ECLI:NL:RBOVE:2022:4037

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
9355305 \ CV EXPL 21-1729
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht onttrokken bedragen door voormalig boekhouder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 3 mei 2022 een gedeeltelijk eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (eiseres) en haar voormalig boekhouder (gedaagde). Eiseres vordert terugbetaling van bedragen die gedaagde onterecht heeft onttrokken, zowel via girale overboekingen als contante opnames. Gedaagde erkent de girale overboekingen, maar ontkent de contante opnames te hebben toegeëigend, stellende dat hij deze aan de bestuurder van eiseres heeft afgegeven. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde moet terugbetalen wat hij via overboekingen heeft onttrokken, en acht voorshands bewezen dat hij ook de contante opnames heeft onttrokken. Gedaagde krijgt de gelegenheid om tegenbewijs te leveren tegen dit bewijsvermoeden. De zaak is complex, met een lange procedure en meerdere bewijsstukken die zijn ingediend, waaronder rapportages van een RA die de onttrekkingen heeft onderzocht. De rechter heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van het bewijs dat gedaagde kan leveren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 9355305 \ CV EXPL 21-1729
Vonnis van 3 mei 2022
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna genoemd: “
[eiseres]”,
gemachtigde: mr. S. Erkel,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna genoemd: “
[gedaagde]”,
gemachtigde: mr. M.B. Bollen,

1.Samenvatting

1.1.
Dit gedeeltelijke eindvonnis bevat de beslissing van de kantonrechter over de vorderingen die [eiseres] tegen [gedaagde] heeft ingesteld.
1.2.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] de bedragen terugbetaalt die hij als haar voormalig boekhouder heeft onttrokken. De onttrekkingen bestaan volgens [eiseres] ten eerste uit girale overboekingen vanaf haar bankrekeningen naar bankrekeningen van [gedaagde] , en ten tweede uit contante opnames vanaf haar bankrekeningen. [gedaagde] erkent enerzijds de gestelde onttrekkingen voor zover die bestaan uit overboekingen, maar ontkent anderzijds dat hij zich de contant opgenomen gelden heeft toegeëigend; volgens [gedaagde] heeft hij de contanten afgedragen aan de bestuurder van [eiseres] .
1.3.
De kantonrechter zal [gedaagde] ertoe veroordelen om de bedragen terug te betalen die hij zich door middel van overboekingen heeft toegeëigend, nu [gedaagde] dit deel van de vordering erkent. Verder acht de kantonrechter voorshands bewezen dat [gedaagde] (ook) de contant opgenomen bedragen heeft onttrokken. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen dit bewijsvermoeden.
1.4.
Hierna (onder 5.) wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot zijn beslissing is gekomen. Maar eerst zal de kantonrechter het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), de feiten die tussen partijen niet ter discussie staan uiteenzetten (onder 3.), en de vorderingen en het verweer daartegen nader omschrijven (onder 4.).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 oktober 2021,
  • de door [eiseres] ingediende “akte overleggen producties en vermeerdering van eis”, ter griffie ontvangen op 25 januari 2022,
  • de mondelinge behandeling van 8 februari 2022,
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .

3.De vaststaande feiten

3.1.
[eiseres] drijft een onderneming die zich richt op het produceren en bedrukken van etiketten. Haar enige bestuurder is de heer [A] .
3.2.
[gedaagde] is op 1 mei 2011 bij [eiseres] in dienst getreden in de functie van boekhouder. [gedaagde] heeft op 8 april 2013 een volledige volmacht gekregen om namens [eiseres] rechtshandelingen te verrichten.
3.3.
[gedaagde] heeft vanaf 2014 tot en met mei 2021 gelden aan [eiseres] onttrokken zonder daarop recht te hebben. [gedaagde] heeft in totaal € 731.072,32 overgeboekt vanaf bankrekeningen van [eiseres] naar door hemzelf aangehouden rekeningen.
Om de onttrekkingen te verhullen en financieren heeft [gedaagde] de boekhouding gemanipuleerd en foutieve btw-aangiften gedaan.
3.4.
Vanaf 1 januari 2015 tot en met mei 2021 zijn contante opnames van in totaal € 547.930,00 gedaan vanaf de bankrekeningen van [eiseres] die niet zijn verantwoord in de boekhouding.
Daarnaast zijn er contante opnames gedaan die wél in de boekhouding zijn verantwoord met een totaalbedrag van € 83.000. Deze opnames zijn geadministreerd als rekening-courantvordering van [eiseres] op de directie/holdingvennootschap.
3.5.
Op 26 mei 2021 heeft de FIOD vanwege verdenkingen van btw-fraude invallen gedaan op de adressen van [eiseres] , haar bestuurder en van [gedaagde] .
[eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 8 juni 2021 op staande voet ontslagen.
3.6.
[eiseres] heeft door [B] RA, verbonden aan [B] onderzoek laten doen naar de aard en omvang van de onttrekkingen over de periode vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2021.

4.De vordering en het verweer

De vordering

4.1.
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis (verkort weergegeven):
  • een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van contractuele verbintenissen en de onrechtmatige daad door [gedaagde] , nader te begroten in een schadestaatprocedure, te vermeerderen met wettelijke rente,
  • veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] plus te betalen:
a. € 1.279.002,32, te vermeerderen met wettelijke rente,
b. € 16.958,36 als voorschot op de schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente,
c. € 3.572,08 aan beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente,
- veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
4.2.
[eiseres] legt daaraan het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft in totaal een bedrag van € 1.279.002,32 toebehorend aan [eiseres] onttrokken, door middel van de overboekingen naar zijn privérekeningen van in totaal € 731.072,32 en de contante opnames van in totaal € 547.930,00.
De bedragen die [gedaagde] heeft onttrokken zijn onverschuldigd door [eiseres] betaald, zodat [gedaagde] gehouden is deze bedragen terug te betalen.
Daarnaast is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit zijn arbeidsovereenkomst en heeft hij onrechtmatig gehandeld tegenover [eiseres] door zich zonder recht gelden toe te eigenen en fraude te plegen. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die [eiseres] daardoor lijdt, bestaande uit de onttrokken gelden, de kosten van het onderzoek door [B] van € 16.958,36 en nader te lijden schade waarvan de omvang nog niet bekend is.
Het verweer
4.3.
[gedaagde] concludeert:
  • dat de vordering met betrekking tot de contante geldopnames en de daarover gevorderde wettelijke rente moet worden afgewezen,
  • dat de vorderingen tot vergoeding van onderzoekskosten en beslagkosten gedeeltelijk moeten worden afgewezen,
  • dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd.
4.4.
[gedaagde] erkent de gestelde onttrekkingen die bestaan uit overboekingen, maar betwist dat hij zich de contant opgenomen gelden heeft toegeëigend.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter zal eerst het gedeelte van de vordering behandelen dat betrekking heeft op de overboekingen, en daarna het gedeelte dat ziet op de contante opnames.
De overboekingen
5.2.
De gevorderde hoofdsom zal in elk geval tot een bedrag van € 731.072,32 worden toegewezen. [gedaagde] erkent dat hij tot dit bedrag gelden heeft onttrokken door middel van overboekingen naar zijn privérekeningen, en dat hij is gehouden om dit bedrag aan [eiseres] terug te betalen. [eiseres] is gerechtigd dit bedrag op grond van artikel 6:203 BW terug te vorderen, nu zij de bedragen die [gedaagde] naar zichzelf heeft overgeboekt niet aan hem verschuldigd was.
5.3.
Ook zal [gedaagde] er zoals gevorderd toe worden veroordeeld om [eiseres] de wettelijke rente over dit bedrag te betalen vanaf de momenten van de verschillende overboekingen. Niet ter discussie staat namelijk dat [gedaagde] zich ervan bewust was dat de onttrekkingen niet geoorloofd waren, waardoor hij op grond van artikel 6:205 BW zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt vanaf de data waarop hij de betalingen heeft ontvangen. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
De contante opnames
5.4.
[gedaagde] betwist daarentegen dat hij zich de contante opnames heeft toegeëigend. [gedaagde] voert aan dat hij de door hem opgenomen contanten telkens heeft afgegeven aan [A] , de bestuurder van [eiseres] . Volgens [gedaagde] instrueerde [A] hem steeds mondeling op kantoor om de betreffende bedragen op te nemen, waarna hij de gelden tijdens werktijd pinde, in een bedrijfsenvelop stopte en voor [A] achterliet in een kast.
[eiseres] bestrijdt dat [gedaagde] de betreffende opnames op verzoek van [A] heeft gedaan en aan laatstgenoemde heeft afgegeven.
5.5.
De kantonrechter gaat er vanuit dat het gedeelte van de contante opnames waarop de vordering van [eiseres] ziet, zijnde de opnames die niet in de boekhouding zijn verantwoord, [1] gedaan zijn door [gedaagde] . [eiseres] heeft door middel van de rapportages van [B] en de daarin opgenomen overzichten van pintransacties, per contant bedrag dat volgens haar door [gedaagde] is onttrokken onderbouwd wanneer dat is opgenomen. Hoewel niet ter discussie staat dat ook een andere medewerker van [eiseres] , genaamd [D] , een enkele keer wel eens contanten opnam, heeft [gedaagde] niet (concreet) bestreden dat hijzelf de bedragen heeft opgenomen die in deze procedure aan de orde zijn.
Bewijslastverdeling
5.6.
Op [eiseres] rust de bewijslast van haar stelling dat [gedaagde] zich de contante opnames heeft toegeëigend, zo volgt uit de hoofdregel van artikel 150 Rv. Het is immers [eiseres] die zich beroept op rechtsgevolgen van de door haar gestelde onttrekkingen, namelijk dat sprake is van onverschuldigde betaling aan [gedaagde] dan wel tekortschieten of onrechtmatig handelen door [gedaagde] . Het betoog van [gedaagde] dat hij de contanten aan [A] heeft afgegeven, vormt een gemotiveerde betwisting van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] de opgenomen bedragen heeft onttrokken. Het is dus aan [eiseres] om te bewijzen dat [gedaagde] de contante bedragen niet aan haar bestuurder heeft afgegeven.
Voorshands bewezenverklaring
5.7.
De kantonrechter acht evenwel voorshands door [eiseres] bewezen, behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs, dat [gedaagde] de betreffende contante opnames niet aan [A] heeft afgegeven, maar zich heeft toegeëigend. Dit bewijsvermoeden is ten eerste gebaseerd op het vaststaande feit dat [gedaagde] zich hoge bedragen heeft toegeëigend door middel van de overboekingen, zodat in het verlengde daarvan aannemelijk is dat ook de door [gedaagde] contant opgenomen bedragen door hem zijn toegeëigend. Verder is het verweer van [gedaagde] niet anders onderbouwd dan door zijn eigen verklaring. Stukken waarover [gedaagde] naar eigen zeggen wel beschikt en die zijn betoog mogelijk ondersteunen, met name enkele WhatsApp-berichten waarin [A] hem instrueert om geld op te nemen, zijn niet door hem ingebracht.
Opdracht aan [gedaagde] tot het leveren van tegenbewijs
5.8.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat hij de contant opgenomen bedragen heeft toegeëigend en dus niet aan [A] heeft afgegeven. Daarvoor is voldoende dat [gedaagde] aannemelijk maakt dat hij de contanten wel degelijk aan [A] heeft afgegeven.
De overige vorderingen
5.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden in afwachting van de opgedragen bewijslevering.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag te betalen van € 731.072,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagen waarop de betreffende overboekingen vanaf een bankrekening van [eiseres] naar een bankrekening van [gedaagde] hebben plaatsgevonden, tot aan de dag van algehele voldoening,
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling dat hij de door hem opgenomen contante bedragen waarop de vordering van [eiseres] betrekking heeft, heeft toegeëigend en dus niet heeft afgegeven aan de bestuurder van [eiseres] ,
6.4.
verwijst de zaak naar de rol van
31 mei 2022voor
uitlating door [gedaagde]of hij (tegen)bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.5.
bepaalt dat indien [gedaagde] bewijsstukken wil overleggen maar geen getuigen wil laten horen, hij die stukken op de voornoemde roldatum in het geding moet brengen,
6.6.
bepaalt dat indien [gedaagde] getuigen wil laten horen, hij op de voornoemde roldatum de namen van de getuigen en de verhinderdata van partijen en hun gemachtigden in de maanden juni tot en met september 2022 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. Thurlings-Rassa en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 3 mei 2022. (HJB)

Voetnoten

1.Zie de voorgaande overweging 3.4.