ECLI:NL:RBOVE:2022:493

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
84/077561-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor het opslaan en in bezit hebben van professioneel vuurwerk

Op 21 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 19-jarige man veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar, wegens het opslaan en in bezit hebben van professioneel vuurwerk. De rechtbank legde daarnaast een taakstraf op van 60 uur. De zaak kwam aan het licht na een melding over vuurwerkverkoop via sociale media, wat leidde tot een pseudokoopactie door de politie. Tijdens deze actie werd de verdachte op heterdaad aangehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij actief betrokken was bij de verkoop van het vuurwerk. Wel werd bewezen dat hij professioneel vuurwerk had opgeslagen in zijn woning en in een voertuig. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en de impact van de voorlopige hechtenis op zijn leven. De rechtbank vond een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, om de verdachte te laten inzien dat hij professioneel vuurwerk moet vermijden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 84/077561-21 (P)
Datum vonnis : 21 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.A. van der Vliet en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.E. van Veldhuizen, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een ander of alleen:
feit 1:opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, voorhanden
heeft gehad en/of ter beschikking heeft gesteld aan een ander;
feit 2:opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, heeft
opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 26 november 2020 te Zutphen en/of Brummen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
- 105 stuks (te weten 45 stuks tijdens de eerste pseudokoop en/of 60 stuks tijdens de tweede pseudokoop) knalvuurwerk (Cobra 6 (trade name), Di Blasio Elio Fireworks, 006 C CE (REF), COV-rapportage 2020541060-B, p. 11), en/of
- 900 stuks (te weten 100 stuks tijdens de eerste pseudokoop en/of 800 stuks tijdens de
tweede pseudokoop) knalvuurwerk (Tp2, Tropic Jurzy Jurek, COV-rapportage 2020541060-
B p. 7),
althans een of meer stuks knalvuurwerk voorhanden heeft gehad en/of ter beschikking heeft gesteld aan een ander, te weten een pseudokoper van de Nationale politie;
feit 2:
hij op of omstreeks 26 november 2020 te Zutphen en/of Brummen en/of Eerbeek, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk
professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
- 100 stuks knalvuurwerk (Tp2, Tropic Jurzy Jurek, COV-rapportage 2020541060-B p. 7), en/of
- 15 stuks knalvuurwerk (Cobra 6 (trade name), Di Blasio Elio Fireworks, 006 C CE (REF), COV-rapportage 2020541060-B, p. 11),
in een voertuig (in een rugzak met logo ‘The North Face’) op/aan de openbare weg te Zutphen en/of Brummen (zie proces-verbaal pagina 86), en/of
en/of
- 2 stuks knalvuurwerk (Cobra 6 (Trade name), Di Blasio Elio Fireworks, 006 C CE (REF), COV-rapportage 2020541060-C, p. 7), en/of
- 27 stuks knalvuurwerk (Tp2, Tropic Jurzy Jurek, COV-rapportage 2020541060-C, p. 10),
in een woning op/aan/nabij [adres] te Brummen,
althans een of meer stuks knalvuurwerk heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
Op 14 november 2020 ontving wijkagent [verbalisant] , via zijn Instagramaccount, het bericht dat vuurwerk werd aangeboden door het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] . Volgens de meldster was een advertentie voor vuurwerk op Snapchat geplaatst door verdachte.
Naar aanleiding hiervan ging de politie over tot een zogenoemde pseudokoopactie, waarbij verdachte op heterdaad is aangehouden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat het onderzoeksteam op verschillende momenten heeft geweten dat het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] niet aan verdachte toebehoorde. Desondanks zijn tegen verdachte meerdere dwangmiddelen ingezet, waaronder de pseudokoop, het aanhouden van verdachte en het meenemen van vuurwerk op zijn woonadres (feit 2, tweede onderdeel). Volgens de raadsvrouw zijn deze dwangmiddelen onrechtmatig ingezet. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de resultaten ervan als onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal moeten worden aangemerkt, en dus moeten worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een en ander moet leiden tot strafverlaging.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft ontkend dat hij iets te maken heeft gehad met de handel in vuurwerk, terwijl uit het dossier niet blijkt van het tegendeel. Weliswaar zouden de screenshots op pagina’s 143 tot en met 147 van het dossier erop kunnen duiden dat verdachte vuurwerkbestellingen binnenkreeg op zijn telefoon, maar volgens de raadsvrouw zijn deze screenshots niet afkomstig van de telefoon van verdachte.
Met betrekking tot het onder 2, eerste onderdeel, ten laste gelegde heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte niet is gewezen op de cautie, waarna hij heeft verklaard “die rugzak is van mij”. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat deze verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zijn rugzak had uitgeleend aan medeverdachte [medeverdachte 1] en dat laatstgenoemde er, zonder toestemming of medeweten van verdachte, vuurwerk in had gedaan. Volgens de raadsvrouw moet verdachte dus ook van het onder 2, eerste onderdeel, ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 2, tweede onderdeel, ten laste gelegde primair vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het vuurwerk uit 2018/2019 betreft, waarvan verdachte was vergeten dat het er nog lag. Er kan dan ook niet worden bewezen dat verdachte het vuurwerk opzettelijk voorhanden heeft gehad. Van opslag is evenmin sprake, omdat een bedrijfsmatig karakter ontbreekt, aldus de raadsvrouw. Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat medeplegen niet bewezen kan worden.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ter zake het alleen, niet opzettelijk voorhanden hebben van vuurwerk gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
-
met betrekking tot het beroep op bewijsuitsluiting
In artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv de officier van justitie in het belang van het onderzoek kan bevelen dat een opsporingsambtenaar goederen afneemt van de verdachte.
In eerste instantie is het dus aan de officier van justitie om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 126i Sv. Uit het feit dat de officier van justitie op 18 november 2020 heeft bevolen dat een opsporingsambtenaar goederen en/of diensten mag afnemen van verdachte kan worden afgeleid dat de officier van justitie deze vraag bevestigend heeft
beantwoord. De vraag die aan de rechtbank nu voorligt is of de officier van justitie in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen.
In dit kader overweegt de rechtbank dat uit het bevel pseudokoop en/of dienstverlening van 18 november 2020 blijkt dat de officier van justitie bij de beoordeling acht heeft geslagen op het proces-verbaal van 17 november 2020. In dit proces-verbaal staat dat verbalisant tijdens een surveillance op Telegram zag dat voornoemde advertentie op Snapchat identiek is gedeeld op Telegram door ene ‘ [verdachte] ’.
Deze bevinding in combinatie met de verklaring van meldster dat het bericht op Snapchat is gedeeld door [verdachte] levert naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van schuld op ten aanzien van verdachte met betrekking tot de handel in professioneel vuurwerk, wat een feit is als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Dat in het proces-verbaal van verdenking van 16 november 2020 staat dat verdachte vermoedelijk niet de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] doet hieraan niet af.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid het bevel pseudokoop en/of -dienstverlening heeft kunnen afgeven. Daarnaast is op 17 november 2020 door de officier van justitie een bevel pseudokoop afgegeven op naam van: “NN, gebruik makend van [telefoonnummer] ”. De pseudokoop op 26 november 2020 is mede ter uitvoering van dit bevel uitgevoerd. Een en ander brengt met zich dat de rechtbank de resultaten van de pseudokoop en, daaropvolgend, de aanhouding van verdachte en doorzoekingen niet zal uitsluiten van het bewijs.
Feit 1
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat op 26 november 2020 twee keer professioneel vuurwerk, in totaal 105 stuks Cobra 6 en 900 stuks Tp2 (nitraten), is
verkocht aan een pseudokoper, zijnde een politieagent. De pseudokoper was omstreeks 20.00 uur op de afgesproken locatie. Medeverdachte [medeverdachte 1] stapte uit zijn Audi, deed de kofferbak van zijn auto open, haalde daar het bestelde vuurwerk uit, gaf dit aan de pseudokoper en nam het geld in ontvangst. De pseudokoper deed direct een tweede bestelling, die door medeverdachte [medeverdachte 1] omstreeks 20.45 uur op een andere locatie, maar op dezelfde wijze, werd afgeleverd. Na de tweede pseudokoop werden de inzittenden van de Audi, medeverdachte [medeverdachte 1] , maar ook verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 2] , aangehouden. Verdachte had ten tijde van de aanhouding een hamer in zijn jaszak. Medeverdachte [medeverdachte 1] had een ploertendoder en boksbeugel bij zich en medeverdachte [medeverdachte 2] had een honkbalknuppel tussen zijn benen. Daarnaast was in het portier vak van de bestuurder van de personenauto een steekwapen (mes) voorhanden.
Verdachte wordt verweten dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en ter beschikking stellen van voornoemd vuurwerk.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Weliswaar heeft hij toegegeven dat hij
tijdens de eerste en tweede pseudokoop op de achterbank van de Audi zat, maar naar eigen zeggen wist hij niks van deze verkopen af en heeft hij er ook niet veel meegekregen. Hij was namelijk met zijn telefoon bezig. Hij heeft ook geen vragen gesteld aan medeverdachte [medeverdachte 1] , omdat hij zich naar eigen zeggen niet bemoeit met andermans zaken.
Met betrekking tot de advertentie op Snapchat heeft verdachte verklaard dat hij die niet heeft geplaatst. Verdachte heeft verder verklaard dat hij geen Telegram-account heeft, en voornoemde advertentie dus niet op Telegram heeft gedeeld. Van het delen van prijslijsten of het ontvangen van vuurwerkbestellingen via WhatsApp weet verdachte naar eigen zeggen niks af. Mogelijk hebben anderen berichten gestuurd met de telefoon van verdachte, bijvoorbeeld op momenten dat de telefoon in de keet, waar verdachte en zijn vrienden geregeld samenkomen, aan de muziekinstallatie was gekoppeld, aldus verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van verdachte (deels) steun in het dossier. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij de advertentie op Snapchat heeft geplaatst. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat er twee simkaarten in zijn telefoon passen, waaronder een simkaart met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] . In een WhatsApp-gesprek op 14 november 2020 gaf medeverdachte [medeverdachte 1] dit nummer ook door aan ene ‘ [naam] ’. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte niks te maken had met de verkoop van het vuurwerk.
Verder is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wel degelijk over een Telegram-account beschikte en daarop de betreffende advertentie heeft gedeeld. Ook blijkt niet dat verdachte degene is geweest die via WhatsApp heeft gecommuniceerd over prijslijsten en vuurwerkbestellingen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte voorafgaand aan de pseudokopen een actieve bijdrage heeft geleverd, in die zin dat hij zich bijvoorbeeld bezighield met de bestellingen en inkoop van vuurwerk, terwijl wat betreft de pseudokopen niet meer is vast te stellen dan dat verdachte op die momenten in de auto zat en dat hij ten tijde van de aanhouding een hamer bij zich had. Hoewel het opmerkelijk is te noemen dat verdachte en medeverdachten waren bewapend, en de gedachte kan opkomen dat dit bedoeld is om een zogenoemde rip deal te voorkomen en verdachte in dat geval moet hebben geweten van de criminele aard van de gedragingen, zonder zich daaraan te onttrekken, is deze omstandigheid in combinatie met de enkele aanwezigheid van verdachte ten tijde van de pseudokopen in de auto onvoldoende om van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage in de zin van medeplegen te kunnen spreken. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat niet is gebleken dat verdachte actief betrokken is geweest bij de bestellingen door de pseudokoper en/of de inkoop van het vuurwerk en evenmin dat hij zou meedelen in de opbrengst van de verkoop.
De rechtbank acht dus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als (mede)pleger betrokken is geweest bij de pseudokopen. Zij zal hem daarom van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 2
- met betrekking tot het vuurwerk in een rugzak
Na voornoemde aanhouding werd op 26 november 2020 de Audi doorzocht door verbalisant. Hij trof hierin een rugzak van het merk The North Face aan met 100 nitraten en 15 stuks Cobra 6. Verbalisant hoorde medeverdachte [verdachte] zeggen “die rugzak is van mij”. [2]
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring kan worden opgevat als een spontane verklaring. Er was geen sprake van een verhoorsituatie, zodat nog geen noodzaak bestond tot het geven van de cautie aan verdachte. De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer van de raadsvrouw en zal de betreffende verklaring bezigen voor het bewijs.
Het aangetroffen vuurwerk is nader onderzocht. Onderzoek wees uit dat het om knalvuurwerk ging, meer in het bijzonder Cobra 6 en Tp2. Dit is aan te merken als professioneel vuurwerk. [3]
De raadsvrouw heeft (subsidiair) aangevoerd dat – kort gezegd – medeverdachte [medeverdachte 1] het vuurwerk in de rugzak van verdachte had gedaan, wat medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens de zitting op 7 februari 2022 heeft bevestigd. De rechtbank acht dit evenwel onwaarschijnlijk, nu medeverdachte [medeverdachte 1] al het andere vuurwerk in de kofferbak van zijn auto had gelegd. Daarbij komt dat deze verklaring pas ter zitting is gegeven, derhalve nadat de verdachten kennis hebben genomen van de inhoud van het dossier en ieders verklaringen. Bij de politie hebben zij zich op hun zwijgrecht beroepen. Deze gang van zaken doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de voor verdachte ontlastende verklaring van de medeverdachte. De rechtbank schuift de (potentieel voor verdachte ontlastende) verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op dit onderdeel dan ook terzijde.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het onder 2, eerste en tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
- met betrekking tot het vuurwerk in een woning
Kort na middernacht, op 27 november 2020 zijn verbalisanten naar de woning aan [adres] gegaan. De vader van verdachte gaf aan dat hij, naar aanleiding van de aanhouding van verdachte, al onderzoek had gedaan en vuurwerk had aangetroffen. Hij liet verbalisanten een ladekast zien op de slaapkamer van verdachte. Daarin lagen 27 nitraten. Ook liet hij een kast zien die in de achtertuin stond onder de overkapping. Hij opende de kastdeuren en daarin lagen 2 cobra’s. Verbalisanten namen het vuurwerk in beslag. [4]
Vervolgens is het vuurwerk onderzocht. Het bleek om knalvuurwerk te gaan, meer in het bijzonder om 2 stuks Cobra 6 en 27 stuks Tp2. Dit is aan te merken als professioneel vuurwerk. [5]
De vraag is of verdachte wetenschap had van voornoemd vuurwerk. Verdachte heeft dat ontkend. Hij heeft tijdens de zitting op 7 februari 2022 verklaard dat het vuurwerk van vorig jaar was en dat hij niet meer wist dat het er nog lag. In dit verband overweegt de rechtbank dat een ladekast doorgaans dagelijks wordt gebruikt om daaruit kleding te pakken en kleding in te leggen. Verdachte zal, gelet ook op de hoeveelheid en de omvang, het vuurwerk dan ook moeten hebben opgemerkt. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht. Zij concludeert dat verdachte wist dat er vuurwerk in de ladekast in zijn slaapkamer en in de kast onder de overkapping lag. Bovendien kan opslaan en voorhanden hebben als voortdurend delict worden aangemerkt. Dat verdachte het bestaan ervan inmiddels zou zijn vergeten, doet niets af aan het opzet waarmee het vuurwerk er is neergelegd en nadien is blijven liggen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, zoals ook uit bestendige jurisprudentie volgt het door een particulier bewaren van vuurwerk in een woning kan worden aangemerkt als “opslaan”, als bedoeld in artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit. Dat er sprake zou moeten zijn van een bedrijfsmatig karakter van het opslaan, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, vindt geen steun in het recht.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het onder 2, derde en vierde gedachtestreepjes, ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is, evenals de raadsvrouw heeft bepleit, van oordeel dat in het dossier wettig en overtuigend bewijs ontbreekt waaruit kan blijken dat verdachte het strafbare feit pleegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het onderdeel medeplegen zal om die reden niet in de bewezenverklaring worden opgenomen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend
bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 2:
hij op 26 november 2020 in Nederland opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten
- 100 stuks knalvuurwerk (Tp2, Tropic Jurzy Jurek), en
- 15 stuks knalvuurwerk (Cobra 6 (trade name), Di Blasio Elio Fireworks, 006 C CE (REF),
in een voertuig (in een rugzak met logo ‘The North Face’) op/aan de openbare weg te Brummen,
en
- 2 stuks knalvuurwerk (Cobra 6 (Trade name), Di Blasio Elio Fireworks, 006 C CE (REF), en
- 27 stuks knalvuurwerk (Tp2, Tropic Jurzy Jurek),
in een woning aan [adres] te Brummen,
heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer gelezen in samenhang met artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de
Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een
proeftijd van drie jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafbepaling rekening moet
worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte. Ten tijde van de ten laste gelegde
feiten was hij nog maar 18 jaar. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte geen strafblad heeft, dat het om een oudere zaak gaat en dat de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht een enorme impact hebben gehad op hem en zijn familie. De raadsvrouw heeft verder naar voren gebracht dat verdachte druk is met zijn opleiding en werk. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou ertoe leiden dat hij met zijn opleiding en werk moet stoppen, waarmee zijn toekomst rigoureus onderuit zal worden gehaald.
Vanwege voormelde omstandigheden heeft de raadsvrouw primair bepleit dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een geldboete volstaat. Zij heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke (taak)straf met een, gelet op de ouderdom van de zaak, korte proeftijd eventueel kan worden opgelegd. De raadsvrouw heeft meest subsidiair bepleit dat met een korte onvoorwaardelijke taakstraf kan worden volstaan, met aftrek van enkele uren voor de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om in het vonnis op te nemen dat naar het oordeel van de rechtbank de veroordeling geen reden zou mogen zijn om de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag te weigeren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. Hij zat in de auto met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , terwijl hij een rugzak met daarin 100 stuks Tp2 (nitraten) en 15 stuks Cobra 6 bij zich had. Daarnaast had verdachte 27 stuks Tp2 en 2 stuks Cobra 6 opgeslagen op zijn woonadres.
Het is algemeen bekend dat vuurwerk gevaar kan opleveren. Dat geldt zeker voor professioneel vuurwerk, dat een substantieel zwaardere of explosievere lading bevat dan het vuurwerk dat in Nederland aan consumenten verkocht mag worden. Ontploffing van dit vuurwerk tijdens het vervoer had dan ook enorme gevolgen kunnen hebben voor de verdachte en zijn medeverdachten, maar ook de verdere omgeving.
Met het opslaan van professioneel vuurwerk in zijn woning heeft verdachte eveneens onverantwoorde risico’s genomen en de algemene veiligheid van personen en goederen ernstig in gevaar gebracht. Als het vuurwerk tot ontbranding was gekomen, zou dit niet alleen ernstige gevolgen kunnen hebben gehad voor verdachte en zijn gezinsleden, maar ook voor de (bewoners van) huizen in de buurt.
Dat verdachte niet heeft stilgestaan bij deze risico’s neemt de rechtbank hem kwalijk.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet opportuun is.
De rechtbank zal verdachte dan ook een straf opleggen. Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 18 januari 2022. Hierin staat dat verdachte een opleiding tot vrachtwagenchauffeur volgt en daarnaast veertig uur per week als vrachtwagenmonteur werkt. Hij verdient hiermee voldoende om rond te komen en heeft geen schulden. Ook op overige leefgebieden is sprake van stabiliteit. Vanwege de ontkenning van verdachte kan de reclassering het recidiverisico niet inschatten. De reclassering adviseert om verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, waarbij een taakstraf of geldboete tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank zal met de inhoud van dit rapport rekening houden bij de bepaling van de straf.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Vanwege voornoemde omstandigheden, en de omstandigheid dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 1 ten laste gelegde, zal de rechtbank de officier van justitie niet volgen in haar strafeis. De rechtbank is van oordeel dat, gelet ook op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt daarbij de jeugdige leeftijd van verdachte in aanmerking. Daarnaast zou oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar redelijke verwachting betekenen dat verdachte vertraging oploopt met zijn opleiding, zijn huidige baan verliest en nog lange tijd met het stigma van “bajesklant” te kampen zal hebben. Juist voor een jong volwassene aan het begin van zijn loopbaan weegt zo’n stigma extra zwaar. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval “een stap te ver”.
Om recht te doen aan de ernst en de omvang van het bewezen verklaarde, maar ook en vooral om verdachte ervan te doordringen dat hij professioneel vuurwerk voortaan “links moet laten liggen”, zal de rechtbank verdachte naast een onvoorwaardelijke taakstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank ziet in de door de raadsvrouw benoemde “ouderdom” van de zaak geen aanleiding om de proeftijd in te korten. De zaak is immers ruimschoots binnen de in het algemeen als redelijk geachte termijn van twee jaar op zitting gebracht.
Het voorgaande brengt de rechtbank resumerend tot het oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van drie jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van zestig uren passend en geboden is. Voor de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zullen een aantal uren worden afgetrokken.
De rechtbank zal in het vonnis niet opnemen dat deze veroordeling geen reden mag zijn om aan verdachte de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag te weigeren, nu dit ter beoordeling is aan een ander overheidsorgaan.
7.4
Het in beslag genomen voorwerp
De rechtbank zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst vermelde
voorwerp, te weten: een hamer, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor
verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de
Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 1
(één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
het in beslag genomen voorwerp
- gelast de teruggave van de op de beslaglijst vermelde hamer aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.
Buiten staat
Mr. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2020541060. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 3 december 2020, pagina 86.
3.Proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, geregistreerd onder PL0600 BVH 2020541060-B, van 24 januari 2021, bijlage 2 en 3.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2020, pagina 123.
5.Proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk, geregistreerd onder PL0600 BVH 2020541060-C, van 24 januari 2021, bijlage 2 en 3.