ECLI:NL:RBOVE:2022:506

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
ak_21_614
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omgevingsvergunning niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een omgevingsvergunning. De eisers, bewoners van de straten [straat 1] en [straat 2], hebben bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan Beter Wonen voor de bouw van tien woningen. Het primaire besluit werd op 31 augustus 2020 genomen, maar de eisers hebben pas op 7 oktober 2020 bezwaar gemaakt, wat te laat was volgens de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de eisers redelijkerwijs op de hoogte hadden kunnen zijn van de verlening van de vergunning, aangezien de kennisgeving op 29 mei 2019 online was gepubliceerd en er in lokale media melding van was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de bezwaartermijn de eisers kon worden aangerekend, ondanks dat de kennisgeving enkel elektronisch was gedaan. De rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en oordeelde dat de eisers geen belanghebbenden waren in de gewijzigde vergunning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en bepaald dat de verweerder de griffierechten aan de eisers dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/614

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,[eiser 3] , e.a.
allen uit [woonplaats] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Beter Wonen, te Almelo,

gemachtigde: [gemachtigde] .

Procesverloop

In het besluit van 31 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van Beter Wonen voor het wijzigen van een reeds verleende vergunning (onder kenmerk Z/19/103760; bouw van tien woningen) toegekend en de gewijzigde omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning staat geregistreerd onder kenmerk Z/20/115894.
In het besluit van 1 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I. Piksen en M.R. van Timmeren. De derde-partij heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wie hebben er beroep ingesteld?
1. In de bezwaarprocedure hebben een aantal bewoners van [straat 1] en [straat 2] [eiser 1] gemachtigd om namens hen bezwaar te maken. Bij het beroepschrift hebben eisers nogmaals een lijst met namen overgelegd, maar hieruit bleek niet dat eisers namens hen gemachtigd waren beroep in te stellen. Op verzoek van de rechtbank is door eisers ter zitting alsnog een lijst met namen overgelegd, voorzien van handtekeningen van de personen namens wie eisers ook beroep hebben ingesteld. Daarbij hebben de ondertekenaars ook verklaard dat zij eisers machtigen hen in de beroepsprocedure te vertegenwoordigen.
De rechtbank stelt vast dat eisers namens de volgende buurtbewoners gemachtigd zijn om mede namens hen beroep in te stellen:
  • De bewoners van [straat 1] nummers: [huisnummers 1] .
  • De bewoners van [straat 2] nummers: [huisnummers 2] .
Verloop (eerdere) procedures
2.1
Op 27 mei 2019 is aan Beter Wonen een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van tien woningen op [de percelen] . Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de omgevingsvergunning onder nadere motivering en met twee extra voorschriften in stand gelaten. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
2.2
Op 23 juli 2020 heeft Beter Wonen een aanvraag ingediend tot wijziging op de vergunde situatie. De wijzigingen betreffen het smaller maken van twee woningen en wijzigingen in de gevelkozijnen van de vergunde woningen. Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder de aangevraagde gewijzigde omgevingsvergunning verleend.
2.3
Op 25 september 2020, door verweerder ontvangen op 7 oktober 2020, heeft [eiser 1] , mede namens een aantal bewoners van [straat 1] en [straat 2] , bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. De reden dat zij het niet eens zijn met de vergunning is omdat, kort samengevat, de al bestaande parkeerdruk daardoor nog meer zal toenemen.
2.4
Bij (aanvullend) bezwaar van 9 oktober 2020 is door [eiser 1] aangegeven dat het bezwaar zich niet alleen richt tegen de gewijzigde vergunning met nummer Z/20/115894, maar zich ook richt tegen de omgevingsvergunning met zaaknummer Z/19/103760, mocht dat nodig zijn.
2.5
Het bezwaarschrift is niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers geen belanghebbende zijn. De wijzigingen die de omgevingsvergunning van 31 augustus 2020 toestaan hebben geen of slechts geringe gevolgen van betekenis voor de bezwaarmakers die maken dat er sprake is van een belang bij het besluit.
Het bewaar tegen de omgevingsvergunning van 27 mei 2019
3.1
Bij (aanvullend) bezwaar van 9 oktober 2020 heeft [eiser 1] aangegeven dat het bezwaar zich ook richt op de verleende omgevingsvergunning van 27 mei 2019, als dit nodig mocht zijn. In het bestreden besluit heeft verweerder nagelaten hier een gemotiveerd standpunt over in te nemen. Verweerder heeft enkel gesteld dat [eiser 1] ten gevolge van de gebrekkige kennisgeving niet in zijn belangen is geschaad. Pas in het verweerschrift van
5 januari 2022 heeft verweerder deze bezwaargrond uitgebreid besproken. Omdat verweerder deze laatste motivering niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, maar pas in het verweerschrift heeft opgenomen en ter zitting nader heeft toegelicht, is het bestreden besluit gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank zal vervolgens bezien of deze schending van artikel 7:12 van Awb [1] met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden, zoals door verweerder is verzocht.
3.2
Er is niet in geschil dat eisers te laat bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning van 27 mei 2019 én dat de kennisgeving van dit besluit enkel elektronisch is gepubliceerd. Eisers stellen zich in beroep, onder verwijzing naar artikel 2:14, tweede lid, van de Awb, op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat zij door de uitsluitend elektronische publicatie niet tijdig kennis hebben kunnen nemen én bezwaar kunnen maken tegen dit besluit. Volgens eisers is daarom sprake van een ontvankelijk bezwaarschrift tegen het besluit van 27 mei 2019.
3.3
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie [2] is de strekking van artikel 2:14, tweede lid, van de Awb om te waarborgen dat verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht niet uitsluitend elektronisch plaatsvindt, maar kennisgeving ook plaatsvindt in bijvoorbeeld een (papieren) dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Dat is op grond van deze bepaling slechts anders indien bij wettelijk voorschrift is bepaald dat met een elektronische kennisgeving kan worden volstaan. Dit betekent dat een wettelijke bepaling die enkel de mogelijkheid biedt om zekere berichten elektronisch te publiceren op zichzelf onvoldoende is om daarmee te kunnen volstaan. Het moet gaan om een wettelijke bepaling waaruit volgt dat deze kennisgevingen bij uitsluiting elektronisch plaatsvinden.
Door verweerder wordt erkend dat in de destijds geldende Verordening elektronische kennisgeving gemeente Almelo niet is opgenomen dat dergelijke kennisgevingen bij uitsluiting op elektronische wijze geschieden. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder, door te volstaan met een publicatie van de verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning in het elektronisch gemeenteblad, niet op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 2:14, tweede lid, van de Awb. De rechtbank is echter van oordeel dat dit nog niet maakt dat eisers niet zou kunnen worden tegengeworpen dat zij niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Eisers hadden redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van de verlening van de vergunning waartegen zij wilden opkomen. Zoals verweerder onbetwist heeft gesteld is de kennisgeving van de omgevingsvergunning op 29 mei 2019 online gepubliceerd. In de weken voor de publicatiedatum en gedurende de bezwaartermijn is in het ‘Almeloos weekblad’ benoemd dat de mededelingen online (of in het stadhuis) te vinden zijn. Er is niet gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het raadplegen van de website problematisch was. Dat, zoals namens verweerder ter zitting erkend, niet elke week in het ‘Almeloos weekblad’ werd verwezen naar de online publicatie van gemeentelijke berichten, maakt dit niet anders. Voor eisers had bovendien de sloop in de maanden juni/juli 2020 van het oorspronkelijke pand op het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, een indicatie kunnen zijn, dat er mogelijk voor hen relevante veranderingen aan de orde waren. De overschrijding van de bezwaartermijn kan eisers dan ook worden aangerekend. Verweerder heeft bovendien terecht ook belang gehecht aan de rechtszekerheid van de vergunninghouder (Beter Wonen).
3.4
De bezwaren van eisers tegen de omgevingsvergunning van 27 mei 2019 heeft verweerder dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Nu dit, zoals hiervoor onder 3.1 is overwogen, pas in het verweerschrift is gemotiveerd, is er in het bestreden besluit wel sprake van een motiveringsgebrek. Hierna zal onder 5. door de rechtbank worden overwogen welke gevolgen aan dit gebrek worden verbonden.
De gewijzigde omgevingsvergunning van 31 augustus 2020
4.1
Eisers stellen zich op het standpunt dat de bouw van tien extra woningen leidt tot extra parkeerdruk in de omgeving van [straat 1] en [straat 2] , terwijl deze parkeerdruk op dit moment al extreem hoog is. De voorschriften aangaande parkeren maken ook onderdeel uit van het gewijzigde besluit en zijn daarmee opnieuw onderdeel van dit besluit.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de wijzigingsvergunning niet mede is gericht op het onderdeel ‘parkeren’. Verweerder heeft toegelicht dat bij de vergunning van 31 augustus 2020 uit praktisch oogpunt een gewijzigd vergunningendocument is opgesteld, waarbij abusievelijk een oude overweging ten aanzien van parkeren is opgenomen. De wijzigingen zijn echter alleen zoals aangevraagd, namelijk van bouwkundige aard. Eisers hebben erkend geen bezwaren te hebben tegen deze wijzigingen. Hun feitelijke bezwaren zien alleen op de parkeerproblemen in de buurt.
Tegen de omgevingsvergunning van 27 mei 2019 is destijds door buurtbewoners bezwaar gemaakt en bij de behandeling van dit bezwaar is het onderdeel ‘parkeren’ aan de orde gekomen. De motivering is op dit punt bovendien aangevuld. Nu deze vergunning in rechte vast staat en de wijzigingsvergunning enkel ziet op aspecten van bouwkundige aard, heeft verweerder terecht het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat ze geen belanghebbende zijn. Er is geen sprake van aangrenzende percelen en voor het overige hebben de bouwkundige aanpassingen van het oorspronkelijke plan niet of nauwelijks gevolgen voor het woon- en leefklimaat van bezwaarmakers. Dit wordt door eisers overigens ook niet betwist.
4.3
Aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of sprake is van onevenredige parkeerdruk, komt de rechtbank dan ook niet toe.
5. Nu uit het voorgaande volgt dat verweerder in zijn verweerschrift een nadere toereikende motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en eisers voldoende gelegenheid hebben gehad om adequaat op het verweer van verweerder te kunnen reageren, ziet de rechtbank aanleiding het eerder geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank is namelijk van oordeel dat eisers door het motiveringsgebrek niet in hun belangen worden geschaad en herstel van dit gebrek niet kan leiden tot een andere uitkomst. Wel is er aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen dient te vergoeden.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder de door eisers betaalde griffierechten van € 181,-- aan hen dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Ham-Kolk, griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3628.