In deze zaak heeft eiser, wonend in Nederland, in kort geding gevorderd om twee conservatoire beslagen die door gedaagde, wonend in Turkije, op 12 januari 2018 en 7 februari 2018 ten laste van hem zijn gelegd, waardeloos te verklaren. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen. De procedure begon met een dagvaarding op 22 september 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 december 2022, waarbij gedaagde niet verschenen was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat hij internationaal bevoegd is om de vordering te behandelen en dat het Nederlandse recht van toepassing is. De vraag of verstek kan worden verleend tegen de niet verschenen gedaagde werd bevestigend beantwoord, ondanks dat de dagvaarding niet volgens de Turkse voorschriften was betekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisende karakter van de vordering het verlenen van verstek rechtvaardigde. De vordering werd toegewezen omdat de beslagen in de hoofdzaak waren afgewezen en derhalve waardeloos waren geworden. Eiser had aangetoond dat de inschrijving van de beslagen in de registers niet meer geldig was, en de voorzieningenrechter verklaarde deze waardeloos. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser tot € 867,03 werden begroot, met een veroordeling tot betaling van nakosten en wettelijke rente.