ECLI:NL:RBOVE:2022:4121

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
84-178469-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door feitelijk leidinggeven aan onjuiste aangiften omzetbelasting door meerdere vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van het meermaals medeplegen van belastingfraude door het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting voor de vennootschappen [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V. over de periode van het vierde kwartaal van 2018 tot en met het derde kwartaal van 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze vennootschappen en dat hij op de hoogte was van de onjuistheden in de aangiften. De verdachte heeft de aangiften zelf opgemaakt en ingediend, en heeft daarmee de Belastingdienst benadeeld door te weinig belasting af te dragen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet proactief heeft gehandeld toen hij op de hoogte raakte van de onjuistheden en dat hij de kwestie eindeloos voor zich uit heeft geschoven. Dit gedrag heeft geleid tot een aanzienlijke benadeling van de Belastingdienst en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84-178469-21 (P)
Datum vonnis: 3 oktober 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 september 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.B. Gaasbeek en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. X.B. Sijmons, advocaat in Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 19 september 2022, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
opdracht heeft gegeven tot of feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1]
B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V.
medeplegen van het opzettelijk indienen van onjuiste en/of onvolledige aangiften
omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2018 tot en met het derde kwartaal van 2019.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 te Meppel, Steenwijk, Groningen en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
telkens opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- het 4de kwartaal 2018 (DOC-007, p. 194) en/of
- het 1ste kwartaal 2019 (DOC-008, p. 198) en/of
- het 2de kwartaal 2019 (DOC-007, p. 202) en/of
- het 3de kwartaal 2019 (DOC-007, p. 206);
een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf 1] B.V., althans de fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan zij deel uitmaakt, over het vierde kwartaal 2018 tot en met het derde kwartaal 2019, althans één of meer tijdsvak(ken) in 2018 en/of 2019;
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/ Belastingdienst Apeldoorn,
immers heeft/hebben [bedrijf 1] B.V. en/of haar mededader(s), telkens opzettelijk op/in de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan voorbelasting, en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan terug te vragen/te betalen omzetbelasting opgegeven,
terwijl dat feit/die feiten er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welk(e) boven omschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of
[bedrijf 2] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 te Meppel, Steenwijk, Groningen en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen,
telkens opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- het 4de kwartaal 2018 (DOC-007, p. 194) en/of
- het 1ste kwartaal 2019 (DOC-008, p. 198) en/of
- het 2de kwartaal 2019 (DOC-007, p. 202) en/of
- het 3de kwartaal 2019 (DOC-007, p. 206);
een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf 2] B.V., althans de fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan zij deel uitmaakt, over het vierde kwartaal 2018 tot en met het derde kwartaal 2019, althans één of meer tijdsvak(ken) in 2018 en/of 2019;
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/ Belastingdienst Apeldoorn,
immers heeft/hebben [bedrijf 2] B.V., en/of haar mededader(s), telkens opzettelijk op/in de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan voorbelasting, en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan terug te vragen/te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit/die feiten er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welk(e) boven omschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of
[bedrijf 3] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 te Meppel, Steenwijk, Groningen en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen
telkens opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- het 4de kwartaal 2018 (DOC-007, p. 194) en/of
- het 1ste kwartaal 2019 (DOC-008, p. 198) en/of
- het 2de kwartaal 2019 (DOC-007, p. 202) en/of
- het 3de kwartaal 2019 (DOC-007, p. 206);
een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf 3] B.V., althans de fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan zij deel uitmaakt, over het vierde kwartaal 2018 tot en met het derde kwartaal 2019, althans één of meer tijdsvak(ken) in 2018 en/of 2019;
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst Apeldoorn,
immers heeft/hebben [bedrijf 3] B.V., en/of haar mededader(s) telkens opzettelijk op/in de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan voorbelasting, en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan terug te vragen/te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit/die feiten er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welk(e) boven omschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of
[bedrijf 4] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 te Meppel, Steenwijk, Groningen en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen
telkens opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- het 4de kwartaal 2018 (DOC-007, p. 194) en/of
- het 1ste kwartaal 2019 (DOC-008, p. 198) en/of
- het 2de kwartaal 2019 (DOC-007, p. 202) en/of
- het 3de kwartaal 2019 (DOC-007, p. 206);
een (of meer) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name gesteld van [bedrijf 4] B.V., althans de fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan zij deel uitmaakt, over het vierde kwartaal 2018 tot en met het derde kwartaal 2019, althans één of meer tijdsvak(ken) in 2018 en/of 2019;
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der Belastingen/ Belastingdienst Apeldoorn,
immers heeft/hebben [bedrijf 4] B.V., en/of haar mededader(s), telkens opzettelijk op/in de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag aan voorbelasting, en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of een onjuist bedrag aan terug te vragen/te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit/die feiten er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welk(e) boven omschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie
en het daarmee samenhangende beroep op de inkeerregeling overweegt de rechtbank als volgt.
Met betrekking tot de inkeerregeling van artikel 69 lid 3 AWR
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op de inkeerregeling zoals bedoeld in
artikel 69 lid 3 AWR, omdat verdachte nog voordat de FIOD werd betrokken, aan eencontrolemedewerker van de Belastingdienst (de heer [naam 1]) inlichtingen heeft verstrekt waaruit bleek dat het niet goed zat met de grootboekrekening. De raadsman doelt hierbij op een gesprek op 8 oktober 2019 tussen verdachte en controleambtenaar de heer [naam 1] bij aanvang van het boekenonderzoek, waarin verdachte had medegedeeld dat zijn financieel adviseur de heer [naam 2] een verbeterde aansluitberekening over het jaar 2017 had gemaakt omdat er € 151.636,-- te weinig aan omzetbelasting aangegeven en afgedragen zou zijn.
Art. 69, derde lid, AWR luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
het recht tot strafvervolging op de voet van dit artikel vervalt, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
De rechtbank overweegt als volgt. Van inkeer als bedoeld in artikel 69 lid 3 AWR is slechts dan sprake indien een betrokkene tijdig alsnog een aanvullende aangifte indient of aanvullende informatie verstrekt, zodanig dat het voor de Belastingdienst helder moet zijn dat hij daarmee zijn eerdere onjuiste aangifte of verstrekte informatie rectificeert.
De enkele mededeling van verdachte bij aanvang van het boekenonderzoek 8 oktober 2019 dat een verbeterde aansluitberekening over 2017 is gemaakt is onvoldoende. Deze periode valt immers buiten de tenlastegelegde periode. Het strafbare verwijt ziet op de periode van vanaf het vierde kwartaal 2018 tot en met het derde kwartaal 2019. Verdachte heeft voor wat betreft de tenlastegelegde periode met betrekking tot de daarin vermelde kwartaalaangiften geen mededelingen gedaan, terwijl hij in ieder geval vanaf april 2019 wist dat de aangiften over 2018 niet juist waren en dat de onderliggende oorzaak nog niet was opgelost. Verdachte heeft hierover echter bij aanvang van het boekenonderzoek op 8 oktober 2019 met geen woord gerept, terwijl hij dus al maanden van de onjuistheid van die tenlastegelegde aangiften op de hoogte was. Evenmin zijn in het tijdsbestek daarna aanvullende aangiften gedaan. In het dossier bevindt zich slechts één brief, gedateerd 1 april 2019, die betrekking heeft op suppletie, en die brief heeft enkel betrekking op de omzetbelasting 2017 (valt dus buiten de tenlastegelegde periode). Van een ondubbelzinnige concrete inkeer met betrekking tot de aangiften in kwestie is geenszins gebleken.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van verdachte op de inkeerregeling en stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank stelt verder vast dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen verklaard dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het tezamen en in vereniging opzettelijk onjuist doen door de vier genoemde besloten vennootschappen van de aangiften voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2018 tot en met het derde kwartaal van 2019.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit wegens het ontbreken bij verdachte van opzet op de onjuistheid van de belastingaangiften. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat verdachte een beroep toekomt op de inkeerregeling van artikel 69 lid 3 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen en op grond van wat ter terechtzitting is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Betrokken vennootschappen
Verdachte is vanaf de oprichting op 5 augustus 2009 de enige bestuurder van [bedrijf 1] BV. Hij heeft 95% van de aandelen in bezit, de overige 5% zijn in handen van de hoofdprogrammeur van de onderneming.
[bedrijf 1] BV heeft op haar beurt 100% van de aandelen van [bedrijf 2] BV, [bedrijf 4] BV en [bedrijf 3] BV in bezit.
[bedrijf 1] BV levert producten en diensten voor de automatisering van vakantieparken.
De vier genoemde vennootschappen vormen in de tenlastegelegde periode een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Verdachte heeft deze aangiften telkens zelf opgemaakt en via [bedrijf 2] BV bij de Belastingdienst ingediend.
Uitkomsten boekenonderzoek en strafrechtelijk onderzoek
Op 22 juli 2019 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek aangekondigd bij [bedrijf 2] BV. Aanleiding van dit boekenonderzoek was een balansschuld van
€ 63.195,-- die op de balans over 2017 van [bedrijf 1] BV als moedermaatschappij binnen de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting was opgenomen. Op 8 oktober 2019 is het boekenonderzoek aangevangen. Naar aanleiding van het uitgevoerde boekenonderzoek van de Belastingdienst heeft op 13 december 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1], controlemedewerker bij de Belastingdienst, [naam 3], fraudecoördinator bij de Belastingdienst en verdachte. Naar aanleiding van dat gesprek is verdachte aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit en zijn auditfiles opgevraagd. Op 3 februari 2020 zijn de auditfiles door de Belastingdienst ontvangen. Na onderzoek van de auditfiles bleek dat er niet alleen verschillen voorkwamen tussen de omzetbelastingbelastingaangiften en de administratie in de voorbelasting, maar ook in de te betalen omzetbelasting. Op 22 april 2020 heeft de stuur- en weegploeg besloten om een strafrechtelijk onderzoek aan te vangen tegen de verdachte.
Onjuiste aangiften omzetbelasting en het berekende nadeel
Niet ter discussie staat dat verdachte zelf de in de tenlastelegging genoemde aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend en dat deze aangiften onjuist zijn. Verdachte heeft in zijn verhoor bij de FIOD bekend dat hij die aangiften heeft ingediend en dat die aangiften allemaal onjuist zijn.
In de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 zijn de aangiften omzetbelasting over het kwartaal 4 van 2018 en kwartalen 1, 2 en 3 van 2019 ten name van de fiscale eenheid ingekomen bij de Belastingdienst. Aan voorbelasting is
geclaimd € 84.652,--, € 94.075,--, € 81.018,-- en € 84.411,--. De aangegeven verschuldigde omzetbelasting over deze kwartalen bedroeg respectievelijk € 103.549,--, € 95.070,--, € 84.996,-- en € 90.210,--.
De fraudecoördinator [naam 3] heeft het nadeel dat is veroorzaakt ten aanzien van de voorbelasting als volgt berekend:
  • in kwartaal 4 van 2018 had verdachte € 46.070,-- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 38.582,-- (€ 84.652 -/- € 46.070) ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd;
  • in kwartaal 1 van 2019 had verdachte € 47.009,-- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 47.066,-- (€ 94.075 -/- € 47.009) ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd;
  • in kwartaal 2 van 2019 had verdachte € 54.507,-- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 26.511,-- (€ 81.018 -/- € 54.507) ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd;
  • in kwartaal 3 van 2019 had verdachte € 43.435,-- aan voorbelasting mogen claimen, zodat € 40.976,-- (€ 84.411 -/- € 43.435) ten onrechte aan voorbelasting is geclaimd.
In totaal is door verdachte dan ook € 153.135,-- (€ 38.582 + € 47.066 + € 26.511
+ € 40.976) ten onrechte aan voorbelasting geclaimd.
De fraudecoördinator [naam 3] heeft het nadeel dat is veroorzaakt ten aanzien van de verschuldigde belasting als volgt berekend:
- in kwartaal 4 van 2018 is € 103.511,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 103.549,-- als verschuldigd was opgegeven (een negatief verschil van € 38,--);
- in kwartaal 1 van 2019 is € 96.394,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 95.070,-- als verschuldigd was opgegeven (een verschil van € 1.324,--);
- in kwartaal 2 van 2019 is € 99.532,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 84.996,-- als verschuldigd was opgegeven (een verschil van € 14.536,--);
- in kwartaal 3 van 2019 is € 93.504,-- aan omzetbelasting verschuldigd, terwijl
€ 90.210,-- als verschuldigd was opgegeven (een verschil van € 3.294,--).
Het verschil in de totaal verschuldigde omzetbelasting bedraagt € 19.116,-- ( -/- € 38 + € 1.324 + € 14.536 + € 3.294).
De rechtbank stelt zodoende vast dat in totaal een onjuist bedrag van
€ 172.251,--( € 153.135 + € 19.116) aan terug te vragen/te betalen omzetbelasting is opgegeven.
Met betrekking tot het opzet van verdachte op de onjuistheid van de aangiften
De raadsman heeft gesteld dat verdachte geen opzet op de onjuistheid van de belastingaangiften heeft gehad.
Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) volgt dat het opzet niet gericht moet zijn op het mogelijke gevolg dat te weinig belasting wordt geheven, maar op de gestelde gedraging. Volgens vaste jurisprudentie is onder het bestanddeel opzettelijk in de zin van artikel 69, tweede lid, AWR mede het voorwaardelijk opzet is begrepen.
De rechtbank acht bewezen dat in dit geval minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet en overweegt hiertoe als volgt.
Uit een e-mail die verdachte op 4 december 2018 aan zijn boekhouder heeft verzonden, blijkt dat hij toen al op de hoogte was van onjuiste aangiften omzetbelasting over het jaar 2017 (DOC-12). Bij die e-mail is een Excel-bestand gevoegd dat verdachte zelf heeft opgesteld en waarin is weergegeven dat er een BTW-verschil van € 151.636,-- over het jaar 2017 is. Vervolgens heeft de boekhouder hierover per e-mail van 10 december 2018 nadere vragen gesteld en om nadere toelichting gevraagd aan verdachte (DOC-13).
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vanaf 4 december 2018 inderdaad op de hoogte was van onjuistheden in belastingaangiften.
Vervolgens is de onjuiste aangifte over het vierde kwartaal 2018 op 26 januari 2019 ontvangen. Kort erna, op 14 februari 2019, heeft verdachte een e-mail aan zichzelf gestuurd met onder meer de tekst “suppletie BTW” en “BTW code maken voor geen BTW, dit voor interne boekingen” (DOC-11). Verdachte is daarna desalniettemin op dezelfde voet doorgegaan met het indienen van onjuiste belastingaangiften.
Op 30 april 2019 is immers de onjuiste aangifte over het eerste kwartaal 2019 bij de Belastingdienst binnengekomen. Niet eerder dan in de zomer van 2019 heeft verdachte het probleem nader uitgezocht. Vervolgens is 31 juli 2019 de onjuiste aangifte over het tweede kwartaal 2019 bij de Belastingdienst binnengekomen en op 31 oktober 2019 de onjuiste aangifte over het derde kwartaal 2019. Verdachte heeft over deze gang van zaken ter zitting verklaard dat hij de ernst van de zaak toen nog niet inzag en mede daarom aan deze kwestie geen prioriteit heeft gegeven. Pas vanaf het vierde kwartaal 2019 kwamen er geen onjuistheden meer voor in de aangifte.
Gelet op deze context kan worden vastgesteld dat verdachte zich niet van de juistheid van de tenlastegelegde belastingaangiften heeft vergewist, terwijl hij als ondernemer en feitelijk leidinggever daartoe, zeker onder de omstandigheden zoals hiervoor geschetst, gehouden was. Verdachte was een gewaarschuwd man, nu hij reeds vanaf 4 december 2018 wist dat onjuistheden in de belastingaangiften voorkwamen er een suppletie ingediend moest gaan worden. Door de kwestie geruime tijd voor zich uit te schuiven, door het op de oude voet door te blijven gaan met het indienen van onjuiste belastingaangiften en door evenmin suppleties in te dienen ten aanzien van de tenlastegelegde kwartalen heeft verdachte zich minst genomen willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in de aangiften niet de juiste bedragen aan omzetbelasting werden opgegeven en dat er dientengevolge–te weinig omzetbelasting aan de Belastingdienst werd afgedragen.
Met betrekking tot de fiscale eenheid
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de ten laste gelegde aangiften zelf heeft opgemaakt en via [bedrijf 2] B.V. namens de fiscale eenheid heeft ingediend (vanaf zijn emailadres met hun eigen ontwikkelde softwareprogramma [bedrijf 3]). Gelet op de centrale rol en positie van verdachte binnen de fiscale eenheid zijn de strafbare feiten binnen de sfeer van de rechtspersonen gepleegd en kunnen de strafbare feiten aan deze rechtspersonen worden toegerekend in hun hoedanigheid van onderdelen van de fiscale eenheid. Verdachte is (middellijk) bestuurder van deze rechtspersonen en gaf ook feitelijk de leiding aan alle bedrijven van de fiscale eenheid en nam het indienen van de belastingaangiften voor zijn rekening, hetgeen telkens als bewuste handeling binnen de sfeer van de bedrijfsvoering is aan te merken.
De conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV, [bedrijf 4] BV en [bedrijf 3] BV (die tezamen een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormen) bij het opzettelijk onjuist doen van de aangiften omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2018 tot en met het derde kwartaal van 2019.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
[bedrijf 1] B.V. in de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan zij deel uitmaakt, over:
- het 4de kwartaal 2018 en
- het 1ste kwartaal 2019 en
- het 2de kwartaal 2019 en
- het 3de kwartaal 2019;
telkens onjuist heeft gedaan bij de Inspecteur der Belastingen/Belastingdienst Apeldoorn,
immers heeft [bedrijf 1] B.V. telkens opzettelijk in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting
en een onjuist bedrag terug te vragen/te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welke boven omschreven strafbare feiten verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
en
[bedrijf 2] B.V. in de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan zij deel uitmaakt, over:
- het 4de kwartaal 2018 en
- het 1ste kwartaal 2019 en
- het 2de kwartaal 2019 en
- het 3de kwartaal 2019;
telkens onjuist heeft gedaan bij de Inspecteur der Belastingen/Belastingdienst Apeldoorn,
immers heeft [bedrijf 1] B.V. telkens opzettelijk in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting
en een onjuist bedrag terug te vragen/te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welke boven omschreven strafbare feiten verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
en
[bedrijf 3] B.V.. in de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan zij deel uitmaakt, over:
- het 4de kwartaal 2018 en
- het 1ste kwartaal 2019 en
- het 2de kwartaal 2019 en
- het 3de kwartaal 2019;
telkens onjuist heeft gedaan bij de Inspecteur der Belastingen/Belastingdienst Apeldoorn,
immers heeft [bedrijf 1] B.V. telkens opzettelijk in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting
en een onjuist bedrag terug te vragen/te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welke boven omschreven strafbare feiten verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
en
[bedrijf 4] B.V. in de periode van 26 januari 2019 tot en met 31 oktober 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de fiscale eenheid voor de omzetbelasting waarvan zij deel uitmaakt, over:
- het 4de kwartaal 2018 en
- het 1ste kwartaal 2019 en
- het 2de kwartaal 2019 en
- het 3de kwartaal 2019;
telkens onjuist heeft gedaan bij de Inspecteur der Belastingen/Belastingdienst Apeldoorn,
immers heeft [bedrijf 1] B.V. telkens opzettelijk in de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan voorbelasting en/of een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting
en een onjuist bedrag terug te vragen/te betalen omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
tot het plegen van welke boven omschreven strafbare feiten verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 en 69 AWR. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf, telkens: medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zijn volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek en niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Daarnaast dient er rekening mee te worden gehouden dat de zaak forse impact heeft gehad op verdachte en zijn bedrijf en dat verdachte op zoek is gegaan naar oplossingen om de belastingschulden weg te werken. De raadsman kan instemmen met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, maar acht een proeftijd van twee jaren voldoende. Verder is de raadsman van mening dat een taakstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis, meer passend is gelet op de grote inspanningen die verdachte heeft verricht om met de Belastingdienst (opnieuw) tot een betalingsregeling te komen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude, door het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. Als gevolg hiervan is over meerdere kwartalen te weinig omzetbelasting afgedragen. Hierdoor heeft verdachte de Belastingdienst feitelijk als geldschieter gebruikt ten gunste van financiële armslag van de fiscale eenheid. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt immers met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Dit systeem is mede gebaseerd op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet. Daarnaast wordt ook de gemeenschap door belastingfraude benadeeld, omdat de Staat der Nederland inkomsten ten behoeve van het algemeen nut misloopt. Dit leidt tot verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingbetalers en draagt bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
Verdachte heeft het vertrouwen dat in hem als bestuurder is gesteld beschaamd. Verdachte heeft niet proactief gehandeld toen hij op de hoogte raakte van de onjuistheden in de belastingaangiften. Hij heeft de kwestie eindeloos voor zich uitgeschoven. Verdachte heeft de tijd voor het tijdig indienen van suppleties (in ieder geval over de jaren 2018 en 2019) onbenut gelaten. Dit alles neemt de rechtbank hem kwalijk, temeer nu van hem als bestuurder professioneel, zorgvuldig en integer handelen mag worden verwacht.
Als gevolg van zijn handelen heeft verdachte de overheid, en daarmee de samenleving, ten gevolge van de in de dagvaarding opgenomen onjuiste kwartaalaangiften, zoals uit de hiervoor weergegeven berekening volgt, voor een bedrag van € 172.251,-- benadeeld.
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geldt als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,-- en
€ 250.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden of een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
De rechtbank zal verdachte, in lijn met de strafeis van de officier van justitie, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Verdachte en de Belastingdienst zijn in overleg om tot een betalingsregeling te komen waarbij de intentie is dat alle verschuldigde belastingen en boetes over de afgelopen jaren zullen worden voldaan door de fiscale eenheid.
De rechtbank weegt verder mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld, maar ook dat hij openheid van zaken heeft gegeven en zijn volle medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Ook ter zitting heeft verdachte zich meewerkend opgesteld. Verdachte lijkt nimmer van kwade wil te zijn geweest, maar heeft zich kennelijk uiterst laconiek opgesteld en heeft het eindeloos voor zich uitgeschoven om de onjuistheden recht te trekken. Zoals verdachte ter zitting zelf ook al heeft ingezien, heeft hij de ernst van de zaak verkeerd ingeschat en heeft hij verkeerde prioriteiten gesteld door deze belastingkwestie niet direct tot op de bodem uit te (laten) zoeken.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen, passend. Een kortere proeftijd, zoals door de raadsman is betoogd, acht de rechtbank niet opportuun gelet op het bewezenverklaarde strafbare feit dat zich over meerdere jaren heeft afgespeeld. Een proeftijd van drie jaren is dan ook zeker niet ongebruikelijk en zal bovendien als een goede stok achter de deur kunnen fungeren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf telkens:medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdentachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
Mr. H. Stam en mr. J.W. Bollen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 67899 (dossier Bournemouth). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] B.V van 24 april 2020, pagina 162, genummerd DOC-006.
[Afbeelding]
2. Een geschrift, zijnde een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 2] B.V van 24 april 2020, pagina’s 160-161, genummerd DOC-005.
[Afbeelding]
[Afbeelding]
3. Het overzichtsproces-verbaal, pagina 13, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De aangiften omzetbelasting over de tijdvakken januari 2017 tot en met september 2019 zijn gedaan ten name van de Fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. met RSIN [nummer 1].
Door de Belastingdienst is op 12 oktober 2010 een beschikking Fiscale eenheid omzetbelasting afgegeven voor: Fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V..
De fiscale eenheid omzetbelasting omvat vanaf 1 april 2018:
[bedrijf 1] B.V. omzetbelastingnummer [nummer 2].
[bedrijf 2] B.V. omzetbelastingnummer [nummer 3].
[bedrijf 3] B.V. omzetbelastingnummer [nummer 4].
[bedrijf 4] B.V. omzetbelastingnummer [nummer 5].
4. Het proces-verbaal van eerste verhoor van verdachte [verdachte], genummerd V -002-01, pagina’s 18 tot en met 22 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het doen van die aangifte doe ik altijd zelf…. Zoals ik al aangaf wordt dat via [bedrijf 1] B. V. ingediend, die doet dan aangifte voor
de fiscale eenheid met het nummer van de fiscale eenheid.
(…..)
O: Wij tonen gehoorde DOC-007, de ambtsedige verklaring, op pagina 21 tot en met 36 betreffende de kwartaal aangiften omzetbelasting, eerste kwartaal tot en met vierde kwartaal2018.V: Wie heeft deze aangiften opgemaakt en ingediend?A: “Dat heb ikzelf gedaan.”V: Zijn deze aangiften over 2018 juist?A: “Nee deze zijn ook onjuist, hiervoor geldt hetzelfde als voor de aangiften 2017.”V: Wanneer wist u dat deze aangiften over 2018 onjuist waren?A: “In april 2019 had ik het gevoel dat het ook om andere jaren zou kunnen gaan. Ik wist dit later pas definitief. U vraagt mij of ik wist hoe het verschil ontstaan was, ik wist niet precies waar, maar had het idee dat het zat in de goodwill van het intellectueel eigendom. Vandaar dat ik ook de conclusie trok dat het niet alleen in 2017 misgegaan was.”V: Wat heeft u gedaan toen u op de hoogte was dat de aangiften over 2018 onjuist waren?A: “Eerst niks. Ik heb het eerst voor me uit geschoven, ik moest het eerst uitzoeken. ”
(….)DOC-007 O: Wij tonen gehoorde DOC-007, de ambtsedige verklaring, op pagina 37 tot en met 48 betreffende de kwartaal aangiften omzetbelasting, eerste kwartaal tot en met derde kwartaal2019.V: Wie heeft deze aangiften opgemaakt en ingediend?A: “Dat heb ikzelf gedaan.”V: Zijn deze aangiften over 2019 juist?A: “Nee deze zijn ook onjuist, hiervoor geldt hetzelfde als voor de aangiften 2017.V: Wanneer wist u dat deze aangiften over 2019 onjuist waren?A: “Ook dit wist ik rond april 2019, op hetzelfde moment als de aangiften over 2017 en 2018.
(….)
V: Wanneer kwam u en/of uw adviseur er achter dat de genoemde koppelingen van de BTW- codes onjuist waren?
A:“Meneer Kodde kwam er in april 2019 mee dat het niet goed gegaan was, hij wist dat dit aan die btw code lag. Ik kwam daar achter in de zomer van 2019, toen ik het uitgezocht heb. Door allerlei omstandigheden heb ik dat niet in april 2019 gedaan maar in de zomer van 2019. ”
V: Waarom heeft u vanaf april 2019 de aangiften omzetbelasting ingediend terwijl de foutieve code, en daarmee onjuiste btw afdracht bij u bekend was?
A: “Omdat ik het toen nog niet uitgezocht had, toen wist ik niet hoe het zal. Ik zag de ernst van de situatie toen niet in, daarom heb ik het pas in de zomer 2019 uitgezocht. Ik besefte mij toen pas dat het eerder gemoeten had, achteraf is dit dom geweest.”
V: Waarom heeft u geen suppleties ingediend over de jaren 2017, 2018 en 2019?
A: “Toen kwam al de uitnodiging voor het boekenonderzoek.
(….)
5. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 september 2022, voor zo ver inhoudende zakelijk weergegeven:
“U houdt mij de e-mail voor van 4 december 2018 (DOC-012) en de emailwisseling van 10 december 2018 tussen mij en de boekhouder (DOC-13) . U geeft aan dat het voor de hand had gelegen direct alles recht te strekken en de reactie van de boekhouder als een rode vlag te zien. Ik antwoord daarop het klopt dat alles bij mij bekend was maar het is blijven liggen. Ik had dat moeten uitzoeken.”
6. De ambtsedige verklaring omzetbelasting , inclusief bijlagen, opgemaakt door mw. [naam 4], genummerd als DOC-007, pagina’s 163 tot 164 met als bijlage geschriften zijnde aangiften omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid over de tijdvakken 4e kwartaal 2018 tot en met 3e kwartaal 2019, p. 195-210, voor zover van belang inhoudende zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
7. Een geschrift, zijnde een nadeelberekening van 19 november 2020, genummerd als DOC-014, pagina’s 230-231.
8. [Afbeelding]
[Afbeelding]
9. Een geschrift, zijnde een e-mail van verdachte aan zichzelf d.d. 14 februari 2018 met onderwerp boekhouding, pagina 221, genummerd DOC-11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]
10. Een geschrift, zijnde een e-mail van verdachte aan zijn financieel adviseur de heer [naam 2] d.d. 4 december 2018, met als onderwerp Jaarwerk administraties 2017 [bestandsnaam] en een gelijkluidend excel-bestand, pagina 222, genummerd DOC-12, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven een BTW-verschil van € 151.636 over het jaar 2017.
10. [Afbeelding]
12. Een geschrift, zijnde een e-mail van [naam 5] (senior assistent accountant en werkzaam bij [bedrijf 5]) aan verdachte d.d. 10 december 2018, met als onderwerp RE:RE: vragen jaarrekeningen [bedrijf 1], pagina 226-227, genummerd DOC-13, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Afbeelding]
[Afbeelding]