ECLI:NL:RBOVE:2022:4050

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
08.216052.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bijstandsfraude met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bijstandsfraude. De verdachte, geboren in Turkije en woonachtig in Kampen, heeft in de periode van 1 mei 2014 tot en met 24 april 2019 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken die van invloed waren op haar recht op bijstandsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar echtgenoot, die als medeverdachte fungeerde, over vermogen beschikten dat het bescheiden vermogen te boven ging en dat de echtgenoot werkzaamheden heeft verricht en inkomsten heeft genoten zonder dit te melden aan de gemeente Kampen.

Tijdens de rechtszitting op 16 augustus 2022 heeft de officier van justitie, mr. M. Hoekstra, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de op geld waardeerbare activiteiten van haar echtgenoot en het bezit van voertuigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de fraude, die het maatschappelijk draagvlak voor het sociale stelsel ondermijnt, en de lange periode waarin de fraude heeft plaatsgevonden, met een totaalbedrag van € 99.452,40 aan onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen.

De rechtbank heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat bijstandsfraude als een ernstig feit wordt beschouwd en dat zij zich moet houden aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit het ontvangen van sociale uitkeringen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.216052.20 (P)
Datum vonnis: 30 augustus 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende aan [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 mei 2014 tot en met 24 april 2019 (opzettelijk) heeft nagelaten tijdig gegevens te verstrekken die van belang waren voor het ontvangen van een bijstandsuitkering.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en mei 24 april 2019 te Kampen, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn, verdachtes bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door (telkens) niet (volledig) te melden aan de gemeente Kampen, zakelijk weergegeven,
- dat verdachte en/of diens medeverdachte en/of echtgenoot/partner over vermogen heeft/hebben beschikt en/of heeft/hebben kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen (ver) te boven ging en/of
- dat verdacht en/of diens medeverdachte en/of echtgenoot/partner werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten (uit arbeid en/of als zelfstandige en/of uit onbekende bron(nen)) heeft/hebben genoten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 24 april 2019 te Kampen, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en/of artikel 17 Participatiewet, heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers
- heeft/hebben verdachte en/of diens medeverdachte en/of echtgenoot/partner over vermogen beschikt en/of kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen te boven ging en/of
- heeft/hebben verdachte en/of diens medeverdachte en/of echtgenoot/partner werkzaamheden verricht en/of inkomsten (uit arbeid en/of als zelfstandige en/of uit onbekende bron(nen)) genoten.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het standpunt ingenomen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte] , echtgenoot van verdachte (hierna: medeverdachte), door zijn medische toestand geen werkzaamheden heeft verricht of inkomsten heeft genoten in de ten laste gelegde periode. Hij is weliswaar met zijn familie mee geweest naar klanten waar zij vloeren legden, maar slechts in het kader van dagbesteding. Verdachte was bovendien niet op de hoogte van wat haar echtgenoot op de bouw deed, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Tot 1 januari 2015 werden bijstandsuitkeringen verstrekt krachtens de Wet Werk en Bijstand (WWB) en met ingang van 1 januari 2015 krachtens de Participatiewet (Pw).
Een (bijstands)uitkering is, kort gezegd, een voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan voor diegene die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in die noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Er bestaat recht op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen beneden de bijstandsnorm is en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 17, eerste lid, Pw (oud: artikel 17, eerste lid, WWB) was verdachte verplicht op verzoek of direct uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze van invloed konden zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand; kort gezegd: de inlichtingenplicht.
4.3.2
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt, op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren gebracht, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte en medeverdachte hebben op het door hen op 22 juni 2011 ingevulde en ondertekende aanvraagformulier voor bijstandsuitkering geen melding gemaakt van op geld waardeerbare activiteiten, inkomsten of vermogen. Ook in de ten laste gelegde periode hebben verdachte en medeverdachte hiervan geen melding gemaakt.
Tijdens observaties in de periodes van 8 november 2018 tot en met 15 november 2018 en 8 januari 2019 tot en met 13 januari 2019 werd geconstateerd dat medeverdachte het merendeel van de week, samen met hun zoon, ’s ochtends vroeg de deur uit ging in werkkleding en dat hij later op de dag terugkwam. Ook bij observaties in de maanden februari, maart en april 2019 werd op tien van de twaalf dagen geconstateerd dat medeverdachte samen met hun zoon ’s ochtends vanaf de woning van verdachte en medeverdachte vertrok.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachten op 24 april 2019 werd de iPhone 6s met een simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer] van medeverdachte in beslag genomen, die tot enkele dagen daarvoor nog in gebruik was bij medeverdachte. Daarnaast werden in de slaapkamer van verdachte en medeverdachte onder andere een aankoopfactuur van een Mercedes, andere papieren omtrent autobezit, het kentekenbewijs van de Mercedes met kenteken [kenteken 1] en een aankoopfactuur van een cementaanhangwagen aangetroffen. In de Mercedes met kenteken [kenteken 1] werden visitekaartjes van ‘ [bedrijf] ’ met het telefoonnummer van medeverdachte aangetroffen en een kopie van het rijbewijs van medeverdachte.
In de iPhone 6s werden zeer veel foto’s van medeverdachte aangetroffen in de periode van 2014 tot en met 2019, waarop medeverdachte in (vuile) werkkleding is te zien en waarbij medeverdachte op zijn knieën op de grond zit of waarop hij is afgebeeld met gereedschap of machines in zijn handen. Daarnaast stonden er foto’s en screenshots in van advertenties van luxe personenwagens. Ook werd geconstateerd dat door medeverdachte online biedingen waren uitgebracht op voertuigen van € 30.000,-, € 29.000,-, en € 11.000,-.
Daarnaast hebben getuigen bevestigd dat medeverdachte in de periode van 2014 tot en met 2019 actief was als cementvloerenlegger. Medeverdachte werd door enkele getuigen gezien als de feitelijke eigenaar van het bedrijf ' [bedrijf] ’. Aan de hand van getoonde foto’s werd medeverdachte herkend als degene die de prijsafspraken maakte en werkopdrachten aannam, waarna hij, vergezeld door zijn neef en/of zoon, de werkzaamheden kwam uitvoeren.
Verder kwam in de WhatsAppgesprekken op de iPhone 6s naar voren dat medeverdachte vanaf 2014 tot en met 2019 door zowel particulieren als aannemers en bouwbedrijven werd benaderd voor het aannemen van klussen. Daarnaast bleek uit gesprekken dat medeverdachte hun neef en zoon aanstuurde bij het maken van facturen en hen vertelde waar en wanneer zij moesten verschijnen voor welke werkzaamheden.
Tijdens de observaties in de periodes van 8 november 2018 tot en met 15 november 2018 en 8 januari 2019 tot en met 13 januari 2019 werd geconstateerd dat zowel verdachte als medeverdachte gebruikmaakten van de voor hun deur geparkeerde Mercedes met kenteken [kenteken 1] en Mercedes met kenteken [kenteken 2] . Door de politie werd medeverdachte ook meerdere keren aangetroffen als bestuurder van de Mercedes met kenteken [kenteken 1] . Deze voertuigen stonden niet op een van de namen van verdachte of medeverdachte geregistreerd. De Mercedes met kenteken [kenteken 2] stond op naam van de zoon van verdachte geregistreerd. Deze zoon werd niet als bestuurder gezien in deze auto. Bovendien stond die zoon geregistreerd op het adres van de schoonzus van verdachte (zus van medeverdachte), terwijl de auto bij de woning van verdachte stond.
Kort nadat de Mercedes met kenteken [kenteken 2] uit beeld verdween, werd tijdens observaties een Mercedes met kenteken [kenteken 3] waargenomen bij de woning van verdachte en medeverdachte. Deze auto stond vanaf 14 maart 2019 geregistreerd op de naam van de schoonzus van verdachte. Medeverdachte heeft via WhatsApp contact gehad met de vorige eigenaar van deze Mercedes over de prijs. De verkoper van de Mercedes met kenteken [kenteken 3] heeft verklaard dat medeverdachte de auto van haar heeft gekocht en dat medeverdachte contant heeft betaald.
De zwarte Porsche met kenteken [kenteken 4] werd in de maanden februari en april 2018 meerdere malen bij de woning van verdachte gesignaleerd, terwijl die op naam van de schoonzus van verdachte stond geregistreerd. Op de telefoon van medeverdachte zijn foto’s aangetroffen waarop medeverdachte bij de aankoop van de Porsche poseert met een grote hoeveelheid contant geld. Via WhatsApp vroeg de schoonzus van verdachte toestemming aan medeverdachte om de Porsche te gebruiken, omdat haar eigen auto stuk was. Ook vroeg zij aan medeverdachte of hij het goed vond dat zijn neef gebruik maakte van de Porsche. Medeverdachte gaf hierop aan dat hij dit voor een uurtje goed vond.
Op 31 maart 2022 heeft de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank uitspraak gedaan in de zaak tussen verdachte en medeverdachte en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen (hierna: het college). De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat het college met de onderzoeksbevindingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat medeverdachte in de periode van 1 mei 2014 tot 1 april 2019 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Uit de bevindingen van het onderzoek, zoals onder meer hiervoor uiteengezet, volgen volgens de rechtbank voldoende aanwijzingen dat medeverdachte over deze hele periode werkzaamheden heeft verricht als cementdekvloerenlegger. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat verdachte en medeverdachte de inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat verdachte en medeverdachte de op geld waardeerbare activiteiten van medeverdachte en het bezit van voertuigen niet bij het college hebben gemeld.
4.3.3
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het dossier, zoals hiervoor uiteengezet, uitwijst dat medeverdachte meer dan alleen kleine klusjes in het bedrijf heeft verricht. De rol van medeverdachte was zelfs zo groot dat hij de opdrachten van klanten aannam, met hen prijsafspraken maakte, zijn zoon en neef aanstuurde, de werkzaamheden uitvoerde en uiteindelijk de afrekening met de klanten verzorgde. De rechtbank is daarom van oordeel dat hier sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Verdachte had (de inkomsten uit) die activiteiten moeten opgeven bij de gemeente Kampen.
Uit het dossier is gebleken dat medeverdachte betrokken was bij de koop en de verkoop van de auto’s en dat hij auto’s contant heeft betaald. Verdachte en medeverdachte reden in de auto’s en medeverdachte besliste wie er in de auto’s mocht rijden en hoe lang zij daarin mochten rijden. Medeverdachte heeft als heer en meester over de voertuigen beschikt. Dat de voertuigen op naam van een ander stonden, doet daar niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte bezitter was van de voertuigen. Verdachte had dat bezit moeten opgeven bij de gemeente Kampen.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de soort activiteiten die medeverdachte uitvoerde en dat zij, vanwege de taalbarrière, niet wist dat medeverdachte die werkzaamheden niet mocht verrichten. Van opzet op het achterhouden van de benodigde gegevens zou daarom geen sprake zijn.
De rechtbank vindt dit ongeloofwaardig. Medeverdachte vertrok in de ochtend vanuit hun woning in zijn werkkleding en kwam later op de dag weer thuis. Het betrof een familiebedrijf, waarin haar schoonbroer, zoon en neef werkten en waarover ongetwijfeld binnen de familie werd gesproken. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte op de hoogte was van de werkzaamheden van medeverdachte binnen dat bedrijf.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten aan de gemeente Kampen opgave te doen van de (inkomsten uit de) werkzaamheden die medeverdachte verrichtte en de voertuigen die hij bezat. Uit het door verdachte en medeverdachte ondertekende formulier ‘aanvraag bijstandsuitkering WWB’ en de daarop volgende beschikking volgt dat verdachte en medeverdachte wisten dat zij omstandigheden, zoals (een wijziging van) zijn op geld waardeerbare activiteiten en het bezit van auto’s, die van invloed zijn op de uitkering direct aan de gemeente Kampen moesten melden. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat, indien een persoon een uitkering op grond van de sociale zekerheidswetgeving ontvangt, die persoon is gehouden om gegevens die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering, aan de betrokken uitkeringsinstantie moet doorgeven. Het verweer van verdachte dat zij niet wist dat medeverdachte die werkzaamheden niet mocht verrichten, wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
De rechtbank is daarom, op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 24 april 2019 in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking, te weten haar, verdachtes bijstandsuitkering, door telkens niet (volledig) te melden aan de gemeente Kampen, zakelijk weergegeven,
- dat verdachte en echtgenoot over vermogen hebben beschikt en hebben kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde) bescheiden vermogen (ver) te boven ging en
- dat verdachtes echtgenoot werkzaamheden heeft verricht en inkomsten uit arbeid heeft genoten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het primair bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf: in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door zes maanden hechtenis, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte een (passende) taakstraf zou kunnen uitvoeren, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte en haar echtgenoot hebben zich gedurende een lange periode van vijf jaren schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude voor een bedrag van in totaal € 99.452,40. Verdachte heeft telkens opzettelijk informatie achtergehouden, zoals het uitvoeren van werkzaamheden door haar echtgenoot en het bezit van auto’s. Die informatie was van belang voor het vaststellen van verdachtes recht op een bijstandsuitkering. Verdachte heeft zichzelf ten koste van de maatschappij bevoordeeld en heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Het socialezekerheidsstelsel is gebaseerd op onderlinge solidariteit, waarbij het uitgangspunt is dat slechts tegemoetkomingen worden verstrekt aan hen die hier daadwerkelijk recht op hebben. Bijstandsfraude vormt een ernstige ondermijning van het maatschappelijk draagvlak voor het sociale stelsel. De rechtbank beschouwt bijstandsfraude als een ernstig feit en rekent dit verdachte zeer aan.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het strafblad van verdachte van 23 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De reclassering heeft op 26 februari 2021 een advies geschreven en daarop is, door E.G. Gerrits, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, aanvullend gerapporteerd op 3 augustus 2022. Vanwege de ontkennende houding van verdachte kan de reclassering geen advies geven over interventies gericht op recidivevermindering en/of gedragsverandering. De reclassering vindt de situatie van verdachte met haar echtgenoot en de financiële problemen zorgelijk, maar vindt de reguliere zorg daarvoor de aangewezen weg. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, nu zij hierin geen mogelijkheden ziet. Oplegging van een gevangenisstraf verdient volgens de reclassering geen voorkeur, nu verdachte (mantel)zorgtaken heeft en er sprake is van psychische onstabiliteit bij verdachte. Het uitvoeren van een taakstraf acht de reclassering niet onmogelijk.
Gelet op de ernst van het feit, de hoogte van het bedrag en de lange pleegduur is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden in beginsel op zijn plaats. De rechtbank zal echter rekening houden met een overschrijding van de redelijke termijn. Die termijn is aangevangen op 24 april 2019. Dit betekent dat de termijn is overschreden met 494 dagen. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voor de duur van 240 uren en voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend is bij de aard en de ernst van het feit.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit
kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de
gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een
verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. de Loor, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. M.T. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
Buiten staat
Mr. A.J. de Loor is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit de bijlagen bij het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019495214. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Een geschrift, te weten de aanvraag bijstandsuitkering WWB van [medeverdachte] en partner, [verdachte] , van 22 juni 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 17 t/m 26):
Aanvrager Partner
Naam [medeverdachte] [verdachte]
Geboortedatum [geboortedatum 2] [geboortedatum 1]
Gewenste ingangsdatum 01-04-2011
Heeft u of uw partner inkomsten Nee Nee
uit arbeid of loondienst?
Heeft u of uw partner op dit moment Nee Nee
inkomsten uit een zelfstandig bedrijf
of beroep of uit freelance werk?
Heeft u of uw partner nog andere Nee Nee
inkomsten?
[Afbeelding]
[Afbeelding]
2.
Een geschrift, te weten de beschikking ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen van 6 september 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 31 t/m 33):
Wij hebben besloten u met ingang van 15 juni 2011 bijstand toe te kennen voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. U bent gehuwd. Voor u geldt daarom een bijstandsnorm van € 1.313,85 per maand inclusief 5% vakantietoeslag. Dat is het bedrag voor een echtpaar waarvan beide echtgenoten 27 jaar of ouder zijn maar jonger dan 65 jaar.
Inlichtingenplicht
U bent verplicht direct alles te melden wat van invloed kan zijn op uw mogelijkheden om aan het werk te gaan en uw uitkering. Als u daarvan bewijsstukken heeft, laat u ons die zien. U verleent ook alle medewerking die nodig is om de wet te kunnen uitvoeren. Dat is bepaald in artikel 17 van de WWB. Wat moet u in ieder geval doen?
• U geeft wijzigingen in uw persoonlijke, gezins- of financiële situatie door.
• U meldt direct als u vrijwilligerswerk wilt gaan doen of een opleiding wilt gaan volgen.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 15 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 995):
U toont mij een foto van een manspersoon. Die man ken ik wel. Die heeft hier in 2014 een cementdekvloer in onze woning gelegd. Dat zal zaterdag 17 mei 2014 zijn geweest. Dat was dan [medeverdachte] en zijn zoon. Ze werkten hard, [medeverdachte] verzorgde het leggen van de vloer. Ik heb alles besproken met [medeverdachte] . Ik had contact met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik had € 650,-- contant aan [medeverdachte] persoonlijk betaald.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 15 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 1001):
U toont mij een foto van een manspersoon. Die man ken ik wel, die heeft voor mij in 2015 een cementdekvloer gelegd op een werkadres in Utrecht. Hij heeft toen persoonlijk die vloer gelegd en werkte erg hard viel mij op. Ik ken hem als [medeverdachte] . Ik heb via de appcontact gehad met telefoonnummer [telefoonnummer] . Die klus is volgens mij toen contant betaald maar dat weet ik ook niet meer zeker.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 21 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 1009):
U toont mij een foto van een manspersoon. Die herken ik wel. Dat is [medeverdachte] . Ik doe al jaren zaken met [medeverdachte] . Hij is vloerenlegger. Hij is een harde werker en ook een vakman. Hij heeft een eigen bedrijf, [bedrijf] uit [vestigingsplaats] . Ik werk nu al zeker weer een jaar of 4 a 5 met hem samen. Bijna elke aannemer hier in de nieuwbouw op Urk, doet wel zaken met hem voor het leggen van vloeren. Ik maak afspraken met [medeverdachte] . Ik had altijd contact met [medeverdachte] via het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] .
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 15 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 1003):
U toont mij een foto van een manspersoon. Die herken ik wel. Mijn dochter is op [geboortedatum 3] geboren, en in die periode hebben zij in onze woning een cementdekvloer gelegd. Ik kan mij herinneren dat hij de mannen aanstuurde en dat hij degene was die de vloer verzorgde. Ik heb [medeverdachte] contant betaald. Dat was dus de man van de foto voor zover ik mij dat kan herinneren.
7.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] van 16 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 1005):
U toont mij een foto van een manspersoon. Die herken ik wel. Dat is [medeverdachte] . Ik ken hem a; jaren. [medeverdachte] is vloerenlegger. Ik heb in 2014 hem leren kennen via internet voor een klus in mijn eigen woning. Dat was in november 2014. Die heeft hij toen persoonlijk gedaan. [medeverdachte] is altijd degene met wie ik de prijsafspraken maak.
8.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] van 4 september 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 1017):
U vraagt mij naar een zwarte Mercedes met kenteken [kenteken 2] , op naam in de periode van 20 februari 2019 tot en met 4 maart 2019. Die heb ik ingekocht van [medeverdachte] , vloerenlegger hier in Kampen. U toont mij een foto van een manspersoon, dat is hem absoluut. Ik heb hem gekocht voor € 1.250,-. Ik heb met hem zaken gedaan en hem ook betaald.
9.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] van 20 mei 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 1021):
Ik ben in het bezit geweest van een Mercedes Benz voorzien van het kenteken [kenteken 3] . Ik had deze auto in maart 2019 te koop staan op marktplaats. U toont mij een foto. De daarop afgebeelde man is de Turkse man die naar de auto kwam kijken. Uiteindelijk zijn wij een prijs overeengekomen van 20.500 euro. De man op de foto heeft de auto contant met mij afgerekend. Hij heeft de auto betaald in bankbiljetten van 50 en 100 euro.
10.
Een geschrift, te weten de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, afdeling Bestuursrecht, van 31 maart 2022, in de zaken tussen [medeverdachte] en [verdachte] en het college van burgemeester en wethouders van Kampen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Hierbij verwijst verweerder naar het aanvullende rapport van 3 februari 2020, waarin is vastgesteld dat eiser ook over de periode van 1 mei 2014 tot en met 1 april 2019 werkzaamheden heeft verricht als cementdekvloerenlegger en dat eisers voertuigen en vermogen bezitten die ze niet hebben gemeld. Verweerder heeft daarom geconcludeerd dat eisers in deze periode geen recht op bijstand hebben gehad en dat het onverschuldigde bedrag van € 99.452,40 teruggevorderd moet worden.
(...)
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de onderzoeksbevindingen, zoals neergelegd in de rapporten van 24 april 2019 en 3 februari 2020, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de periode vanaf 1 mei 2014 tot 1 april 2019 op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Uit de observaties, de recensies op werkspot, de foto’s, de whatsapp berichten en de getuigenverklaringen, volgen voldoende aanwijzingen dat eiser over deze hele periode werkzaamheden heeft verricht als cementdekvloerenlegger.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat eiser geen op geld waardeerbare activiteiten heeft kunnen verrichten omdat uit de medische rapportages volgt dat hij arbeidsongeschikt is. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een werkplek de vooronderstelling rechtvaardigt dat de betreffende persoon ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht. Het is aan eisers om het tegendeel aannemelijk te maken. Hierin zijn eisers niet geslaagd. De rechtbank heeft gezien dat in de door eisers overgelegde rapportage van Ausems en Kerkvliet van 21 december 2018 staat dat eiser niet voor arbeid belastbaar wordt geacht. De rechtbank vindt dit echter onvoldoende als onderbouwing, omdat uit de onderzoeksbevindingen van verweerder voldoende duidelijk blijkt dat eiser wel op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht. Eisers hebben deze onderzoeksbevindingen van verweerder verder ook niet gemotiveerd betwist.
(…)
8.7
Uit het voorgaande volgt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, omdat eisers de op geld waardeerbare activiteiten van eiser niet bij verweerder hebben gemeld. Daarnaast vindt de rechtbank dat verweerder zich op basis van de onderzoeksbevindingen ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inlichtingenplicht mede is geschonden omdat eisers het bezit van voertuigen en daarmee vermogen niet hebben gemeld. Eisers hebben dit laatste inhoudelijk niet bestreden.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
11.
Het proces-verbaal van verdenking van 1 november 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 79 en 109):
Naam verdachte [medeverdachte] (hierna: verdachte)
Naam betrokkene [verdachte] (hierna: betrokkene)
Tot op heden, datum dagtekening proces-verbaal, is door verdachte en betrokkene tot en met maart 2013, nooit via de daarvoor bestemde maandelijkse rechtmatigheidsonderzoeksformulieren van de gemeente Kampen dan wel anderszins vermeld, dat verdachte zwarte werkzaamheden uitvoerde. Verdachte en betrokkene hebben beiden deze formulieren kennelijk altijd zelf ingevuld, ondertekend en ingeleverd bij het team Werk en Inkomen van de afdeling Maatschappelijke Ondersteuning van de gemeente Kampen.
Vanaf 1 maart 2013 waren verdachte en betrokkene verplicht uit eigen beweging zelfstandig onverwijld melding te maken van feiten of omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. Ook vanaf deze datum hebben verdachte en betrokkene nooit enige melding gemaakt van zwarte werkzaamheden.
12.
Het proces-verbaal verslag binnentreden ter doorzoeking ex artikel 10 Wetboek van Strafvordering van 26 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 474):
Tijdens de doorzoeking van het perceel [woonplaats 1] is het volgende voorwerp in beslag genomen:
iPhone 6S.
13.
Het proces-verbaal van onderzoek vaststellen gebruiker iPhone 6s van 29 april 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina 507):
Gezien de bevindingen, is bij mij, verbalisant, door de combinatie van:
• Vindplaats telefoon in de dressoirkast in de woonkamer van de woning van verdachten;
• Geïnstalleerde berichtenapps (Whatsapp/mail/SMS) waarin de gebruiker wordt aangesproken en zichzelf ook benoemd als ‘ [medeverdachte] ’;
• Geregistreerde unieke gebruikersnamen herleidbaar tot verdachte [medeverdachte] ;
• Het geregistreerde mobiele telefoonnummer bekend onder genoemde verdachte;
• Alsmede de vele persoonlijke foto’s en 'selfies’ en andere persoonlijke instellingen; vastgesteld dat deze mobiele telefoon iPhone 6s in gebruik was bij verdachte [medeverdachte] en dat de SIM kaart zeer recent (vier dagen voor de doorzoeking van de woning) moet zijn verwijderd uit deze mobiele telefoon.
14.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 28 oktober 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (pagina’s 2, 39, 40, 41 52, 54, 57, 73, 74, 77, 82, 90, 93, 100, 104, 105, 107, 127, 128):
Verdachte I [medeverdachte]
Verdachte II [verdachte]
Op de opgenomen beelden van de periodes 8 november 2018 tot en met 15 november 2018 en 8 januari 2019 tot en met 13 januari 2019 zag ik, verbalisant, in de beide weken, onder andere dat:
  • verdachte I het merendeel van de week, in oude kleren, vergezeld door zijn zoon, ’s ochtends (vroeg) de woning verliet;
  • de zoon daarbij ook oude kluskleren droeg die grijs waren uitgeslagen;
  • zij dan na enkele uren weer bij de woning verschenen;
  • zij ook wel door een derde persoon, naar later bleek de neef van verdachte I, met een bestelbus voor de woning werden afgezet;
  • verdachten gebruik maakten van een donkere Mercedes personenwagen met kenteken [kenteken 2] ;
  • de zoon van verdachten, kennelijk ook feitelijk verbleef aan de [woonplaats 1] in plaats van het adres [woonplaats 2] .
In de periode van 13 februari 2019 tot en met 4 april 2019 werd vastgesteld dat verdachte I, van die 12 dagen, op 10 dagen als bestuurder van de blauwe bus met kenteken [kenteken 5] vertrok vanaf de woning aan de [woonplaats 1] , vergezeld door zijn zoon en dat verdachte I hierbij bezig was het afkoppelen van een aanhanger en in werkkleding de woning dan wel het bedrijfspand binnenging. Tijdens observaties werd nu waargenomen, dat een nieuwer model Mercedes Benz bij de woning van verdachten geparkeerd stond, met kenteken [kenteken 3] .
Registratie PL2000 2017308357 BVH Politie Midden- en West-Brabant
Pleegdatum/tijd: Op zaterdag 23 december 2017 om 21:58 uur
Onderweg terug van NAC op de vluchtstrook een pechgeval tegen gekomen. [medeverdachte] en een familielid hadden in België een betonpomp (aanhanger) gekocht. Deze hebben ze met de bedrijfsbus vanuit Kampen opgehaald in België.
Bestuurder: [medeverdachte] , [woonplaats 1] .
Voorts zag ik, verbalisant, dat verdachte [medeverdachte] meerdere malen als feitelijke bestuurder van de Mercedes personenwagen met kenteken [kenteken 1] is geregistreerd bij onder andere snelheidsovertredingen.
Ik, verbalisant, zag dat dit een handgeschreven factuur betrof, gericht aan ' [medeverdachte] ’ d.d. 23 december 2017, met betrekking tot een Bredel aanhangwagen (betonpomp), gekocht en cash voldaan voor een bedrag van € 1.500,-.
Ik, verbalisant, zag dat dit het kentekenbewijs betrof van de BMW personenwagen met kenteken [kenteken 6] , op naam van [betrokkene 1] , broer van verdachte I. Opvallend is dat een kentekenbewijs op naam van [betrokkene 1] in een doos lag opgeslagen in de slaapkamer van verdachten.
In de dressoirkast van de woning van verdachten, werd het kentekenbewijs van de Mercedes met kenteken [kenteken 1] aangetroffen en gefotografeerd.
Aan de hand van de berichten in de jaren 2014 tot en met 2019 zag ik, verbalisant, met betrekking tot zwarte werkzaamheden, dat verdachte I vele conversaties voerde met aannemers en particulieren alsmede zijn neef en zoon omtrent het leggen van cementdekvloeren. Opvallend was dat verdachte I hierin een coördinerende rol had. Naast fysiek werk afleveren, was hij degene die prijsafspraken maakte, zwart, op rekening van [bedrijf] en op rekening van A&O cementdekvloeren. Verdachte I stond op tijdige betaling en stuurde in vele conversaties, om nieuwe klanten te winnen, foto’s van reeds gelegde cementdekvloeren, vaak waar hij dan zelf op stond om aan te tonen dat hij vakkundig werk afleverde. Ik zag dat in deze conversatie, dat verdachte I al vanaf aanvang conversatie in 2014, zijn neef aanstuurde om facturen te maken, prijzen voor aangenomen werk doorgaf aan zijn neef en werkadressen noemde om aldaar werkzaamheden te verrichten. Dit gegeven liep door tot einde conversatie op 20 april 2019. Verdachte heeft een aansturende rol ten aanzien van zijn neef. Verdachte stuurt op meerdere data foto’s van facturen van ‘ [bedrijf] ’ door naar zijn neef.
Neef [betrokkene 2] stuurt onder andere op 13 juli 2016 foto’s door van verdachte I op zijn knieën in het zand.
Voordat de zwarte Porsche met kenteken [kenteken 4] op naam werd geregistreerd van de zus van verdachte I op 14 juni 2016, werd door mij, verbalisant, vastgesteld, dat verdachte I kennelijk de gehele aanschaf en taxatie voor invoer van dit voertuig regelde en deze stalde in het bedrijfspand van zijn broer. Daarnaast zag ik, verbalisant, op foto’s in de mobiele telefoon van verdachte I, dat de Porsche alleen maar in gebruik leek te zijn bij verdachten en op geen enkele foto is te zien met de zus van verdachte.
Op foto’s op de mobiele telefoon van verdachte I is te zien dat in Duitsland in 2016 een Porsche Boxter contant werd afgerekend (vergezeld door een vooralsnog NN-man, vermoedelijk broer [betrokkene 3] ) met verschillende coupures in euro’s.
' [betrokkene 4] ' vroeg aan verdachte I welke auto zij mee mocht nemen naar haar werk en gaf aan dat ‘haar’ auto stuk was dan wel uitgeleend en vroeg aan verdachte I of zij met de Porsche naar het werk mocht. Verdachte I gaf kennelijk toestemming dat zijn neef, [betrokkene 2] , voor een uurtje met de Porsche reed. De Porsche stond op dat moment op naam van zijn zus.
Ik, verbalisant, zag dat door ‘ [medeverdachte] ’ biedingen waren uitgebracht op voertuigen onder andere tot een hoogte van € 30.000,-, € 29.000,-, en € 11.000,-.
In de Mercedes met kenteken [kenteken 1] werden visitekaartjes aangetroffen. Het eerste mobiele telefoonnummer op de visitekaartjes betreft het mobiele telefoonnummer van verdachte I. Ik zag achter de zonneklep van het genoemde voertuig aan de bestuurderszijde, de volgende rijbewijskopie van verdachte I.
Gedurende het onderzoek werd vastgesteld dat onder andere een Mercedes met kenteken [kenteken 2] voor de woning geparkeerd stond, welke in 2018 kort op naam van verdachte I heeft gestaan in verband met vakantie, maar welke daarvoor en de periode daarna tot 20 februari 2019 op naam stond van de zoon van verdachten. Deze auto stond nagenoeg altijd aan de [woonplaats 1] geparkeerd gedurende het onderzoek, wat opvallend is, daar de zoon van verdachten vanaf januari 2018 op het adres van de zus van verdachten staat geregistreerd aan de [woonplaats 3] . Daarnaast werd in januari 2019 nog waargenomen tijdens video observatie, dat beide verdachten, afzonderlijk van elkaar gebruik maakten van deze personenwagen. De zoon werd niet gezien in deze auto.
Kort nadat deze Mercedes uit beeld verdween, werd tijdens observaties een nieuwe Mercedes waargenomen bij de woning, nu met kenteken [kenteken 3] , welke vanaf 14 maart 2019 op naam stond geregistreerd van de zus van verdachte I. Vast is gesteld dat verdachte I via een WhatsApp gesprek met de vorige eigenaar contact heeft met de vraag wat de auto moet kosten en wordt een vraag gesteld over de uitlaat van de Mercedes.
15.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 16 augustus 2022, voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik gebruik maakte van de auto’s. Mijn echtgenoot kon vanwege zijn medische situatie niet altijd rijden. Soms moest ik voor hem rijden.