ECLI:NL:RBOVE:2022:4089

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
08.168909-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een mes in Hardenberg

Op 21 februari 2022 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1988, werd ervan beschuldigd op 27 juni 2021 in Hardenberg met een mes te hebben gestoken naar een slachtoffer, waarbij hij probeerde deze van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Tijdens de zitting op 7 februari 2022 heeft de officier van justitie, mr. K.E. van den Ing, gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van de poging tot doodslag, maar dat de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Pinners, pleitte voor vrijspraak op basis van noodweer(exces). De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de poging tot doodslag had gepleegd, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen kon worden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 112 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 140 uren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te melden bij de reclassering en zich daar te laten begeleiden en behandelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de aanranding door te vluchten en dat het steken met een mes in onredelijke verhouding stond tot de aanranding. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft schadevergoeding gevorderd, welke gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.168909-21 (P)
Datum vonnis: 21 februari 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 februari 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.E. van den Ing en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.J.M. Pinners, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 juni 2021 in Hardenberg, door meermalen met een mes te steken, geprobeerd heeft om [slachtoffer] opzettelijk:
primair:van het leven te beroven;
subsidiair:zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder(streek) en/of de arm/elleboog, in ieder geval meermalen in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp, in de schouder(streek) en/of de arm/elleboog, in ieder geval meermalen in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij gewezen op de aangifte van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , de letselbeschrijving en de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. De officier van justitie heeft betoogd dat een beroep op noodweer(exces) niet kan slagen, omdat de gewelddadige gedragingen waarvoor verdachte heeft gekozen, niet aan de daaraan te stellen eis van subsidiariteit dan wel proportionaliteit voldoen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte zowel van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag als de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling moet worden vrijgesproken, omdat sprake is van noodweer(exces). Verdachte heeft om zichzelf te verdedigen in paniek op de aanval van aangever gereageerd.
Subsidiair is bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het veroorzaken van de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging doodslag heeft begaan, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen, [1] waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt:
1. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) van 27 juni 2021, [2] met als bijlage onder meer een foto van het letsel, [3] zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:
(…) Het incident vond plaats op zondag 27 juni 2021 in Hardenberg. (…) Ik voelde dat mijn T-shirt scheurde. Ik keek toen naar mijn linkerarm. Ik zag allemaal bloed op mijn arm. Ik zag dat er een grote snee in mijn arm zat. (…) Ik zag dat ik ook nog een steekwond had aan de voorzijde van mijn rechterschouder. [verdachte] heeft mij dus twee keer gestoken. (…);
2. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 27 juni 2021, [4] zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:
(…) Ik zag dat [verdachte] een soort Karambit-mes vasthield. (…) Ik zag dat hij een soort hakbeweging maakte en dat hij [slachtoffer] op zijn rechterarm raakte. (…) Ik zag dat [verdachte] met het terughalen van zijn arm wederom een steekbeweging maakte. (…) Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] met het mes in zijn linkerarm sneed. Ik zag allemaal bloed en zijn shirt was kapot. (…);
3. het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 27 juni 2021 [5] , zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:
Ik zag dat [slachtoffer] [verdachte] wegduwde. Ik zag dat [verdachte] als reactie daarop een mes uit zijn broekzak pakte. (…) Ik zag dat [verdachte] het mes uitklapte. Ik zag dat het een soort klapmes was waarbij het lemmet uit de zijkant klapte als er op een knopje gedrukt werd. Ik zag dat [verdachte] het mes in zijn rechterhand vasthield. Robe had zijn rechterhand om het heft van het mes en hield het mes recht voor zich uit. Ik zag dat [verdachte] uithaalde met het mes van boven naar beneden. (…) [verdachte] stak [slachtoffer] vervolgens in zijn rechter bovenarm. Ik zag dat [verdachte] bovenhands stak waarbij zijn handpalm naar boven was gericht.
4. het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 februari 2022, als verklaring van verdachte [6] , zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:
(…) Ik had het mes bij mij (…) Ik heb [slachtoffer] twee keer met het mes geraakt. (…) Ik had hem niet met een mes mogen aanvallen. (…);
5. een schriftelijk bescheid, inhoudende een letselbeschrijving van 6 september 2021, opgemaakt door de forensisch arts van GGD IJsselland, [7] met als bijlagen de foto’s van het letsel, [8] zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, inhoudende:
(…) Letsel 1) Linkerarm. Op de buitenzijde van de elleboog bevindt zich een scherp begrensde, ovale huiddoorklieving door alle huidlagen heen, met wijkende wondranden en waarbij de vetlaag zichtbaar is van circa 4,3 x 1,4 centimeter (cm). De huiddoorklieving is aan de bovenzijde spits toelopend. De wondranden zijn glad. (…)
Letsel 2) Rechterarm. Op de buitenzijde van de bovenarm, circa 6 cm onder de schouder, bevindt zich een scherp begrensde, dwars over de arm verlopende, ovale huiddoorklieving door alle huidlagen heen van circa 2 cm lang. Haaks op de onderzijde van deze huiddoorklieving bevindt zich een aanliggende driehoekige huiddoorklieving van circa 0,4 cm lang. (…) De wondranden wijken en zijn glad. (…)
Letsel 1) en 2) zijn huiddoorklievingen. In deze zaak is de diepte van letsel 1) tot aan de onderhuidse vetlaag (< 0,5 cm), waardoor dit letsel geduid kan worden als een snijwond. De locatie van dit letsel past bij een afweerverwonding. De diepte van letsel 2) lijkt circa 1-1,5 cm te zijn. Daarnaast is er sprake van een aanliggend letsel aan de onderzijde van het oorspronkelijke letsel. Dit past bij manipulatie van het scherprandige voorwerp in de wond, bijvoorbeeld ten tijde van het eruit halen. Als gevolg hiervan ontstaat er een combinatie van een steek- en snijletsel. (…) Genezingsduur: circa 4-6 weken. De huiddoorklievingen zullen genezen, met littekens. (…).
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier dat verdachte aangever willens en wetens zwaar heeft verwond. Dan moet de rechtbank beoordelen of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet in die zin dat verdachte door het meermalen steken met het mes bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aan aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Anders gezegd: de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet, hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels kan worden gezegd dat het tweemaal in het bovenlichaam steken met een mes onder omstandigheden kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft tweemaal met een Karambit-mes in de richting van het bovenlichaam van aangever gestoken, steken die terecht zijn gekomen in de schouder en arm van aangever. Een Karambit-mes betreft een klein, scherp, puntig mes dat naar zijn aard geschikt is om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De kans dat er door dit handelen zwaar lichamelijk letsel bij aangever zou kunnen ontstaan, heeft verdachte bewust aanvaard. Van enige contra-indicaties is niet gebleken. Dit betekent dat de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juni 2021 te Hardenberg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes, in de schouderstreek en de arm, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde & de strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gewelddadige gedragingen waarvoor verdachte heeft gekozen, niet aan de daaraan te stellen eis van subsidiariteit dan wel proportionaliteit voldoen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en aangever zijn elkaar in de avond van 27 juni 2021 voorafgaand aan het steekincident meermalen in Hardenberg tegengekomen. Op die momenten was er al sprake van agressieve (non-)verbale uitingen tussen verdachte en aangever. Toen verdachte later op enig moment voor zijn woning op straat stond en hij 10 tot 15 meter van zijn huis was verwijderd, zag hij aangever aankomen fietsen. Aangever gooide vervolgens zijn fiets op de grond, deed zijn jas uit en kwam verdachte op een agressieve wijze tegemoet. Aangever heeft verdachte geslagen. Verdachte heeft zijn mes gepakt en opengeklapt en aangever toen meermalen met een mes gestoken in zijn arm en schouder. Verdachte is achter aangever aangerend toen deze zich, na te zijn gestoken, uit de voeten maakte.
De gedragingen van aangever jegens verdachte leveren een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte op. De rechtbank is echter van oordeel dat de verdediging tegen de aanranding niet noodzakelijk was, omdat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken door bijvoorbeeld te vluchten. Daartoe bestond voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid. Het incident vond immers plaats 10 tot 15 meter van zijn eigen huis, op een straat die breed genoeg was, nu verdachte ter zitting zelf heeft verklaard dat het groepje dat bij hem hoorde nog achter hem stond.
Verdachte had daarom weg kunnen vluchten dan wel de straat uit kunnen rennen. Dit kon in de gegeven omstandigheden ook van hem worden gevergd.
Daar komt nog bij dat de rechtbank tevens van oordeel is dat het steken met een mes als verdedigingsmiddel in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Verdachte werd immers geslagen en hij heeft zijn mes gepakt en aangever toen meermalen in zijn armen gestoken. Verdachte had zich ook op andere wijze (met de blote hand) kunnen verdedigen. Het verweer wordt verworpen.
Met betrekking tot het beroep op noodweerexces is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het wetboek van Strafrecht. De enkele verklaring van verdachte dat hij angstig en in paniek was toen aangever boos op hem af kwam lopen en hem sloeg, is daartoe niet voldoende. De door verdachte aangevoerde gemoedstoestand van angst en paniek verhoudt zich ook niet met het doelgericht pakken en openklappen van zijn mes en het achtervolgen van aangever na het steken. Ook het beroep op noodweerexces slaagt derhalve niet.
Omdat ook voor het overige geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde dan wel de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is het bewezen verklaarde feit strafbaar en is verdachte voor dit bewezen verklaarde feit strafbaar.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 Sr. Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van zestien weken met aftrek van het voorarrest, waarvan veertien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden;
- een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door negentig dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de bepaling van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening te houden met wat de reclassering in haar rapport heeft beschreven en geadviseerd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het strafbare feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer meermalen met een mes te steken. Met deze geweldshandelingen heeft verdachte aangever letsel toegebracht. Daardoor heeft hij een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het door verdachte toegepaste geweld heeft bij het slachtoffer geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid, evenals pijn en littekens. Daar komt bij dat het ernstiger had kunnen aflopen en dat dit niet is gebeurd komt niet door het handelen van verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 20 januari 2022 volgt dat hij in het verleden eerder voor een geweldsdelict met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 22 november 2021 en wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte heeft in [woonplaats] een kamer bij [woonplaats] . Zijn vriendin verblijft met hun kind in een moederkind-gezinshuis. Verdachte heeft zelf ook nog drie andere kinderen. Deze kinderen verblijven bij hun moeders. Verdachte heeft de stoornis ADHD. Daarnaast kampt hij met rugklachten. Een taakstraf is naar zijn zeggen haalbaar als het zittend werk betreft, waarbij hij regelmatig kan opstaan om te bewegen. De reclassering verwacht dat er een verhoogd recidiverisico zal zijn als verdachte terugvalt in middelengebruik (alcohol en cannabis) of als verdachte andere tegenslagen moet verwerken. De reclassering acht bijzondere voorwaarden daarom op zijn plaats. Deze bijzondere voorwaarden bestaan uit een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling indien dit nodig blijkt en de verplichting om mee te werken aan de begeleiding voor het verkrijgen van een woning, dan wel een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
De strafoplegging
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen) als uitgangspunt: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. Dit oriëntatiepunt ziet op een voltooid delict, terwijl er in dit geval sprake is van een poging. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee. De rechtbank neemt daarnaast in strafmatigende zin nadrukkelijk in aanmerking dat ook aangever zich niet onbetuigd heeft gelaten en de confrontatie met verdachte heeft gezocht. Hoewel dit geenszins een rechtvaardiging oplevert voor het handelen van verdachte, heeft dit wel (deels) aan de escalatie van het conflict bijgedragen. De rechtbank acht daarom de volgende straf passend en geboden.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van honderdtwaalf dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan vierennegentig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank koppelt daaraan – om het recidiverisico in te perken – de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zoals in het dictum vermeld. Ook zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van honderdveertig uren opleggen.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 2.226,80, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- sneakers (met bloedvlekken) € 139,99;
- een broek (met bloedvlekken) € 60,--;
- pleisters € 26,81.
Als immateriële schade is gevorderd een bedrag van € 2.000,--.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toewijsbaar is.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de gevorderde materiële schade betwist voor wat betreft de sneakers en de broek, nu bloedvlekken in haar optiek vrij eenvoudig te verwijderen zijn. Er is daarom geen sprake van onherstelbare schade. De hoogte van het gevorderde bedrag aan materiële schade heeft de raadsvrouw – gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij - ook betwist.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte met het subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade en immateriële schade aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het procesdossier afdoende blijkt dat de benadeelde partij de sneakers en de broek, waarop bloedvlekken te zien zijn, tijdens het steekincident heeft gedragen. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze voorwerpen ten gevolge van het steekincident – door bloedvlekken – onherstelbaar beschadigd zijn geraakt. De rechtbank acht het bovendien aannemelijk dat de benadeelde partij, gelet op het aan hem door verdachte toegebrachte letsel, gebruik heeft gemaakt van de pleisters. De gevorderde bedragen zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering voor wat betreft de materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 226,80, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Eén van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van fysiek letsel. Daarvan is in dit geval sprake. De benadeelde partij heeft twee steekwonden opgelopen. Reeds om die reden kan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 onder b BW aanspraak maken op smartengeld. De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen. De rechtbank houdt hierbij rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. De rechtbank acht het, alles afwegende, redelijk en billijk om de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het stafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De raadsvrouw heeft zich hier niet tegen verzet.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met vierentwintig dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
112 (honderdtwaalf) dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
94 (vierennegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze instelling dat nodig vindt;
  • zich gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt) laat diagnosticeren, begeleiden en/of behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien en zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte zich moet houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan begeleiding voor het verkrijgen en/of behouden van een woning, ook als dit gezinsbegeleiding inhoudt naar aanleiding van een door Centrum voor Gezinshereniging in Beilen (of een ander traject) opgesteld plan, te bepalen door de reclassering. Indien de reclassering het nodig acht, dient verdachte gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt) te verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, eventueel in overleg met de gezinsvoogd, waarbij verdachte zich moet houden aan de in overleg met de reclassering voor hem opgestelde huisregels en het dagprogramma van de instelling.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden; daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
140 (honderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde feit toe tot een bedrag van € 1.226,80, bestaande uit € 226,80 aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.226,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 1.226,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021 ten behoeve van [slachtoffer] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
24 (vierentwintig) dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het
overige niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.
Buiten staat
Mr. Monincx en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam Vechtdal, met registratienummer PL0600-2021294559. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 14, de eerste regel van de verklaring, en pagina 15, de regels vijf en zes, achttien tot en met twintig, en drieëndertig tot en met vijfendertig.
3.Pagina 17.
4.Pagina 31, de eerste regel van de derde alinea van de verklaring, en pagina 32, de regels drie tot en met zeven.
5.Pagina 37.
6.Zie het proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2022.
7.Pagina’s 2 en 3 van de letselbeschrijving.
8.Pagina’s 4 tot en met 6 van de letselbeschrijving.