ECLI:NL:RBOVE:2022:4093

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
08.346888-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en opzettelijke beschadiging van andermans goed in Kampen

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en opzettelijke beschadiging van andermans goed. De zaak vond plaats in Zwolle, waar de rechtbank de verdachte veroordeelde tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdachte was schuldig bevonden aan het meermalen met een metalen buis slaan op het lichaam van het slachtoffer, dat op 29 december 2021 in Kampen plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de intentie had om het leven van het slachtoffer te beroven. De rechtbank legde ook een contactverbod op met het slachtoffer voor de duur van drie jaar, en de verdachte werd verplicht om een schadevergoeding van € 4.687,56 te betalen aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact die deze op het slachtoffer hadden gehad, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.346888-21 (P)
Datum vonnis: 15 april 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1972 [geboorteplaats] (Irak),
wonende aan de [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat in IJhorst, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 december 2021 in Kampen [slachtoffer] meermalen met kracht met een metalen steigerbuis op het lichaam heeft geslagen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (
feit 1 primair), poging tot zware mishandeling (
feit 1 subsidiair) of mishandeling
(feit 1 meer subsidiair) en de auto van die [slachtoffer] heeft beschadigd (
feit 2).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 29 december 2021, in de gemeente Kampen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een metalen/stalen pijp/buis, althans een hard voorwerp op/tegen het gezicht/hoofd en/of op/tegen de rug en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2021, in de gemeente Kampen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een metalen/stalen pijp/buis, althans een hard voorwerp op/tegen het gezicht/hoofd en/of op/tegen de rug en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2021, in de gemeente Kampen een persoon genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een metalen/stalen pijp/buis, althans een hard voorwerp op/tegen het gezicht/hoofd en/of op/tegen de rug en/of (elders) op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) met gebalde vuist in/op/tegen het gezicht/hoofd en/althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of stompen;
2
hij op of omstreeks 29 december 2021, in de gemeente Kampen opzettelijk en wederrechtelijk een auto (met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde beschadiging van de auto wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte zowel van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag als de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling moet worden vrijgesproken. De onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde beschadiging van de auto kunnen volgens de raadsvrouw wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Feiten en omstandigheden
Op 29 december 2021 ging [slachtoffer] (hierna: aangever) zijn auto wassen. [2] Dit was bij de Carwash in Kampen. [3] Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij wilde wegrijden toen hij klaar was en dat verdachte toen naar hem toe kwam, hem heeft geduwd, uit de auto heeft getrokken en meermalen met een stalen pijp op zijn arm, neus en rug heeft geslagen. Ook heeft aangever verklaard dat verdachte met die pijp op zijn auto heeft geslagen. [4] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de Carwash een woordenwisseling met aangever heeft gehad. Toen verdachte op de grond een buis zag liggen, heeft hij deze opgepakt en in zijn auto meegenomen. Buiten de Carwash heeft hij in zijn auto gewacht op aangever. De rechtbank heeft ter terechtzitting de camerabeelden van een nabijgelegen pand bekeken, waarbij de rechtbank onder meer het volgende heeft waargenomen. De auto van verdachte komt aanrijden en blijft ongeveer twintig minuten aan de zijkant van de openbare weg (de Carlsonstraat) stilstaan. Als aangever met zijn auto komt aanrijden en bij de auto van verdachte stopt, stapt verdachte, met een buis in zijn hand, uit zijn auto. Verdachte loopt direct naar de auto van aangever. Op de beelden is te zien dat verdachte meermalen met een buis door het geopende autoraam van de gesloten bestuurdersportiek in de richting van aangever port. Als aangever uit zijn auto is, slaat verdachte met de buis op de auto en meermalen op verschillende plaatsen van het lichaam van aangever. Aangever valt op de grond en belandt in de struiken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de man op de camerabeelden is. Hij heeft de auto van aangever éénmaal met de buis, die volgens hem van aluminium was, geraakt. Dit heeft tot een deuk in de auto geleid, zo blijkt ook uit foto’s in het dossier van de auto (met kenteken [kenteken] ). Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij aangever meermalen met zowel de buis als zijn vuisten heeft geslagen. [5] Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat verdachte aangever met een steigerpijp heeft geslagen. [6] De forensisch arts heeft bij aangever zwellingen en schaafwonden aan het hoofd, de romp, de armen en de handen vastgesteld, welk letsel is ontstaan door direct of indirect inwerkend stomp, botsend en krassend geweld. Hierbij is door de forensisch arts opgemerkt dat het letsel verdacht is voor één of meer botbreuken in de arm, de pols en/of de hand. [7] Aangever heeft op 3 januari 2022 tegenover de politie verklaard dat zowel zijn arm als zijn hand waren gebroken. [8]
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van haar eigen waarneming van hetgeen te zien is op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden, de aangifte, de verklaring van verbalisant [verbalisant] en de verklaring van verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte meermalen met kracht met zowel een buis als met zijn vuisten tegen het lichaam van aangever heeft geslagen én dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de auto van aangever heeft beschadigd. De door verdachte gebruikte buis is niet aangetroffen en op de beelden is niet te zien of sprake is van een lichtere aluminium buis of van een veel zwaardere stalen buis. Daarom beperkt de bewezenverklaring zich tot het gebruik van een metalen buis.
Poging tot doodslag?
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet is of kan worden bewezen dat verdachte aangever van het leven heeft willen beroven. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. Nu verdachte heeft ontkend de eventuele dood van [slachtoffer] te hebben gewild en de wijze waarop en de omstandigheden waaronder is geslagen volgens de rechtbank niet dusdanig zijn dat de klappen met de steigerpijp naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard, zal de
rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling?
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte meermalen met kracht met een metalen buis op het lichaam van aangever heeft geslagen. Dit heeft verdachte gedaan door meerdere keren met die buis door het geopende raam van de bestuurdersportiek van de auto van aangever in de richting van het lichaam van aangever te porren. Ook heeft verdachte aangever meermalen, tenminste zeven keer, met de buis op zijn lichaam geslagen.
Aangever heeft hierbij een wond op zijn neusbrug opgelopen, een zwelling aan zijn schouder, een aantal schaaf- en kraswonden en een zwelling van de onderarm, hand en pols. Ook had aangever klachten die passen bij een lichte hersenschudding.
Het is niet aan verdachte te danken dat geen sprake is van ernstiger letsel. Een metalen buis betreft een hard voorwerp dat naar zijn aard geschikt is om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De slagen van verdachte zijn terechtgekomen op onder meer de armen en de rug van aangever, maar verdachte was heel boos en hij sloeg ongecontroleerd. Ook het agressief en ongericht porren met de metalen buis door het geopende raam van de auto van aangever, heeft wonder boven wonder geen ernstiger letsel opgeleverd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever met de metalen buis op het hoofd of in het gezicht zou raken en dat hij hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit levert een poging tot zware mishandeling op.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde beschadiging van de auto wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair en de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
hij op 29 december 2021 in de gemeente Kampen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen met kracht met een metalen buis tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 29 december 2021 in de gemeente Kampen opzettelijk en wederrechtelijk een auto met kenteken [kenteken] , die geheel aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 45 jo. 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden met aftrek van het voorarrest. Ook heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van drie jaren, waarbij wordt bevolen dat bij iedere overtreding vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van zeven dagen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de strafbare feiten
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met een metalen buis te slaan. Ook heeft verdachte zijn auto beschadigd. Verdachte heeft met zijn geweldshandelingen het slachtoffer verwond en daarmee heeft hij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het geweldsincident heeft veel impact op het slachtoffer gehad, en ook gevoelens van angst teweeggebracht. Verdachte heeft bewust en op een berekende wijze de confrontatie met het slachtoffer opgezocht. Om de camera’s bij de Carwash te mijden, heeft verdachte het slachtoffer op de openbare weg in zijn auto, terwijl hij een metalen buis met zich mee had genomen, opgewacht. Omdat het geweld op straat heeft plaatsgevonden, zijn meerdere mensen getuige geweest van dit geweld. Verdachte heeft zich geenszins schuldbewust getoond. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan. Dat aan het geweldsincident mogelijk hinderlijk gedrag van het slachtoffer aan vooraf is gegaan en de Jezidi-cultuur een rol zou spelen, zoals de verdediging heeft betoogd, doet aan de ernst van de feiten en de sanctie die daarop moet volgen niets af.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 9 februari 2022 volgt dat hij niet eerder voor een geweldsdelict met politie en/of justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 3 maart 2022 en wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte woont met zijn partner en drie kinderen in een koopwoning in [woonplaats 1] . Hij werkt fulltime bij een transport- en logistiekbedrijf en er is geen sprake van schulden. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig. Zij heeft daarom geadviseerd om bij een veroordeling aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel heeft de reclassering de rechtbank de mogelijkheid tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer, ter overweging meegegeven.
De strafoplegging
De straf
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen) als uitgangspunt: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Dit oriëntatiepunt ziet op een voltooid delict, terwijl in dit geval sprake is van een poging. De rechtbank houdt hier rekening mee. De rechtbank neemt echter in strafverzwarende zin nadrukkelijk in aanmerking dat verdachte doelbewust de confrontatie heeft opgezocht, zich vooraf van een metalen buis als wapen heeft voorzien en, naar hij dacht, een plek heeft opgezocht waar geen camera’s waren. Daarnaast weegt de rechtbank als strafverzwarend mee dat verdachte er geen blijk van heeft gegeven dat hij het ontoelaatbare van zijn handelen inziet. De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, omdat uit de wetsgeschiedenis volgt dat deze maatregel met name in het leven is geroepen om (stelselmatige) overlast van personen te beperken. Hiervan is geen sprake. Dit neemt niet weg dat de rechtbank het noodzakelijk acht dat het recidiverisico zoveel mogelijk moet worden ingeperkt. De rechtbank zal daarom – als stok achter de deur – een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De rechtbank bepaalt de duur van de proeftijd op drie jaren en stelt om het recidiverisico in te perken als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.
De tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 9.187,56, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • de reparatiekosten van de barst in het telefoonscherm € 249,--;
  • de reparatiekosten van de deuk in de auto € 1400,--;
  • ziektekosten 2021 en 2022 € 38,56.
Als immateriële schade is gevorderd een bedrag van € 7.500,--.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 6.687,56, nu de gevorderde materiële schade geheel voor toewijzing in aanmerking komt en een bedrag van € 5.000,-- voor immateriële schadevergoeding billijk is.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij en dat niet alle schadeposten voldoende zijn onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting afdoende blijkt dat de auto van de benadeelde partij door verdachte is beschadigd. Ook is het aannemelijk dat het telefoonscherm van de benadeelde partij ten gevolge van het geweldsincident is beschadigd, omdat hier reeds in de aangifte melding van is gemaakt. Ook acht de rechtbank het aannemelijk dat de benadeelde partij, gelet op het aan hem door verdachte toegebrachte letsel, ziektekosten heeft moeten maken. De gevorderde bedragen zijn voldoende onderbouwd, onvoldoende betwist en komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering voor wat betreft de materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.687,56, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het stafbare feit is gepleegd.
De immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Eén van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer de aansprakelijke persoon het oogmerk had die schade toe te brengen. Daarvan is in dit geval sprake. Immers, uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt – kort gezegd – dat verdachte na vele irritaties en conflicten doelbewust aangever heeft opgewacht met een metalen buis met de gedachte dat aangever dan wel bang zou worden. Daarmee heeft verdachte met het vereiste oogmerk als bedoeld in artikel 6:106 onder a BW gehandeld. De door de benadeelde partij ondervonden schrik en angst betreft nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze schade van benadeelde partij in aanmerking komt voor vergoeding. De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen. De rechtbank houdt hierbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank ziet geen aanleiding voor matiging in verband met eigen schuld van de benadeelde. De rechtbank acht het, alles afwegende, billijk om de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 3.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het stafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 56 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het onder 1 subsidiair en het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1969, wondende aan de [woonplaats 2] ;
- draagt de
politieop om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]ten aanzien van het onder 1 subsidiair en het onder 2 bewezen verklaarde toe tot een bedrag van
€ 4.687,56, bestaande uit materiële en immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 4.687,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en de onder 2 bewezen verklaard feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 4.687,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2021 ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer] en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
56 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
Buiten staat
mr. R. ter Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland-Noord, met registratienummer PL0600-2021605845. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.Pagina’s 17 tot en met 19.
3.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 4 april 2022.
4.Pagina’s 17 tot en met 19.
5.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 4 april 2022 en pagina’s 25 en 26.
6.Pagina’s 30 en 31.
7.Pagina’s 43 tot en met 53.
8.Pagina 20.