ECLI:NL:RBOVE:2022:433

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
ak_20_1302
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget op basis van onvoldoende kwaliteitseisen zorgplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 11 februari 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De gemeente Almelo had deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hen niet gegarandeerd kon worden dat de zorg die eiser van de zorginstelling [naam 1] zou ontvangen, voldeed aan de kwaliteitseisen van de Wmo 2015. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeente ten onrechte had geconcludeerd dat de zorginstelling niet in de ondersteuningsbehoefte van eiser kon voorzien. De rechtbank stelde vast dat de zorgplannen die eiser had ingediend, voldoende duidelijk waren en voldeden aan de eisen die de wet en de verordening stelden. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat de zorgverlening niet veilig, doeltreffend en cliëntgericht zou zijn. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat eiser in aanmerking moest worden gebracht voor een pgb, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2019. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1302

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: mr. N.J. Boers.

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
In het besluit van 15 april 2020, verzonden op 5 juni 2020, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken met procedurenummers
AWB 20/1185, AWB 20/1211 en AWB 20/1541. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. De rechtbank doet in de beroepen met genoemde procedurenummers afzonderlijk uitspraak.

Overwegingen

De feiten
1.1
Eiser had eerder een maatwerkvoorziening voor ondersteuning maatschappelijke deelname 1 (OMD1) voor 5 dagdelen per week, verder in deze uitspraak ook wel aangeduid als dagbesteding, en ondersteuning vervoer (VVVWO) van 3 retourritten per week. De voorzieningen zijn toegekend voor de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 april 2019. De zorg werd in natura (ZIN) geboden door Thuiszorg [naam 1] B.V. ( [naam 1] ), destijds een gecontracteerde zorginstelling.
1.2
Verweerder heeft met [naam 1] op 22 december 2018 een zogeheten afbouwovereenkomst gesloten. Daarin is afgesproken dat de overeenkomst tussen verweerder en [naam 1] afloopt op 31 december 2018, maar dat [naam 1] tot 1 juli 2019 ZIN blijft leveren.
1.3
Op 11 april 2019 heeft met eiser een keukentafelgesprek plaatsgevonden en is een ondersteuningsplan opgesteld. In dit ondersteuningsplan is de wens opgenomen de maatwerkvoorzieningen OMD1 (5 dagdelen) en VVVWO (3 retourritten per week) in de vorm van een pgb te ontvangen. Volgens eiser kan zijn dochter [naam 2] het pgb beheren. Daarvoor is op 27 maart 2019 een ‘Checklist PGB beoordelen’ ingevuld.
1.4
Eiser heeft een Wmo-aanvraag ingediend. Hij wenst de ondersteuning te ontvangen zoals in het ondersteuningsplan is beschreven. De ondersteuning wil hij in de vorm van een pgb ontvangen om de zorg via [naam 1] te blijven kunnen ontvangen.
1.5
Na onderzoek is verweerder overgegaan tot de besluitvorming zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder weigert eiser de maatwerkvoorzieningen OMD1 en VVVWO toe te kennen in de vorm van een pgb, in te zetten bij [naam 1] , omdat uit de ingeleverde zorgplannen van 21 mei 2019 en 13 juni 2019 onvoldoende blijkt dat de diensten die bij de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Het zorgplan voldoet volgens verweerder niet aan de kwaliteitseisen die in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019 (Verordening) en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019 (Beleidsregels) zijn vastgesteld. In de Beleidsregels staat dat de doelen in het zorgplan specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden (SMART) geformuleerd moeten zijn. De doelen die in het zorgplan zijn omschreven zijn niet SMART geformuleerd. De activiteiten zijn weliswaar concreet, maar er wordt niet ingegaan op de vraag hoeveel tijd er voor nodig is om de gestelde doelen te bereiken. Er is niet uitgewerkt hoeveel tijd besteed wordt aan de activiteiten, op welke dagen en op welke tijdstippen. Ook zijn de gestelde doelen dermate onduidelijk, dat verweerder niet kan vaststellen of dit de juiste activiteiten zijn om de gestelde doelen te behalen.
Volgens verweerder mogen in beleidsregels nadere eisen aan de kwaliteit van de ondersteuning worden gesteld. Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 worden bij verordening regels vastgesteld over de kwaliteitseisen die aan ondersteuning en zorgaanbieders worden gesteld. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II, 33 841, nr. 3, pagina 110 en 121) blijkt dat deze bepaling ziet op gecontracteerde zorgaanbieders van ZIN als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Volgens verweerder is de rechtspraak over de essentialia van de Wmo 2015 niet door te trekken naar ondersteuning op grond van een pgb. Verweerder is dan ook niet gehouden om concrete vereisten ten aanzien van de kwaliteit van ondersteuning op grond van een pgb bij verordening op te nemen. Het staat verweerder vrij beleid te formuleren waarin (nadere) kwaliteitseisen worden gesteld en dit is dan ook gebeurd. Daarnaast biedt artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 al voldoende grondslag om kwaliteitseisen te stellen aan ondersteuning op grond van een pgb. De kwaliteitseisen voor ondersteuning op grond van een pgb volgen rechtstreeks uit de wet, namelijk dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht moet worden verstrekt. Ook biedt de zinsnede ‘naar het oordeel van het college’ van artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 in de visie van verweerder voldoende beoordelingsruimte om te beoordelen of de ondersteuning die iemand met het pgb wenst in te kopen, veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Verweerder heeft aan deze beoordelingsruimte invulling gegeven door de nadere uitvoeringsregels vast te leggen in zowel de Verordening als de Beleidsregels.
Het standpunt van eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt – samengevat weergegeven – dat de zorgplannen, los van de vraag of die SMART zijn geformuleerd, voldoen aan de bij de Verordening vastgestelde kwaliteitseisen. De doelen zijn duidelijk opgesteld en wel zo dat eiser kan functioneren ondanks zijn achteruitgang als gevolg van zijn traumatische ervaringen en cognitieve problemen. Ook voelt eiser zich vanwege het oorlogstrauma, de vlucht naar Nederland en zijn fysieke problemen erg eenzaam. Niet valt in te zien dat de te behalen doelen onduidelijk zijn. Eiser verwijst naar de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in artikel 5.1, derde en vierde lid, van de Verordening; hij heeft al deze punten beschreven in de zorgplannen. Nergens in de Verordening staat dat de doelen SMART moeten worden weergegeven. Verweerder eist dan ook ten onrechte dat het zorgplan SMART moet zijn geformuleerd. Daar komt bij dat het ondersteuningsplan dat verweerder heeft opgesteld eveneens niet SMART is geformuleerd. Eiser voert aan dat de zorg die hij van [naam 1] krijgt uitstekend is en daarom in redelijkheid geschikt voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. De ondersteuning voldoet aan de criteria die zijn weergegeven in artikel 3.3 van de Verordening. Ook zijn de doelen die in de zorgplannen zijn opgesteld duidelijk en komen ze overeen met de kwaliteitseisen van de Verordening. Verweerder heeft eisers aanvraag om toekenning van de maatwerkvoorzieningen op grond van een pgb dan ook ten onrechte afgewezen.
Wet- en regelgeving
4. De van belang zijnde bepalingen uit wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage.
Het procesbelang
5.1
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
5.2
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
5.3
Gezien de door eiser ter zitting gegeven toelichting dat in betreffende periode zorg is verleend, maar dat de bijbehorende facturen niet zijn betaald, is niet op voorhand onaannemelijk dat hij schade heeft geleden. Dit betekent dat hij procesbelang heeft.
De inhoudelijke beoordeling
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser is aangewezen op maatwerkvoorzieningen voor OMD1 en VVVWO. De omvang van de maatwerkvoorzieningen zoals verweerder deze heeft vastgesteld is ook niet in geschil.
5.5
Partijen zijn verdeeld over de vorm waarin de benodigde ondersteuning moet worden verstrekt. Verweerder heeft eiser niet in aanmerking gebracht voor een pgb omdat volgens verweerder niet gegarandeerd kon worden dat de hulp die eiser van [naam 1] wilde betrekken aan de in de Wmo 2015 geformuleerde voorwaarden zou voldoen: veilig, doeltreffend en cliëntgericht. De activiteiten zijn volgens verweerder weliswaar concreet, maar de doelen zijn niet duidelijk en ook is niet duidelijk hoeveel tijd ermee gemoeid is om de doelen te bereiken. Voor dit standpunt biedt het onderzoek van verweerder naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwing. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6
Vooropgesteld wordt dat een zorgplan aan de hand waarvan verweerder kan toetsen of voldaan wordt aan de voorwaarden voor verstrekking van een pgb op zichzelf een acceptabele methode is om inzicht te krijgen in de ondersteuning die eiser wil inkopen zodat verweerder een dergelijk zorgplan van eiser mocht verlangen. Verweerder heeft op
5 november 2019 een derde zorgplan van eiser ontvangen. Dat was in de bezwaarfase. Op de zitting heeft verweerder erkend dat dit zorgplan niet is betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Waar de beschrijving van de doelen in de zorgplannen van 21 mei 2019 en 13 juni 2019 mogelijk niet op alle punten even helder was, is de beschrijving in het zorgplan van 5 november 2019, gelezen in samenhang met de plannen van 21 mei 2019 en 13 juni 2019, dat wel. Beschreven is aan welke specifieke doelen er wordt gewerkt om eisers hulpvraag op te lossen en welke concrete begeleidingsactiviteiten nodig zijn om die doelen te bereiken. Ook is omschreven hoeveel tijd met de begeleidingsactiviteiten gemoeid is en hoe de voortgang wordt bijgehouden. Met de beschreven begeleidingsactiviteiten – die verweerder wel concreet vindt – wordt beoogd eiser in staat te stellen zelfstandig contact te maken met anderen en dit contact te onderhouden om zo zijn sociale leven uit te breiden, om te voorkomen dat eiser vereenzaamt en in een isolement raakt. Ook wordt met de activiteiten beoogd eiser een gestructureerde daginvulling te geven. Hij wordt zo gestimuleerd om afleiding te zoeken, te praten en contacten op te bouwen en te onderhouden. Met de activiteiten wordt ook beoogd dat eiser in zijn dagelijks functioneren niet belemmerd wordt door zijn cognitieve achteruitgang en zijn cognitieve vermogens te stimuleren. In het zorgplan is beschreven dat voor deze begeleidingsactiviteiten een jaar wordt uitgetrokken, waarbij na een half jaar een evaluatiemoment zal plaatsvinden, of eerder, indien de situatie van eiser verandert. Ook is in het zorgplan aangegeven op welke dagdelen de activiteiten plaatsvinden.De rechtbank ziet, anders dan verweerder, niet in op welke manier eiser nog een nadere onderbouwing had moeten geven. Duidelijk is welke doelen behaald moeten worden, welke concrete acties ingezet worden om de gestelde doelen te bereiken en waar, wanneer en hoe lang de ondersteuning gaat plaatsvinden. Daarmee voldoet het zorgplan aan de in de Wmo 2015 gestelde eisen, alsmede aan de nadere invulling daarvan in artikel 5.1 van de Verordening.
5.7
De rechtbank is verder van oordeel dat toepassing van de in de Beleidsregels opgenomen aanvullende voorwaarde dat doelen SMART moeten worden geformuleerd, zich niet verdraagt met de uitgangspunten van de Wmo 2015. Een belangrijk doel van deze wet is het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving. Aan de kwaliteit van de ondersteuning mogen weliswaar eisen worden gesteld, maar de uitwerking daarvan mag niet zo ver gaan dat verzwarende eisen worden gesteld. In geval van eiser bestond, zoals onder 5.6 overwogen, gelet op de in de zorgplannen geformuleerde doelen geen aanleiding om te veronderstellen dat de zorgverlening die wordt aangewend om dit doel te bereiken, niet veilig, doeltreffend en cliëntgericht zal plaatsvinden. De kwaliteit van de ondersteuning wordt afdoende gewaarborgd door de eisen die de wet en de Verordening daaraan stellen. De uitwerking in de Beleidsregels dat de doelen SMART moeten worden geformuleerd gaat verder dan wat nodig is om het doel van de Wmo 2015 te realiseren. Verweerder had daarom in redelijkheid de voorwaarde van artikel 4.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels niet aan de afwijzing ten grondslag mogen leggen.
5.8
Verweerder heeft op basis van de aanwezige informatie niet de conclusie kunnen trekken dat onvoldoende gewaarborgd was dat de noodzakelijke ondersteuning daadwerkelijk en veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Voor zover de doelen die in het zorgplan van november 2019 omschreven zijn in de visie van verweerder nog steeds onvoldoende concreet waren, had het bovendien op de weg van verweerder gelegen daar navraag naar te doen. In dit verband weegt de rechtbank ook nog mee dat, zoals op de zitting aan de orde is geweest, later alsnog het gevraagde pgb is verleend bij voor zover bekend nagenoeg gelijke omstandigheden en bij dezelfde zorgverlener. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat [naam 1] niet in de ondersteuningsbehoefte van eiser kan voorzien. Verweerder had het pgb daarom niet mogen weigeren.
Conclusie
6. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het gaat om de vorm waarin eiser de maatwerkvoorziening ontvangt. De zorgbehoefte van eiser en de omvang van de maatwerkvoorziening zijn namelijk niet in geschil. De rechtbank ziet aanleiding om, mede gelet op het tijdsverloop, zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet de maatwerkvoorziening OMD1 in de vorm van een pgb verstrekken met ingang van 1 juli 2019. Vanaf die datum is namelijk zorg verleend aan eiser door [naam 1] zonder dat daar een vergoeding op basis van een overeenkomst met verweerder tegenover stond.
7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Hoewel in de zaken AWB 20/1185, AWB 20/1211, AWB 20/1302 en AWB 20/1541 dezelfde gemeenschappelijke rechtsvragen spelen, bestaan onderling ook inhoudelijke verschillen over zowel de feiten als over de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen. Daarnaast heeft de gemachtigde tijdens de zittingen van de rechtbank per zaak van elkaar verschillende mondelinge toelichtingen gegeven. Van nagenoeg identieke werkzaamheden is daarom geen sprake. De rechtbank begroot de kosten in verband met verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op
€ 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten in bezwaar is geen aanleiding, omdat de rechtbank het primaire besluit niet herroept.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb zijn afgewezen;
  • bepaalt dat eiser in aanmerking gebracht wordt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb op de wijze zoals overwogen in rechtsoverweging 6;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier, op
De uitspraak wordt op de eerstvolgende donderdag na deze datum openbaar gemaakt.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
In artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Op grond van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
In artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019 (Verordening)
In artikel 2.4, derde lid, van de Verordening staat dat bij de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb een aanvraagformulier of ondertekend ondersteuningsplan, een zorgplan en een recente VOG van de directe zorgverlener overlegd dient te worden aan het college.
Artikel 5.1, eerste lid, van de Verordening, bepaalt dat als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken Pgb, het college beoordeelt of wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb zoals omschreven in artikel 2.3.6 Wmo 2015.
Het derde lid van artikel 5.1 van de Verordening bepaalt dat het college beoordeelt of de ondersteuning die de cliënt met het Pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. De kwaliteit van de ondersteuning wordt getoetst door middel van het zorgplan zoals omschreven in lid 4. Daarnaast dient de uitvoerder van de ondersteuning te beschikken over een adequate zorgopleiding en een recente VOG.
Artikel 5.1, vierde lid, van de Verordening, bepaalt dat de Pgb-aanbieder samen met de cliënt ten aanzien van het waarborgen van de kwaliteit van de ondersteuning een zorgplan opstelt. In het zorgplan staat in ieder geval omschreven:
welke zorgverlener de zorg gaat verlenen;
wie de directe zorgverlener(s) is;
wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);
wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid;
welke doelen behaald moeten worden;
welke concrete acties ingezet worden om de gestelde doelen te bereiken;
waar en wanneer de ondersteuning gaat plaatsvinden.
Artikel 5.1, vijfde lid, van de Verordening bepaalt dat de kwaliteit van de met het Pgb ingekochte professionele ondersteuning minimaal aan de eisen voldoet die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, hierbij moeten Pgb-aanbieders voldoen aan de volgende criteria:
ingeschreven staan in het handelsregister;
adequaat opgeleid personeel in dienst hebben;
een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen;
beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen;
en verklaring betalingsgedrag belastingdienst kunnen tonen;
een afschrift van de meest recente jaarrekening - of in het geval van een ZZP’er een balans en een winst- en verliesrekening - kunnen tonen;
verzekerd zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019 (Beleidsregels)
Artikel 4.4, eerste lid, van de Beleidsregels, bepaalt dat de zorgverlener met de cliënt duidelijke werkafspraken maakt over de levering van de ondersteuning, vastgelegd in een zorgplan. Basis voor dit zorgplan is het ondersteuningsplan dat door een coach wordt opgesteld. Dit zorgplan voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:
Het zorgplan wordt samen met (een wettelijk vertegenwoordiger of Pgb-beheerder van) de cliënt opgesteld.
Het zorgplan dat de zorgverlener maakt, moet aansluiten op de doelen (resultaten) die in het ondersteuningsplan zijn geformuleerd.
In het zorgplan moeten doelen worden opgenomen. Deze doelen moeten SMART geformuleerd worden. Dit houdt in dat de doelen specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden moeten zijn. Daarnaast zijn de doelen een concretisering van de doelen die zijn opgenomen in het ondersteuningsplan;
De ondersteuning wordt conform het gemaakte zorgplan geboden. Het zorgplan vertaalt de doelen omschreven in het zorgplan in concrete acties: welke ondersteuning ontvangt de cliënt, op welke dagen en tijdstippen (passend in zijn dag- weekprogramma).
Het zorgplan wordt iedere 6 maanden met de cliënt en/of zijn Pgb-beheerder besproken. In het zorgplan wordt dit vastgelegd. Bijstellingen en veranderingen in het zorgplan worden schriftelijk vastgelegd.
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)