ECLI:NL:RBOVE:2022:428

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
ak_21_489 en ak_21_490
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toekenning van transitievergoedingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en de uitleg van artikel 7:673e lid 2 BW

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 11 februari 2022, zijn de beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Enschede tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond verklaard. De zaak betreft de weigering van compensatie voor transitievergoedingen die door de gemeente zijn betaald aan twee ex-werknemers, [naam 3] en [naam 4], die langdurig ziek waren. De rechtbank oordeelt dat de uitleg van artikel 7:673e lid 2 BW door het UWV correct is, waarbij het peilmoment voor de compensatie ligt op de dag na het verstrijken van de reguliere wachttijd bij ziekte. De rechtbank stelt vast dat de gemeente niet in aanmerking komt voor compensatie, omdat de dienstverbanden van de betrokken werknemers zijn beëindigd na de invoering van de wetgeving die recht geeft op transitievergoeding, maar de compensatie niet kan worden toegewezen omdat de dienstverbanden voor 1 juli 2015 zijn beëindigd. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten van het UWV in stand blijven en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zich bewust te zijn van de voorwaarden voor compensatie bij beëindiging van dienstverbanden van langdurig zieke werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/489 en 21/490

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, eiseres,

gemachtigde: [naam 1] en [naam 2]
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigden: mr. P.J. Reith en M.S. Winkel.

Procesverloop

In het besluit van 24 september 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde compensatie van de aan [naam 3] ( [naam 3] ) betaalde transitievergoeding vastgesteld op € 0,-.
In het besluit van 1 februari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/489.
In het besluit van 16 september 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde compensatie van de aan [naam 4] ( [naam 4] ) betaalde transitievergoeding vastgesteld op € 0,-.
In het besluit van 4 februari 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 21/490.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 november 2021 op zitting gevoegd behandeld.
De beroepen zijn ook gevoegd behandeld met de zaaknummers AWB 21/478, 21/479, 21/480, 21/481, 21/482, 21/483, 21/484, 21/485, 21/486, 21/487, 21/488, 21/581, 21/582, 21/583, 21/664, 21/665, 21/666, 21/667, 21/608 en 21/689. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden.
Na behandeling ter zitting zijn de zaken deels weer gesplist.

Overwegingen

Wat aan de besluitvorming van verweerder is voorafgegaan
AWB 21/489
1.1.
[naam 3] is met ingang van 15 december 1997 in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in dienst getreden bij eiseres. Op 6 mei 2013 is [naam 3] ziek gemeld. Op 5 mei 2015 is de reguliere wachttijd van 104 weken verstreken. Vanwege een misverstand bij de start van de re-integratie heeft eiseres het loon gedurende drie maanden na 5 mei 2015 vrijwillig doorbetaald. Aansluitend is een loonsanctie opgelegd en diende eiseres het loon maximaal 52 weken door te betalen tot 5 augustus 2016, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
Verweerder heeft aan [naam 3] met ingang van 5 augustus 2016 een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Eiseres en [naam 3] hebben op 24 augustus 2016 een vaststellingsovereenkomst (vso) ondertekend, waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 5 augustus 2016 eindigt. Ook is opgenomen dat de loondoorbetalingsverplichting eindigt met ingang van 5 augustus 2016.
Eiseres heeft aan [naam 3] een ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 28.494,05 bruto betaald.
AWB 21/490
1.2.
[naam 4] is met ingang van 31 mei 2000 in het kader van de Wsw in dienst getreden bij eiseres. Op 2 oktober 2012 is [naam 4] ziek gemeld. Op 1 oktober 2014 eindigde de reguliere wachttijd van 104 weken. Verweerder heeft per 3 januari 2015 aan [naam 4] een loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de Wet WIA. In het kader van een herbeoordeling is bij besluit van het UWV van 8 maart 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid van [naam 4] met ingang van 29 februari 2016 vastgesteld op 80-100%. Eiseres en [naam 4] hebben op 25 maart 2016 een vso ondertekend, waarin onder meer is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 29 februari 2016 eindigt. Ook is opgenomen dat de loondoorbetalingsverplichting eindigt met ingang van 29 februari 2016.
Eiseres heeft aan [naam 4] een ontslagvergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van
€ 17.226,15 bruto betaald.
1.3.
Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar aan [naam 3] en [naam 4] betaalde transitievergoedingen.
1.4.
Besluitvorming heeft plaatsgevonden, zoals uiteengezet in de rubriek ‘Procesverloop’ van deze uitspraak.
Standpunt verweerder
2. Volgens verweerder voldoet eiseres aan de voorwaarden om compensatie aan te vragen, want ten tijde van het eindigen van de arbeidsovereenkomsten was de loondoorbetalingsverplichting van eiseres geëindigd en gold het opzegverbod niet meer. De arbeidsovereenkomsten met [naam 3] en [naam 4] zijn beëindigd door langdurige ziekte. Werknemers waren bij het eindigen van de dienstverbanden nog steeds ziek en eiseres heeft aan de ex-werknemers een transitievergoeding betaald.
Volgens verweerder betekent het betalen van transitievergoeding niet dat ook recht bestaat op compensatie van de transitievergoeding tot een bepaalde hoogte. Artikel 7:673e lid 2 BW bepaalt dat voor (de hoogte van) de compensatie uitgegaan dient te worden van de transitievergoeding die verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan het einde van de termijn van twee jaar als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 onder a BW.
Omdat het recht op transitievergoeding voor 1 juli 2015 niet bestond, vloeit uit artikel 7:673e
lid 2 BW volgens verweerder voort dat de hoogte van de compensatie in het geval van eiser op nihil dient te worden gesteld.
Voor honorering van eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel bestaat volgens verweerder geen ruimte nu de nihil stelling van de compensatie rechtstreeks uit een wettelijke bepaling voortvloeit.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de compensatie op € 0,- heeft vastgesteld. De dienstverbanden van [naam 3] en [naam 4] zijn na 1 juli 2015 doorgelopen. Daarom moest een transitievergoeding worden betaald. Dat de dienstverbanden langer in stand zijn gebleven dan twee jaar, was gelet op de omstandigheden terecht. Eiseres betoogt dat er wel degelijk transitievergoeding opgebouwd/berekend wordt over de periode voor 1 juli 2015, ook al is dat alleen achteraf gezien. Dat er geen recht had bestaan op transitievergoeding als het dienstverband daadwerkelijk was beëindigd voor 1 juli 2015 staat hier los van, nu de dienstverbanden zijn doorgelopen na deze datum. Als eiseres niet wordt gecompenseerd, wordt eiseres onevenredig getroffen. Eiseres was verplicht om een transitievergoeding te betalen en voldoet aan alle eisen.
De beoordeling door de rechtbank
Toetsingskader
4.1.
Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) hebben werknemers van wie de arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid wordt opgezegd, sinds 1 juli 2015 recht op een transitievergoeding. Een transitievergoeding is een vergoeding die de werkgever aan de werknemer moet betalen bij ontslag van een werknemer. Een werkgever is deze vergoeding in beginsel verschuldigd, dus ook als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd omdat de werknemer de bedongen arbeid als gevolg van ziekte of gebrek niet langer kan verrichten en herplaatsing in andere passende arbeid niet mogelijk is. Het verschuldigd zijn van een transitievergoeding na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid werd vaak als onrechtvaardig ervaren, omdat de werkgever voorafgaand daaraan (veelal) gedurende twee jaar het loon tijdens ziekte heeft betaald en kosten heeft gemaakt gericht op de re-integratie van de werknemer in zijn bedrijf of bij een andere werkgever. Om die reden gingen werkgevers veelal niet over tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst en werd het dienstverband ‘slapend’ gehouden. Om hieraan een einde te maken, heeft de wetgever met de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234, Wet maatregelen transitievergoeding), in werking getreden op 1 april 2020 (Stb. 2019, 76) met artikel 7:673e van het BW voorzien in een compensatie van de door werkgever betaalde transitievergoeding. Deze wet werkt terug tot 1 juli 2015.
4.2.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Voor deze zaak is vooral van belang dat artikel 7:673e lid 2 BW bepaalt, kort samengevat, dat de compensatie niet meer bedraagt dan het bedrag dat aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op de laatste dag van de reguliere wachttijd zonder verlenging.
Inhoudelijk
4.6.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 6:673e lid 2 BW. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden na 1 juli 2015, de werkgever geen aanspraak heeft op compensatie als de datum van de gebruikelijke wachttijd voor 1 juli 2015 lag. Eiseres is van mening dat lid 2 slechts een beperking inhoudt van het bedrag waarvoor de werkgever aanspraak heeft op compensatie, als voor het overige wel aan de voorwaarden is voldaan.
Ook indien wordt uitgegaan van de situatie dat eiseres de arbeidsovereenkomsten met haar werknemers op grond van artikel 7:670 lid 11 BW pas kon beëindigen na 1 juli 2015 vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid (voor de situatie van [naam 4] is dat niet duidelijk geworden aangezien de wachttijd van 104 weken is verstreken op 1 oktober 2014 en in beroep niet meer kon worden vastgesteld waarom op dat moment eiseres de arbeidsovereenkomst niet had kunnen beëindigen), is de rechtbank van oordeel dat verweerder de compensatie op goede gronden heeft vastgesteld op nihil. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In de visie van eiseres zou geheel geabstraheerd moeten worden van de omstandigheid dat de transitievergoeding voor 1 juli 2015 nog niet gold.
In de tekst van artikel 7:673e lid 2 BW ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten dat het peilmoment gelegen is op de dag na het verstrijken van de reguliere wachttijd bij ziekte. Ook in de wetsgeschiedenis heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van eiseres.
Bovendien impliceert de door eiseres voorgestane uitleg dat ook werkgevers die na 1 juli 2015 overgaan tot beëindiging van reeds lang slapende dienstverbanden, in aanmerking zouden kunnen komen voor compensatie van de door hen, in verband met de beëindiging van dit slapende dienstverband, betaalde transitievergoeding. Ook in die situatie wordt immers voldaan aan de voorwaarden voor compensatie zoals opgenomen in artikel 7:673e lid 1 BW en kan slechts het bepaalde in artikel 7:673e lid 2 BW op de wijze zoals uitgelegd door verweerder, beletten dat aanspraak bestaat op betaling van compensatie.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om bij de beëindiging van reeds lang slapende dienstverbanden, de compensatieregeling toe te passen, met name niet omdat in artikel VI van de Wet maatregelen transitievergoeding is bepaald dat de compensatie niet verder terugwerkt dan tot 1 juli 2015.
Het betoog van eiseres dat zij verplicht was een transitievergoeding te betalen omdat de dienstverbanden zijn doorgelopen na 1 juli 2015 volgt de rechtbank niet. Uit de jurisprudentie van de civiele rechter, meer in het bijzonder het Xella-arrest van de HR ((ECLI:NL:HR:2019:1734) volgt dat een werkgever in beginsel alleen gehouden is een slapend dienstverband te beëindigen, indien hij aanspraak kan maken op compensatie van (de gehele of gedeeltelijke) transitievergoeding ingevolge artikel 7:673e BW. In de situaties hier aan de orde was dat niet geval.
Conclusie
5. De beroepen zijn ongegrond. De bestreden besluiten blijven in stand.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem en mr. A.M.S. Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage:
Artikel 7:670 van het BW luidt, voor zover van belang, als volgt:
1.
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd, (…)
11. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
(…)
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25 negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van artikel 71, negende lid, van de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
4.3.
Artikel 7:673, eerste lid, onderdeel a, van het BW luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
(…)
4.4.
Artikel 7:673e van het BW luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
(…)
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673 aan de werknemer verschuldigd is, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op dat bedrag in mindering mogen worden gebracht. De vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, bedraagt tevens niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. Artikel 670, lid 1, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
Op grond van artikel 7:673e, lid 3, van het BW wordt de situatie waarin de arbeidsovereenkomst bij een beëindigingsovereenkomst is beëindigd, zoals in deze gevallen aan de orde is, hiermee gelijkgesteld.
4.5.
Artikel VI Overgangsbepaling van de Wet maatregelen transitievergoeding luidt, voor zover van belang:
(…)
2. Artikel 673e van Boek 7 BW is ook van toepassing, indien de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015, vanwege een omstandigheid als bedoeld in artikel 673e, lid 1, onderdeel a, onder 1 of 2, van Boek 7 van het BW.