Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gevestigd te 'S-Gravenhage,
wonende te [woonplaats] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting STICHTING HOGER BEROEPSONDERWIJS HAAGLANDEN en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van collegegeld, maar de kantonrechter heeft de vordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eisende partij niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de informatieplichten die voortvloeien uit afdeling 6.5.2B van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter benadrukte dat deze informatieplichten ook van toepassing zijn op de onderwijsovereenkomst, ondanks de bepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De eisende partij stelde dat de WHW voorrang heeft op de algemene regels, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De kantonrechter concludeerde dat de eisende partij als handelaar moet worden aangemerkt in de zin van de Richtlijn consumentenrechten en dat zij niet heeft aangetoond dat zij aan de essentiële informatieplichten heeft voldaan. Hierdoor kon de kantonrechter niet toetsen of de betalingsverplichting van de consument gedeeltelijk moest worden vernietigd of de overeenkomst moest worden vernietigd vanwege schending van de informatieplichten. De vordering werd als onvoldoende onderbouwd afgewezen, en de eisende partij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden vastgesteld.