1.5Na onderzoek is verweerder overgegaan tot de besluitvorming zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft eiseres in aanmerking gebracht voor de maatwerkvoorziening OMD1 (4 dagdelen) in de vorm van ZIN. De maatwerkvoorziening kan volgens verweerder niet in de vorm van een pgb, in te zetten bij [naam 1] , worden verstrekt, omdat uit het ingeleverde zorgplan onvoldoende blijkt dat de diensten die bij de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Het zorgplan voldoet volgens verweerder niet aan de kwaliteitseisen die in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019 (Verordening) en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019 (Beleidsregels) zijn vastgesteld. In de Beleidsregels staat dat de doelen in het zorgplan specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden (SMART) geformuleerd moeten zijn. De doelen die in het zorgplan zijn omschreven zijn volgens verweerder niet SMART geformuleerd. Zo blijft onduidelijk welke activiteiten concreet worden ondernomen en hoe eiseres hierin wordt begeleid. Onduidelijk is welke begeleidingsactiviteiten er voor gaan zorgen dat eiseres zich niet afsluit voor anderen, hoe zij gestimuleerd wordt sociale contacten aan te gaan en welke activiteiten er concreet voor gaan zorgen dat eiseres over haar gevoelens gaat praten. Ook wordt niet aangegeven hoeveel tijd nodig is voor de activiteiten, binnen welk tijdsbestek een doel naar verwachting behaald wordt en op welke manier de doelen geëvalueerd worden.
Volgens verweerder mogen in beleidsregels nadere eisen aan de kwaliteit van de ondersteuning worden gesteld. Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 worden bij verordening regels vastgesteld over de kwaliteitseisen die aan ondersteuning en zorgaanbieders worden gesteld. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II, 33 841, nr. 3, pagina 110 en 121) blijkt dat deze bepaling ziet op gecontracteerde zorgaanbieders van ZIN als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Volgens verweerder is de rechtspraak over de essentialia van de Wmo 2015 niet door te trekken naar ondersteuning op grond van een pgb. Verweerder is dan ook niet gehouden om concrete vereisten ten aanzien van de kwaliteit van ondersteuning op grond van een pgb in de Verordening op te nemen. Het staat verweerder vrij beleid te formuleren waarin (nadere) kwaliteitseisen worden gesteld en dit is dan ook gebeurd. Daarnaast biedt artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 al voldoende grondslag om kwaliteitseisen te stellen aan ondersteuning op grond van een pgb. De kwaliteitseisen voor ondersteuning op grond van een pgb volgen rechtstreeks uit de wet, namelijk dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht moet worden verstrekt. Ook biedt de zinsnede ‘naar het oordeel van het college’ van artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 in de visie van verweerder voldoende beoordelingsruimte om te beoordelen of de ondersteuning die iemand met het pgb wenst in te kopen, veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Verweerder heeft aan deze beoordelingsruimte invulling gegeven door de nadere uitvoeringsregels vast te leggen in zowel de Verordening als de Beleidsregels.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt – samengevat weergegeven – dat het zorgplan, los van de vraag of dat SMART is geformuleerd, voldoet aan de bij de Verordening vastgestelde kwaliteitseisen. Zij verwijst daarbij naar de kwaliteitseisen zoals die in artikel 5.1, derde en vierde lid, van de Verordening, zijn opgenomen. Eiseres heeft al deze punten beschreven in het zorgplan. Ten onrechte eist verweerder dat het zorgplan SMART moet zijn geformuleerd, te meer daar verweerder heeft erkend dat de manier waarop het zorgplan is ingericht niet SMART is. Eiseres stelt dat daadwerkelijk wordt gewerkt aan de gestelde doelen zoals die in het ondersteuningsplan en zorgplan zijn beschreven. Het voorkomen van een sociaal isolement, een toename van routine en structuur voor de dag en het vergroten van het sociaal netwerk zijn een direct en rechtstreeks gevolg van deelname van eiseres aan de dagbesteding. Zij komt door de dagbesteding in aanraking met mensen, ze volgt het dagprogramma en nuttigt de maaltijden in de groep. Hierdoor doorbreekt zij haar eenzaamheid en sociale isolement. Het zorgplan voldoet dan ook aan de bij wet en verordening gestelde kwaliteitseisen.
Eiseres stelt verder dat een wettelijke grondslag voor afwijzing van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van een pgb, die zij wil inzetten bij [naam 1] , ontbreekt.
De eis dat het zorgplan SMART geformuleerd is, heeft verweerder alleen opgenomen in de Beleidsregels en niet in de Verordening. In artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015 staat juist dat verweerder bij verordening moet regelen op welke wijze en op basis van welke criteria moet worden vastgesteld of een persoon voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Deze kwaliteitseisen mogen niet ingevuld worden door beleidsregels of interpretatie van verweerder. Dat, zoals verweerder meent, deze bepaling alleen zou zien op de gecontracteerde zorgaanbieders (ZIN) als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015 kan niet worden afgeleid uit de parlementaire geschiedenis. Er wordt volgens eiseres nergens een verschil gemaakt tussen ZIN en zorg op grond van een pgb.
4. De van belang zijnde bepalingen uit wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage.