4.4Het oordeel van de rechtbank
-
met betrekking tot het beroep op bewijsuitsluiting
In artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv de officier van justitie in het belang van het onderzoek kan bevelen dat een opsporingsambtenaar goederen afneemt van de verdachte.
In eerste instantie is het dus aan de officier van justitie om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 126i Sv. Uit het feit dat de officier van justitie op 18 november 2020 heeft bevolen dat een opsporingsambtenaar goederen en/of diensten mag afnemen van verdachte kan worden afgeleid dat de officier van justitie deze vraag bevestigend heeft
beantwoord. De vraag die aan de rechtbank nu voorligt is of de officier van justitie in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen.
In dit kader overweegt de rechtbank dat uit het bevel pseudokoop en/of dienstverlening van 18 november 2020 blijkt dat de officier van justitie bij de beoordeling acht heeft geslagen op het proces-verbaal van 17 november 2020. In dit proces-verbaal staat dat verbalisant tijdens een surveillance op Telegram zag dat voornoemde advertentie op Snapchat identiek is gedeeld op Telegram door ene ‘ [verdachte] ’.
Deze bevinding in combinatie met de verklaring van meldster dat het bericht op Snapchat is gedeeld door [verdachte] levert naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van schuld op ten aanzien van verdachte met betrekking tot de handel in professioneel vuurwerk, wat een feit is als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Dat in het proces-verbaal van verdenking van 16 november 2020 staat dat verdachte vermoedelijk niet de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] doet hieraan niet af.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid het bevel pseudokoop en/of -dienstverlening heeft kunnen afgeven. Daarnaast is op 17 november 2020 door de officier van justitie een bevel pseudokoop afgegeven op naam van: “NN, gebruik makend van [telefoonnummer] ”. De pseudokoop op 26 november 2020 is mede ter uitvoering van dit bevel uitgevoerd. Een en ander brengt met zich dat de rechtbank de resultaten van de pseudokoop en, daaropvolgend, de aanhouding van verdachte en doorzoekingen niet zal uitsluiten van het bewijs.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat op 26 november 2020 twee keer professioneel vuurwerk, in totaal 105 stuks Cobra 6 en 900 stuks Tp2 (nitraten), is
verkocht aan een pseudokoper, zijnde een politieagent. De pseudokoper was omstreeks 20.00 uur op de afgesproken locatie. Medeverdachte [medeverdachte 1] stapte uit zijn Audi, deed de kofferbak van zijn auto open, haalde daar het bestelde vuurwerk uit, gaf dit aan de pseudokoper en nam het geld in ontvangst. De pseudokoper deed direct een tweede bestelling, die door medeverdachte [medeverdachte 1] omstreeks 20.45 uur op een andere locatie, maar op dezelfde wijze, werd afgeleverd. Na de tweede pseudokoop werden de inzittenden van de Audi, medeverdachte [medeverdachte 1] , maar ook verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 2] , aangehouden. Verdachte had ten tijde van de aanhouding een hamer in zijn jaszak. Medeverdachte [medeverdachte 1] had een ploertendoder en boksbeugel bij zich en medeverdachte [medeverdachte 2] had een honkbalknuppel tussen zijn benen. Daarnaast was in het portier vak van de bestuurder van de personenauto een steekwapen (mes) voorhanden.
Verdachte wordt verweten dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en ter beschikking stellen van voornoemd vuurwerk.
Verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. Weliswaar heeft hij toegegeven dat hij
tijdens de eerste en tweede pseudokoop op de achterbank van de Audi zat, maar naar eigen zeggen wist hij niks van deze verkopen af en heeft hij er ook niet veel meegekregen. Hij was namelijk met zijn telefoon bezig. Hij heeft ook geen vragen gesteld aan medeverdachte [medeverdachte 1] , omdat hij zich naar eigen zeggen niet bemoeit met andermans zaken.
Met betrekking tot de advertentie op Snapchat heeft verdachte verklaard dat hij die niet heeft geplaatst. Verdachte heeft verder verklaard dat hij geen Telegram-account heeft, en voornoemde advertentie dus niet op Telegram heeft gedeeld. Van het delen van prijslijsten of het ontvangen van vuurwerkbestellingen via WhatsApp weet verdachte naar eigen zeggen niks af. Mogelijk hebben anderen berichten gestuurd met de telefoon van verdachte, bijvoorbeeld op momenten dat de telefoon in de keet, waar verdachte en zijn vrienden geregeld samenkomen, aan de muziekinstallatie was gekoppeld, aldus verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van verdachte (deels) steun in het dossier. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat hij de advertentie op Snapchat heeft geplaatst. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat er twee simkaarten in zijn telefoon passen, waaronder een simkaart met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] . In een WhatsApp-gesprek op 14 november 2020 gaf medeverdachte [medeverdachte 1] dit nummer ook door aan ene ‘ [naam] ’. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte niks te maken had met de verkoop van het vuurwerk.
Verder is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wel degelijk over een Telegram-account beschikte en daarop de betreffende advertentie heeft gedeeld. Ook blijkt niet dat verdachte degene is geweest die via WhatsApp heeft gecommuniceerd over prijslijsten en vuurwerkbestellingen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte voorafgaand aan de pseudokopen een actieve bijdrage heeft geleverd, in die zin dat hij zich bijvoorbeeld bezighield met de bestellingen en inkoop van vuurwerk, terwijl wat betreft de pseudokopen niet meer is vast te stellen dan dat verdachte op die momenten in de auto zat en dat hij ten tijde van de aanhouding een hamer bij zich had. Hoewel het opmerkelijk is te noemen dat verdachte en medeverdachten waren bewapend, en de gedachte kan opkomen dat dit bedoeld is om een zogenoemde rip deal te voorkomen en verdachte in dat geval moet hebben geweten van de criminele aard van de gedragingen, zonder zich daaraan te onttrekken, is deze omstandigheid in combinatie met de enkele aanwezigheid van verdachte ten tijde van de pseudokopen in de auto onvoldoende om van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage in de zin van medeplegen te kunnen spreken. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat niet is gebleken dat verdachte actief betrokken is geweest bij de bestellingen door de pseudokoper en/of de inkoop van het vuurwerk en evenmin dat hij zou meedelen in de opbrengst van de verkoop.
De rechtbank acht dus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als (mede)pleger betrokken is geweest bij de pseudokopen. Zij zal hem daarom van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.
- met betrekking tot het vuurwerk in een rugzak
Na voornoemde aanhouding werd op 26 november 2020 de Audi doorzocht door verbalisant. Hij trof hierin een rugzak van het merk The North Face aan met 100 nitraten en 15 stuks Cobra 6. Verbalisant hoorde medeverdachte [verdachte] zeggen “die rugzak is van mij”.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring kan worden opgevat als een spontane verklaring. Er was geen sprake van een verhoorsituatie, zodat nog geen noodzaak bestond tot het geven van de cautie aan verdachte. De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer van de raadsvrouw en zal de betreffende verklaring bezigen voor het bewijs.
Het aangetroffen vuurwerk is nader onderzocht. Onderzoek wees uit dat het om knalvuurwerk ging, meer in het bijzonder Cobra 6 en Tp2. Dit is aan te merken als professioneel vuurwerk.
De raadsvrouw heeft (subsidiair) aangevoerd dat – kort gezegd – medeverdachte [medeverdachte 1] het vuurwerk in de rugzak van verdachte had gedaan, wat medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens de zitting op 7 februari 2022 heeft bevestigd. De rechtbank acht dit evenwel onwaarschijnlijk, nu medeverdachte [medeverdachte 1] al het andere vuurwerk in de kofferbak van zijn auto had gelegd. Daarbij komt dat deze verklaring pas ter zitting is gegeven, derhalve nadat de verdachten kennis hebben genomen van de inhoud van het dossier en ieders verklaringen. Bij de politie hebben zij zich op hun zwijgrecht beroepen. Deze gang van zaken doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de voor verdachte ontlastende verklaring van de medeverdachte. De rechtbank schuift de (potentieel voor verdachte ontlastende) verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] op dit onderdeel dan ook terzijde.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het onder 2, eerste en tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
- met betrekking tot het vuurwerk in een woning
Kort na middernacht, op 27 november 2020 zijn verbalisanten naar de woning aan [adres] gegaan. De vader van verdachte gaf aan dat hij, naar aanleiding van de aanhouding van verdachte, al onderzoek had gedaan en vuurwerk had aangetroffen. Hij liet verbalisanten een ladekast zien op de slaapkamer van verdachte. Daarin lagen 27 nitraten. Ook liet hij een kast zien die in de achtertuin stond onder de overkapping. Hij opende de kastdeuren en daarin lagen 2 cobra’s. Verbalisanten namen het vuurwerk in beslag.
Vervolgens is het vuurwerk onderzocht. Het bleek om knalvuurwerk te gaan, meer in het bijzonder om 2 stuks Cobra 6 en 27 stuks Tp2. Dit is aan te merken als professioneel vuurwerk.
De vraag is of verdachte wetenschap had van voornoemd vuurwerk. Verdachte heeft dat ontkend. Hij heeft tijdens de zitting op 7 februari 2022 verklaard dat het vuurwerk van vorig jaar was en dat hij niet meer wist dat het er nog lag. In dit verband overweegt de rechtbank dat een ladekast doorgaans dagelijks wordt gebruikt om daaruit kleding te pakken en kleding in te leggen. Verdachte zal, gelet ook op de hoeveelheid en de omvang, het vuurwerk dan ook moeten hebben opgemerkt. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig acht. Zij concludeert dat verdachte wist dat er vuurwerk in de ladekast in zijn slaapkamer en in de kast onder de overkapping lag. Bovendien kan opslaan en voorhanden hebben als voortdurend delict worden aangemerkt. Dat verdachte het bestaan ervan inmiddels zou zijn vergeten, doet niets af aan het opzet waarmee het vuurwerk er is neergelegd en nadien is blijven liggen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, zoals ook uit bestendige jurisprudentie volgt het door een particulier bewaren van vuurwerk in een woning kan worden aangemerkt als “opslaan”, als bedoeld in artikel 1.2.2 lid 1 van het Vuurwerkbesluit. Dat er sprake zou moeten zijn van een bedrijfsmatig karakter van het opslaan, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, vindt geen steun in het recht.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het onder 2, derde en vierde gedachtestreepjes, ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is, evenals de raadsvrouw heeft bepleit, van oordeel dat in het dossier wettig en overtuigend bewijs ontbreekt waaruit kan blijken dat verdachte het strafbare feit pleegde in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het onderdeel medeplegen zal om die reden niet in de bewezenverklaring worden opgenomen.