden hebben verklaard dat zij zagen dat er twee personen in de auto zaten. De bijrijder hield het wapen vast en vuurde de kogels af. Zij konden geen signalement van de schutter noch van de chauffeur geven. Op camerabeelden is evenmin te zien wie in de Polo zaten, wie de chauffeur was en wie de bijrijder.
Door de verdediging is gesteld dat meerdere getuigen, en ook [slachtoffer] zelf, hebben verklaard dat in de Polo getinte mannen zaten: Marokkaanse of Turkse of Syrische types. Sommige getuigen hebben een Polo met getinte mannen op een eerder moment dan 6 november 2019 waargenomen.
De rechtbank stelt bij de beoordeling en het gebruik van getuigenverklaringen voor het bewijs voorop dat met deze verklaringen behoedzaam moet worden omgegaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het menselijk geheugen feilbaar is en dat waarnemingen door getuigen gedaan op momenten van grote shock, niet conform de werkelijkheid hoeven te zijn. Er kunnen dan afwijkingen in de herkenningen van zowel personen als voorwerpen ontstaan. Ook is het een gegeven dat getuigenverklaringen gedaan naarmate het moment waarover zij dienen te verklaren, al enige tijd is verstreken, kunnen worden gekleurd door wetenschap die pas na het moment waar de verklaringen betrekking op hebben, is ontstaan.
Daar waar de verdediging betoogt dat ook [slachtoffer] heeft verklaard dat het gaat om getinte mannen, overweegt de rechtbank dat juist voor [slachtoffer] als slachtoffer geldt dat de waarneming op het moment dat hij wordt beschoten, is gedaan. [slachtoffer] liep op dat moment niets vermoedend door de straat, werd onverhoeds van achteren benaderd en beschoten.
Getuigenverklaringen moet men zien in onderling verband en samenhang met de andere bewijsmiddelen. In het licht van de hiervoor weergegeven redengevende feiten, is de rechtbank van oordeel dat de door de verdediging genoemde getuigenverklaringen die redengevende feiten niet ontzenuwen.
Ook over de Polo is wisselend verklaard. Voor zover getuigen hebben verklaard over andere dagen waarop zij een Polo hebben gezien en dat daarin getinte personen zaten, overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de auto die getuigen hebben waargenomen de zilverkleurige Polo van [medeverdachte] is.
Op camerabeelden van de woning van [slachtoffer] is te zien dat de Polo van [medeverdachte] op 1 en 6 november 2019 door de Losserstrasse in Gronau rijdt. De politie heeft op de camerabeelden niet waargenomen dat de Polo in die periode op andere dagen door de Losserstrasse in Gronau rijdt.
4.3.1.3 OVC- en tapgesprekken
In het onderzoek zijn zowel in de woningen van [verdachte] en [medeverdachte] als in hun voertuigen door de politie heimelijke geluidsopnames gemaakt. Ook zijn hun telefoons getapt.
Vormverzuim in het onderzoek?
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat enkele OVC-opnamen van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij de vergaring en bewaring van het bewijs zijn geschonden en dat daarmee [verdachte] in zijn belangen is geschaad.
In het onderzoek is gebruik gemaakt van een zogeheten ruisstrategie, namelijk het plaatsen van een handgeschreven briefje met de tekst
Opsporing Verzocht gezien, mooie beloningop 4 november 2020 achter de ruitenwisser van de auto van [naam 7] , partner van [verdachte] . Bij het inzetten van deze methode is niet voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad daarvoor stelt. Deze inzet is daarmee een disproportionele inbreuk op de grondrechten van verdachte.
Als gevolg hiervan dient hetgeen is verkregen na en uit het vormverzuim van het bewijs te worden uitgesloten. Meer in het bijzonder betreft het de OVC-opname tussen [verdachte] en zijn partner op 4 november 2020, de OVC-opname tussen [verdachte] en [medeverdachte] op 4 november 2020 en de OVC-opnames op 10 en 11 november 2020 tussen [verdachte] en zijn partner.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het verweer moet worden verworpen. Er is geen sprake van schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde en daarmee is dan ook geen sprake van schending van de artikelen 6 en 8 EVRM.
De overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de vraag of in het onderzoek sprake is van schending van beginselen van behoorlijke procesorde overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de algemene opsporingsbevoegdheid omschreven in artikel 3 van de Politiewet op 4 november 2020 een briefje achter de ruitenwisser van de auto van de partner van [verdachte] is geplaatst. Dit briefje bevat de tekst
Opsporing Verzocht gezien, mooie beloning.
Het briefje is na overleg met en verkregen toestemming van de officier van justitie geplaatst achter de ruitenwisser van de auto die geparkeerd stond aan de openbare weg en zich daarmee bevond in de openbare ruimte. Ter zitting van 27 januari 2022 heeft de officier van justitie de gegeven toestemming herhaald. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 152 Sv is de handeling geverbaliseerd: weliswaar kort maar daarmee niet in strijd met de verbaliseringsplicht. Hoewel gesteld zou kunnen worden dat met het plaatsen van het briefje sprake is geweest van enige misleiding, is de rechtbank van oordeel dat die misleiding, juist in het licht van dit onderzoek waar het gaat om het gegeven dat met een aanslag op een advocaat/curator de rechtsstaat in het geding is, slechts minimaal is. De zeer ernstige verdenking rechtvaardigt de inzet van dit geringe middel. Overigens bevat de mededeling op het briefje geen onwaarheden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van schending van beginselen van behoorlijke procesorde dan wel van artikelen 6 en 8 EVRM. De rechtbank verwerpt het verweer en van bewijsuitsluiting van de uit het gebruik van dit middel voortkomende OVC-gesprekken is dan ook geen sprake.
Tapgesprekken
[verdachte] heeft verklaard dat hij telkens op verzoek van [medeverdachte] met hem mee ging. De reden hiervoor was dat [verdachte] nog geld van [medeverdachte] tegoed zou hebben en dat dit de manier was waarop hij zijn geld ontving.
Ook begin 2020 zou [verdachte] nog gelden van [medeverdachte] tegoed hebben gehad. In een gesprek op 18 januari 2020 tussen [verdachte] en zijn partner [naam 7] , zegt zij dat hij ( [verdachte] ) niets meer met [medeverdachte] mag doen of afspreken, gewoon even vijf minuten praten en het geld ophalen, want hij ( [verdachte] ) zou een klap geld krijgen en ze heeft helemaal niets.
Op 13 februari 2020 hebben [verdachte] en [naam 7] het in een gesprek ook over [medeverdachte] . [verdachte] zegt tegen [naam 7] dat hij niets meer onder de € 1.000 doet. Dat hij nergens meer met [medeverdachte] naartoe gaat rijden onder de € 1.000. Ook zegt hij
: Maar wat we laatst hebben gedaan, dat gaan we niet meer weer doen.Hierop reageert [naam 7] met:
stil, stil, stil.
OVC-gesprekken in de periode rond de uitzending van Opsporing Verzocht
Op 2 november 2020 wordt aangekondigd dat Opsporing Verzocht op 3 november 2020 opnieuw aandacht besteedt aan de beschietingen in Losser en Gronau. Van de beschieting in Losser worden camerabeelden van de schutter getoond en van de beschieting in Gronau camerabeelden van de door de Losserstrasse rijdende Polo.
Het observatieteam neemt op 2 november 2020 om 19.14 uur waar dat [naam 8] op bezoek gaat bij de woning van [medeverdachte] . [naam 11] , de vriendin van [medeverdachte] , laat [naam 8] binnen. Om 19.25 uur vertrekt [naam 8] weer. Uit de weergave van het OVC-gesprek blijkt dat [medeverdachte] niet thuis is en dat [naam 8] iets op een briefje schrijft dat [naam 11] later moet verbranden. Ook spreken zij over Opsporing Verzocht. Als [medeverdachte] thuis is zegt [naam 11] tegen hem dat [naam 8] vindt dat [medeverdachte] te veel kletst.
Op 4 november 2020 vindt [naam 7] onder de ruitenwisser van haar auto een briefje met de tekst
Opsporing Verzocht gezien, mooie beloning.
Om 10.52 uur zegt [verdachte] tegen haar
“ze weten wat ik gedaan heb. Ik denk dat ze me nu kunnen pakken”.
Om 13:21 uur is [verdachte] in de woning van [medeverdachte] . Opnieuw vindt een gesprek plaats over Opsporing Verzocht. [verdachte] vertelt dat bij [naam 7] een briefje onder de ruitenwisser zat.
[medeverdachte] heeft Opsporing Verzocht kennelijk niet gezien en [verdachte] zegt hem
“er is niks aan de hand, ze weten niks”.
Ook vraagt [verdachte] aan [medeverdachte] :
in Nijverdal?Waarop [medeverdachte] antwoordt:
“nee in Losser, heb je dat gezien?”.
Waarna [verdachte] later zegt:
“maar dan nog…dan nog kunnen ze niet zeggen dat jij dat bent geweest en alleen dat ding moet je weg hebben he”.
Waarover [verdachte] ter terechtzitting van 25 januari 2022 heeft verklaard dat hij met dat ding een wapen bedoelt.
Op 10 november 2020 geeft [verdachte] zijn partner instructies over wat ze moet zeggen als de politie vragen stelt over zijn aanwezigheid. Dat ze dan moet zeggen dat hij thuis was, want ze wil toch niet dat hij vast zit. Want als zij zegt dat hij thuis is, dan hoeft hij niet te zeggen dat hij met hem mee was.
Op 11 november 2020 wordt de schuur van de moeder van [verdachte] door de politie doorzocht. In een gesprek met [naam 7] later op de dag zegt [verdachte] dat ze hem wel kunnen vastzetten, maar dat ze het niet kunnen bewijzen en
“als ze dat ding niet vinden, dan hebben ze niks”.
4.3.3De juridische kwalificatie
4.3.3.1 Plegen of medeplegen
Plegen
De rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat [verdachte] en [medeverdachte] samen in de Volkswagen Polo hebben gezeten tijdens de beschieting van [slachtoffer] . Op basis van de camerabeelden, de verklaringen van [slachtoffer] en getuigen [getuige 2] en [getuige 1] en de aangetroffen schotresten aan de passagierszijde stelt de rechtbank vast dat de bijrijder van de VW Polo heeft geschoten. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen wie de bijrijder en dus de schutter is geweest. Zoals gezegd zijn de camerabeelden te onduidelijk om te kunnen zien wie de bestuurder en wie de bijrijder was. Zowel op de bestuurdersplek als op de bijrijdersplek is DNA van [medeverdachte] en DNA van [verdachte] aangetroffen, zodat hieruit ook geen conclusies kunnen worden getrokken.
De vraag is of er sprake is geweest van medeplegen bij de beschieting van [slachtoffer] .
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van [verdachte] het medeplegen bewezen verklaard kan worden. Zowel vóór, tijdens en ná de aanslag is er sprake van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] , dat van medeplegen gesproken kan worden. Bij de aanslag op [slachtoffer] hebben [medeverdachte] en [verdachte] elk een eigen aandeel. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
[verdachte] gaat met regelmaat met [medeverdachte] op pad om incassoklussen te doen. [verdachte] krijgt daarbij niet alleen instructies van [medeverdachte] bij de voorbereiding van de klussen maar ook op de dag van de klus zelf. Er is niet alleen een vast patroon van samen op pad gaan, maar [verdachte] doet ook zelf actief aan acquisitie.
Ook ten aanzien van de aanslag van [slachtoffer] heeft deze routinematige voorverkenning plaatsgevonden. Op grond van het dossier is gebleken dat [verdachte] en [slachtoffer] elkaar niet kennen, zodat van een persoonlijk motief voor de aanslag niet is gebleken.
Wel is op basis van het dossier vast komen te staan dat er betrokkenheid is tussen [medeverdachte] en [naam 8] en [naam 10] en [naam 1] . [naam 1] is op zijn zachtst gezegd niet tevreden over de ontdekkingen in en de afwikkeling van de faillissementen van zijn ondernemingen; faillissementen waarin [slachtoffer] telkens de curator is.
Opvallend is dat in de periode van 19 september 2019 tot 31 oktober 2019 steeds in de vroege ochtend contacten plaatsvinden tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Op
1 november 2019 is de Polo van [medeverdachte] in de Losserstrasse in Gronau. Het al dan niet samen verrichten van voorverkenningen naar het kantoor van [slachtoffer] en in de laatste weken naar diens woonadres, het aanschaffen en activeren van een nieuw telefoonnummer voor de aanslag en een nieuw toestel na de aanslag door [medeverdachte] , de zeer vroege telefonische contacten die achteraf bezien telkens plaatsvinden op tijdstippen kort voor het moment dat de aanslag uiteindelijk plaatsvindt, het gegeven dat [medeverdachte] zijn opdrachten grondig voorbereidt en soms wel tien keer langs gaat, alsmede het gegeven dat na 6 november 2019 de contacten in de vroege ochtend tussen [verdachte] en [medeverdachte] nooit meer plaatsvinden, zijn naar het oordeel van de rechtbank feiten en omstandigheden die in hun onderlinge verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] in het kader van een grondig en langdurig voorbereid plan en een gezamenlijke uitvoering dat er op was gericht om op 6 november 2019 [slachtoffer] om het leven te brengen.
De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, voldoende is komen vast te staan dat bij de beschieting van [slachtoffer] naast [verdachte] en [medeverdachte] ook een of meer ander(en) zijn betrokken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de beschieting van [slachtoffer] sprake is geweest van een opdracht en derhalve van planmatig handelen en een gezamenlijk doel, zodat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer ander(en).
Op grond van het dossier is niet komen vast te staan wie de schutter is geweest. Dat maakt voor een bewezenverklaring ook niet uit.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat verdachten daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee vol opzet – hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De bijrijder heeft van dichtbij vijf keer op [slachtoffer] geschoten, terwijl die nietsvermoedend met zijn hond liep, onverhoeds van achteren werd benaderd en geen kant op kon. Het met een vuurwapen meermalen op korte afstand gericht schieten op het lichaam van een persoon is naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien en gelet op de aard en ernst van het bij [slachtoffer] veroorzaakte letsel zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat dit niet anders kan worden uitgelegd dan als een bewust handelen gericht op het doden van [slachtoffer] .
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het opzet van verdachten was gericht op de dood van [slachtoffer] .
4.3.3.3 De voorbedachten rade
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, betekent niet zonder meer dat sprake is van voorbedachte raad.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Dit is het door de rechtbank te hanteren toetsingskader.
Nu verdachte geen verklaring heeft gegeven voor de beschieting, zijn de feiten en omstandigheden waaronder de beschieting heeft plaatsgevonden van belang. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat er geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld volgens een vooropgezet plan. Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de aanslag sprake is geweest van een opdracht, voorverkenningen en dat [medeverdachte] en [verdachte] met een vuurwapen en munitie naar de plaats delict zijn gegaan en dat op enig moment het vuurwapen is geladen en doorgeladen zodat het vuurwapen schietklaar was: derhalve van planmatig handelen. Vanaf het moment dat het plan was gemaakt tot de uiteindelijke uitvoering van de aanslag was sprake van een reeks momenten waarop beslissingen zijn genomen, die gericht zijn geweest op de uitvoering van het plan. Verdachte heeft zich gedurende deze tijd kunnen beraden op het te nemen besluit en hij heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties voor voorbedachten rade is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachten rade.