ECLI:NL:RBOVE:2022:4062

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
08.138904.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor poging tot zware mishandeling en wapenbezit na steekincident in Almelo

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 22 mei 2021 betrokken was bij een steekincident. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen, in dit geval een zakmes. Tijdens de openbare terechtzitting op 17 februari 2022 heeft de officier van justitie, mr. C.Y. Huang, de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.H. van Bommel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tijdens een ruzie met het slachtoffer, [slachtoffer], een mes heeft gepakt en daarmee meerdere keren heeft gestoken, waarbij het slachtoffer verwondingen aan zijn arm en hoofd opliep. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel, maar dat de verdachte wel de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel had aanvaard. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de verdachte de tijd had om het mes te pakken en te steken, wat niet in lijn was met een onmiddellijke verdediging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen. Gezien de omstandigheden, waaronder de leeftijd van de verdachte en zijn impulsieve gedrag, werd besloten om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van zes weken op, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling, en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding en het voorkomen van herhaling van strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.138904.21 (P)
Datum vonnis: 3 maart 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.H. van Bommel, advocaat in Winterswijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar te mishandelen door met een mes te zwaaien of te steken en [slachtoffer] daarbij in zijn arm en zijn hoofd te raken. Dit is subsidiair ten laste gelegd als mishandeling.
feit 2:een (zak)mes voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met een mes, althans met scherp en/of puntig voorwerp, een of meer zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het lichaam (te weten in de arm) en/of in het (achter)hoofd heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Almelo, [slachtoffer] heeft mishandeld door
meermalen, met een mes, althans met scherp en/of puntig voorwerp, een of meer
zwaaiende en/of stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van
die [slachtoffer] en/of (daarbij) die [slachtoffer] in het lichaam (te weten in de arm)
en/of in het (achter)hoofd te steken en/of te snijden;
2
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Almelo een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (zak)mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden
aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door met een mes lukraak stekende bewegingen te maken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Ook het tweede feit kan wettig en overtuigend bewezen worden volgens de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte door het zwaaien met het mes niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk zou toebrengen. Daarnaast heeft [slachtoffer] geen aangifte willen doen en ontbreekt een letselbeschrijving. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de inhoud van het dossier en van wat ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 22 mei 2021 in Almelo kreeg verdachte ruzie met [slachtoffer] . Tijdens de ruzie heeft hij een zilverkleurig mes uit zijn tas gepakt en heeft daarmee [slachtoffer] in zijn arm en in zijn achterhoofd gestoken. Bij zijn aanhouding werd onder verdachte een zilverkleurig zakmes in beslag genomen. Dit mes is door de politie onderzocht. Uit dit onderzoek komt naar voren dat dit zakmes een voorwerp is waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, dat het voor geen ander doel bestemd is dan om letsel aan personen toe te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Van vol opzet is geen sprake. Van voorwaardelijk opzet is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake. Het steken met een mes kan naar algemene ervaringsregels leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft met het mes lukraak stekende bewegingen gemaakt. Verdachte heeft [slachtoffer] daarbij in zijn arm en in zijn hoofd geraakt. Als verdachte [slachtoffer] op een andere plek had geraakt, had het letsel aanzienlijk ernstiger kunnen zijn. Dat verdachte [slachtoffer] niet op een andere, meer ernstige, plek heeft geraakt is gelet op het lukraak steken slechts toeval en niet aan verdachte te danken. Door aldus te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 22 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling (feit 1 primair) en dat hij een zakmes voorhanden heeft gehad (feit 2).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair
hij op 22 mei 2021 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een mes, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] in het lichaam (te weten in de arm) en in het achterhoofd heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 22 mei 2021 te Almelo een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een zakmes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden
aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen heeft gedragen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Noodweer
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie waardoor verdachte niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Verdachte werd door [slachtoffer] geslagen. Verdachte heeft teruggeslagen, maar [slachtoffer] ging door met het aanvallen van verdachte. [slachtoffer] heeft ook fietsen gegooid naar verdachte. Toen het verdachte niet lukte de aanval te stoppen, heeft hij het mes gebruikt om zich te verdedigen.
5.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte werd weliswaar als eerste geslagen, daartegen mag hij zich verdedigen, maar dat houdt niet in dat hij met een mes meerdere malen mag steken.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is onder andere vereist dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat niet aan deze eis is voldaan. Vaststaat dat verdachte ruzie kreeg met [slachtoffer] en dat [slachtoffer] verdachte als eerste heeft geslagen. Verdachte heeft toen teruggeslagen. Tot zover zou sprake kunnen zijn geweest van een noodweersituatie. Daarna heeft verdachte echter de tijd gehad om in zijn tas te graaien naar het mes, dit mes met twee handen vast te pakken omdat het moeilijk open gaat, het vervolgens uit te klappen, en [slachtoffer] meerdere malen te steken. Als op dat moment nog sprake was van een voortdurende aanval door [slachtoffer] is het niet aannemelijk dat verdachte voor deze handelingen tijd heeft gehad. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat verdachte zich met het mes heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, zodat geen sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
5.2
De bewezenverklaring
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in artikel 54 van de Wet wapens en munitie (WWM). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling.
feit 2
de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van noodweerexces.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte terug had mogen slaan op het moment dat hij door [slachtoffer] werd geslagen. Het is echter niet proportioneel en niet passend en geboden om een mes te pakken en daarmee te steken. Er is geen sprake van een noodweersituatie en in dat geval ook niet van noodweerexces.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet sprake zijn van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging die het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding geen sprake is geweest. Daarom verwerpt de rechtbank ook het beroep op noodweerexces.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt toepassing van het adolescentenstrafrecht zoals de reclassering adviseert en vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie voor de poging tot zware mishandeling en tot een taakstraf van 20 uur, subsidiair 10 dagen jeugddetentie voor het voorhanden hebben van het zakmes. Daarnaast vordert de officier van justitie dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van zes weken met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit toepassing van het adolescentenstrafrecht en stelt zich op het standpunt dat passend is een geheel voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Adolescentenstrafrecht
Op grond van het bepaalde in artikel 77c Sr kan bij de afdoening van een strafzaak recht gedaan worden op grond van het jeugdstrafrecht ten aanzien van de jongvolwassene die de leeftijd van achttien jaren doch nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt als de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Uit het dossier blijkt dat verdachte vermoedelijk functioneert op (licht) verstandelijk beperkt niveau en dat hij kinderlijker gedrag vertoont dan bij zijn leeftijd past. Er is daarnaast sprake van een hoge mate van impulsiviteit. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat verdachte daarvoor zelf ook lastig is gevallen door [slachtoffer] maakt het feit niet minder ernstig. De vechtpartij vond bovendien plaats voor het NS-station in Almelo waardoor er veel mensen getuige zijn geweest van het feit. De getuigen zijn geschrokken door wat zij hebben gezien. Bovendien brengt een geweldsdelict zoals gepleegd door verdachte een gevoel van onveiligheid mee. Het is daarnaast zeer onwenselijk dat mensen met wapens op zak op straat lopen. Met name wapenbezit onder jongeren is een landelijk actueel probleem waar aandacht voor gevraagd wordt en waar de politie actief een eind aan probeert te maken.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 17 februari 2022 blijkt dat verdachte een keer eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor uitgaansgeweld.
Jeugdbescherming Overijssel beschrijft in haar brief van 3 februari 2022 dat verdachte sociaal emotioneel op een lager niveau functioneert, beïnvloedbaar is, en impulsief handelt, waardoor hij met politie in aanraking komt. Verdachte kan zijn eigen gedrag moeilijk organiseren en heeft moeite met zelfreflectie. Vermoedelijk ligt aan het impulsieve gedrag van verdachte een jeugdtrauma ten grondslag. Verdachte staat daarom op een wachtlijst bij Honnef voor psychologisch onderzoek. De jeugdbescherming acht een vrijetijdsbesteding en intensieve begeleiding noodzakelijk om het gedrag van verdachte te veranderen. Hierbij is ook vertrouwen en motivatie vanuit verdachte belangrijk. Verdachte moet deelnemen aan inburgeringsscholing om zijn verblijfsvergunning te behouden en zoekt momenteel naar een baan. Het is belangrijk dat de jeugdreclassering in beeld blijft, omdat die begeleidingsstijl past bij verdachte.
In de reclasseringsrapportage van 15 februari 2022 schetst de reclassering een beeld van verdachte dat overeenkomt met de beschrijving door de jeugdbescherming. Daarnaast adviseert de reclassering om het huidige begeleidingstraject te vervolgen, maar de intensiviteit te verzwaren.
De straf of maatregel
Verdachte heeft een ernstig feit begaan waarvoor in beginsel een flinke taakstraf of jeugddetentie op zijn plaats zou zijn. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte echter aanleiding om te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
De rechtbank overweegt dat uit de rapporten van de reclassering en de jeugdbescherming blijkt dat verdachte op een keerpunt in zijn leven staat. Om zijn verblijfsvergunning te behouden, moet hij inburgeringsscholing volgen, een baan vinden en zijn leven beteren. Dat betekent dat hij niet meer in aanraking mag komen met politie en justitie. De reclassering en jeugdbescherming hebben beiden geadviseerd om verdachte in ieder geval te veroordelen tot een voorwaardelijke straf waar bijzondere voorwaarden aan gekoppeld worden, waaronder het volgen van een intensief begeleidingstraject. Om te voorkomen dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt, acht de rechtbank het van belang dat de nadruk nu op intensieve begeleiding komt te liggen. Deze begeleiding zal veel tijd in beslag nemen. Daarnaast moet verdachte zijn scholing volgen en een baan vinden. Het opleggen van een taakstraf naast de begeleiding door de jeugdreclassering, de begeleiding door Carint, de scholing en een baan doet mogelijk afbreuk aan de tijd die aan de begeleiding besteed kan worden. Dat is niet wenselijk. De rechtbank zal daarom volstaan met een volledig voorwaardelijke straf.
De voorwaardelijke straf moet echter wel een flinke stok achter de deur zijn zodat verdachte duidelijk is dat zijn gedrag niet door de beugel kan en hij ook daaruit zijn motivatie kan halen om de begeleiding te volgen en geen strafbare feiten meer te plegen. Om die reden legt de rechtbank verdachte een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op van zes weken met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, namelijk:
  • Begeleiding door de jeugdreclassering en een ITB CRIEM-traject;
  • Ambulante diagnostiek en eventuele behandeling;
  • Meewerken aan ambulante begeleiding;
  • Volgen van dagbesteding/onderwijs;
  • Meewerken aan middelencontrole.
Hoewel voor het dragen van een zakmes in beginsel een forse geldboete passend is, zal de rechtbank dit niet opleggen. Gelet op de voorwaardelijke jeugddetentie is de rechtbank van oordeel dat met het opleggen van een geldboete geen strafdoel gediend is. De rechtbank volstaat daarom met een schuldigverklaring voor dit feit.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling.
feit 2
de overtreding: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte voor feit 1 primair tot een
jeugddetentievoor de duur van
6 (zes) weken;
- bepaalt dat deze jeugddetentie
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- meewerkt aan de begeleiding van de Jeugdreclassering waaronder voor de duur van drie maanden in de vorm van ITB-CRIEM;
- zich gedurende een door de Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering;
- zich ambulant laat behandelen bij Carint of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de jeugdreclassering, indien en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de kliniek zullen worden gegeven;
- meewerkt aan ambulante diagnostiek en eventuele behandeling door Honnef of een instelling, ter beoordeling van de jeugdreclassering, indien en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van de instelling zullen worden gegeven;
- meewerkt aan het volgen van onderwijs en het verkrijgen en behouden van dagbesteding;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik in kaart te brengen en te beheersen. De jeugdreclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De jeugdreclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- geeft aan Jeugdbescherming Overijssel, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat aan verdachte voor feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Scheeper, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2022.
Buiten staat
Mr. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie-eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2021229888. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 39 en 40):
Ik was bij de [bedrijf] . Toen kwam [slachtoffer] er aan. Ik heb dit zilverkleurige mes bij mij voor bescherming. Ik heb op enig moment het mes met twee handen gepakt om uit te klappen. Het mes gaat moeilijk open. Ik had het mes vast en stak zomaar. Toen [slachtoffer] mij vasthield moest ik hem wel raken met mijn mes.
2. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 22 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 9 en 10):
Op 22 mei 2021 zag ik voor de [bedrijf] in Almelo dat de donkergetinte jongen uithaalde met zijn vuist in het gezicht van de Syrische jongen. Die Syrische jongen begon terug te slaan. Ik zag dat de Syrische man in zijn tasje begon te graaien. Ik zag dat hij een zakmes uit zijn tas pakte. Ik zag dat dat de Syrische man begon te steken in de linkerarm van de donker getinte man. Daarna stak hij gelijk in het achterhoofd bij de donkere man. Ik zag dat de wond op zijn arm ongeveer 2 centimeter lang en aardig diep was.
3. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 22 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 26):
Op 22 mei 2021 hoorden wij dat bij het NS-station in Almelo personen aan het vechten zijn en dat de verdachte was weggerend.
Naam: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum 1] -2002 te [geboorteplaats 1] te Syrië.
Ik heb een metaalkleurig zakmes uit de handtas van verdachte in beslag genomen.
4. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 22 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 11):
Op zaterdag 22 mei 2021, waren wij belast met de bereikbaarheidsdienst in de gemeente Almelo. Om 18:13 uur kregen wij de melding van het Operationele meldcentrum
Oost-Nederland, om te gaan naar het station te Almelo ter hoogte van de [bedrijf] . Ter plaatse spraken wij verbalisanten met het slachtoffer. Hij gaf ons verbalisanten op te zijn [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] -2000 geboren te [geboorteplaats 2] . Wij zagen dat [slachtoffer] een ontbloot bovenlichaam had. Wij zagen dat [slachtoffer] onder het bloed zat. Wij zagen dat [slachtoffer] een steekwond had op zijn linker bovenarm. Wij zagen dat dit een wondje was van ongeveer 1 a 2 cm groot. Wij zagen dat een vrouw 2 steekwonden afdichtte op het hoofd van [slachtoffer] .
5. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 23 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 23):
Op 22 mei 2021 werd onder verdachte een zakmes in beslag genomen. Het is een voorwerp, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het voor geen ander doel is bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen.