ECLI:NL:RBOVE:2022:3991

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
C/08/288965 / KG ZA 22-259
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van perceel door gedaagden na beëindiging gebruiksovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Gemeente Almelo en gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De Gemeente Almelo vorderde ontruiming van een perceel dat door gedaagden in gebruik was genomen, nadat de gebruiksovereenkomst met de eerdere gebruiker, [eiser], was beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de partijen en het onrechtmatig gebruik van het perceel door gedaagden. De voorzieningenrechter heeft gedaagden veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het vonnis het perceel te verlaten en ontruimd ter beschikking te stellen aan de gemeente, met de bepaling dat eventuele kosten van gedwongen ontruiming voor rekening van gedaagden zijn. Tevens is bepaald dat het vonnis gedurende twee jaar na de datum van uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van de gemeente, en gedaagden zijn veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/288965 / KG ZA 22-259
Vonnis in kort geding van 23 december 2022
in de zaak van

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Almelo,

zetelend te Almelo,
eiseres,
advocaat mr. M. Ichoh te Almelo,

2.[eiser]

wonende te [plaats 1] ,
gevoegde partij aan de zijde van eiseres,
advocaat mr. L. Holtrop te Almelo,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.J. te Koop te Almelo.
Partijen zullen hierna de gemeente, [eiser] en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De beslissing in het kort

1.1.
De gemeente is eigenares van een perceel in Almelo. De gemeente heeft het perceel in gebruik gegeven aan [eiser] . In overleg met [eiser] is het perceel vervolgens in gebruik gegeven aan [gedaagde 1] c.s. De gemeente vordert in deze procedure ontruiming van het perceel door [gedaagde 1] c.s. omdat zij de gebruiksovereenkomst met [eiser] - en voor zover nodig ook met [gedaagde 1] c.s. - heeft opgezegd en [gedaagde 1] c.s. het perceel daarom zonder recht of titel gebruikt.
1.2.
De voorzieningenrechter bepaalt dat [gedaagde 1] c.s. het perceel moet ontruimen.

2.De procedure

2.1.
De gemeente heeft bij dagvaarding van 2 december 2022 een vordering strekkende tot ontruiming van het perceel tegen [gedaagde 1] c.s. ingesteld.
2.2.
Op 6 december 2022 ontving de rechtbank een incidentele conclusie tot voeging van [eiser] , waarin hij verzoekt zich te mogen voegen aan de zijde van de gemeente.
2.3.
Op 7 december 2022 ontving de rechtbank van de gemeente een reactie op de incidentele conclusie tot voeging, waarin zij te kennen geeft zich te kunnen vinden in de vordering van [eiser] tot voeging.
2.4.
De advocaat van [gedaagde 1] c.s. heeft op 9 december 2022 een brief aan de rechtbank gestuurd, waarin hij heeft aangekondigd verweer te zullen voeren tegen het verzoek van [eiser] om zich te voegen aan de zijde van de gemeente. Ter onderbouwing daarvan heef [gedaagde 1] c.s. een productie overgelegd. Verder heeft [gedaagde 1] c.s. producties ten behoeve van de hoofdzaak overgelegd, waarop hij tijdens de mondelinge behandeling een beroep zal doen.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2022.
Namens de gemeente was daarbij aanwezig dhr. A. Roosendaal. Hij werd bijgestaan door mr. M. Ichoh. Dhr. [gedaagde 1] en mevr. [gedaagde 2] waren ook aanwezig, bijgestaan door mr. H.J. Koop. Verder waren [eiser] en zijn vrouw aanwezig, zij werden bijgestaan door mr. L. Holtrop.
De voorzieningenrechter heeft partijen eerst de gelegenheid gegeven een toelichting te geven ten aanzien van de incidentele vordering tot voeging. De advocaat van [gedaagde 1] c.s. heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, welke zijn opgenomen in het dossier. De voorzieningenrechter heeft vervolgens mondeling beslist dat de incidentele vordering tot voeging wordt toegewezen en heeft [eiser] dus toegestaan zich te voegen aan de zijde van de gemeente. Daartoe achtte zij van belang dat voor het aannemen van een belang bij voeging voldoende is dat de partij die voeging vordert ( [eiser] ) nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde hij zich voegt (de gemeente). Onder nadelige gevolgen verstaat de Hoge Raad de feitelijke of juridische gevolgen van toe of afwijzing van de vordering. De voorzieningenrechter overwoog in dat verband dat in deze procedure ontruiming wordt gevorderd van een perceel, waarvan [eiser] ook ontruiming vordert in een bodemprocedure tegen [gedaagde 1] c.s. Daarom heeft [eiser] belang bij voeging in deze procedure. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat zij de beslissing met betrekking tot de proceskosten in het incident zal aanhouden tot zij in de hoofdzaak heeft beslist. Aan [eiser] zijn vervolgens de processtukken ter beschikking gesteld. Daarbij heeft de voorzieningenrechter beslist dat [eiser] de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde producties 18 t/m 21 enkel mocht inzien, maar niet mocht behouden gelet op de privacybelangen van [gedaagde 1] c.s.
Vervolgens is de zaak inhoudelijk besproken. De aantekeningen van de griffier en de pleitaantekeningen van de gemeente, [eiser] en [gedaagde 1] c.s. zijn opgenomen in het dossier.
2.6.
De voorzieningenrechter is hiermee voldoende ingelicht om een beslissing te kunnen nemen. Die beslissing wordt vandaag in dit vonnis opgenomen en toegelicht.

3.De feiten

3.1.
De gemeente is eigenares van een perceel grond, grenzend aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te Almelo (hierna: het perceel).
3.2.
In 2013 heeft de gemeente het perceel om niet in gebruik gegeven aan [eiser] , wonende aan de [adres 3] . Op 30 augustus 2013 hebben de gemeente en [eiser] een beheerovereenkomst gesloten.
3.3.
In 2016 hebben de gemeente en [gedaagde 1] c.s. contact gehad over het gebruik van het perceel. De gemeente heeft [gedaagde 1] c.s. en [eiser] met elkaar in contact gebracht. [gedaagde 1] c.s. heeft het perceel daarna in gebruik genomen.
3.4.
Bij brief van 10 november 2021 heeft [eiser] onder meer het volgende aan [gedaagde 1] c.s. bericht:
“(…) Dit buitensporige gedrag respectievelijk handelen in strijd met / buiten het aan u verstrekte gebruikersrecht van het betreffende stukje grond (lees: het laten grazen van pony’s, schoonmaken (mest) en verzorgen van de pony’s zonder toebrengen van overlast aan derden), heeft geleid tot het intrekken van mijn toestemming oftewel opzegging van de tussen u en mij gesloten gebruikersovereenkomst van het betreffende stukje grond.
Intrekking toestemming/opzegging gebruikersovereenkomst
Ik zeg hierbij dan ook (voor zover al juridisch noodzakelijk) formeel de gebruikersovereenkomst tussen u en mij op, één en ander met inachtneming van een redelijke termijn van 3 maanden, te rekenen vanaf 1 december aanstaande.
Dit betekent dat u op 1 maart 2022 het betreffende stukje grond met al uw bezittingen definitief moet hebben verlaten. Vóór 1 maart 2022 dient de groenstrook dus vrij te zijn van u, uw dieren en het door u aangebrachte materiaal/de door u gerealiseerde opstallen. (…)”.
3.5.
Bij brief van 11 oktober 2022 heeft de gemeente zowel [eiser] als [gedaagde 1] c.s. gelijktijdig aangeschreven en zij heeft daarbij (voor zover nodig) hun gebruiksrecht ten aanzien van het perceel opgezegd en beëindigd. In de brief staat onder meer:
“(…)
1.3.
In 2016 heeft de gemeente de heer [gedaagde 1] aan de heer [eiser] voorgesteld en aan de heer [eiser] overgelaten of hij medegebruik door [gedaagde 1] toestaat. De heer [eiser] heeft medegebruik van de grond aan [gedaagde 1] toegestaan.
1.4.
Inmiddels zijn de verstandhoudingen tussen voornoemde partijen ernstig verstoord vanwege een geschil over het gebruik van het stuk grond. Dat gebruik begint een splijtzwam te worden met een toenemende mate van escalaties, waarbij regelmatig de politie ingeschakeld moet worden.
(…)
2.1.
De gemeente zegt hierbij de eerdergenoemde beheersovereenkomst met de heer [eiser] op en beëindigd hiermee zijn gebruik van het betreffende stukje grond.
2.2.
Met de heer [gedaagde 1] had de gemeente géén overeenkomst gesloten, maar voor zover nodig zegt de gemeente hierbij ook een eventuele vermeende of gestelde (bruikleen)overeenkomst met [gedaagde 1] op en beëindigd hiermee ook zijn gebruik van het betreffende stuk grond.
2.3.
De gemeente neemt hierbij ten aanzien van beide partijen een opzegtermijn van vier weken in acht, te rekenen vanaf dagtekening van deze brief. Dit betekent dat de heren [eiser] en [gedaagde 1] na verloop van deze opzegtermijn zonder recht of titel gebruik maken van het stuk grond en alsdan onrechtmatig handelen.
2.4.
Namens de gemeente zeg ik zowel de heer [eiser] als de heer [gedaagde 1] hierbij aan om binnen de gestelde opzegtermijn van vier weken, derhalveuiterlijk op dinsdag 8 november 2022¸het betreffende stuk grond blijvend te verlaten met medeneming van al hun eigendommen, te ontruimen en ontruimd te houden en in nette staat ter beschikking te stellen aan de gemeente.
(…)”.

4.Het geschil

4.1.
De gemeente vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde 1] c.s. veroordeelt om binnen veertien dagen het door hen in gebruik genomen perceel te verlaten en ontruimd ter beschikking te stellen aan de gemeente, met de bepaling dat eventuele kosten van gedwongen ontruiming voor rekening van [gedaagde 1] c.s. zijn, almede onder de bepaling dat dit vonnis gedurende twee jaar na de datum waarop dit vonnis is gewezen tegen [gedaagde 1] c.s. ten uitvoer kan worden gelegd;
II. [gedaagde 1] c.s. veroordeelt in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente wanneer [gedaagde 1] c.s. deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis heeft voldaan.
4.2.
De gemeente voert daartoe aan dat [gedaagde 1] c.s. zonder recht of titel gebruik maakt van het perceel van de gemeente. Hierdoor handelt hij onrechtmatig en maakt hij een inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de gemeente, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De voorzieningenrechter moet allereerst beoordelen of de gemeente een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening.
Gelet op de aard van de hoofdvordering, te weten het beëindigen van een inbreuk op een eigendomsrecht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gemeente een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dat betekent dat de gemeente ontvankelijk is in haar vorderingen.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan reden is, als op grond van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn. Dat betekent dat het aannemelijk moet zijn dat de vordering tot ontruiming in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen.
5.3.
Vast staat dat de gemeente eigenaar is van het perceel. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [eiser] een gebruiksrecht had op het perceel op basis van een tussen hem en de gemeente gesloten overeenkomst en dat hij vervolgens [gedaagde 1] c.s. toestemming heeft gegeven om ook gebruik te maken van het perceel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] c.s., in het licht van de stellingen van de gemeente en [eiser] , onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een zelfstandig recht heeft op het gebruik van het perceel op basis van een overeenkomst met de gemeente. [eiser] heeft zijn toestemming aan [gedaagde 1] c.s. voor het gebruik van het perceel bij zijn brief van 10 november 2021 ingetrokken c.q. opgezegd, waarbij hij een opzegtermijn van drie maanden heeft gehanteerd. Vervolgens heeft ook de gemeente, voor zover nodig, een eventuele gebruikersovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken. Mocht er dus al sprake zijn geweest van een tussen de gemeente en [gedaagde 1] c.s. bestaande gebruiksovereenkomst, dan heeft de gemeente deze opgezegd. Dat betekent dat het gebruiksrecht van [gedaagde 1] c.s. van het perceel hoe dan ook is geëindigd en dat [gedaagde 1] c.s. zonder recht of titel gebruik maakt van het perceel. Daarin ligt al besloten dat de vordering tot ontruiming in beginsel toewijsbaar is. De gemeente heeft daarbij bovendien een (spoedeisend) belang nu sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen [eiser] en [gedaagde 1] c.s. In dat licht is de keuze van de gemeente om het gebruik(srecht) van het perceel door [eiser] en [gedaagde 1] c.s., vanwege de gebrouilleerde verhoudingen tussen hen, te beëindigen begrijpelijk. In het midden kan blijven hoe en door wiens toedoen die verstoorde verhouding tussen [eiser] en [gedaagde 1] c.s. is ontstaan. Het gegeven dat de gemeente in het kader van de WMO jegens [gedaagde 1] c.s. verantwoordelijk is voor maatschappelijke ondersteuning maakt het voorgaande eveneens niet anders.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter aannemelijk acht dat de bodemrechter eveneens zal oordelen dat [gedaagde 1] c.s. zonder recht of titel gebruik maakt van het perceel en de voorzieningenrechter acht daarom een ontruiming gerechtvaardigd. De gevorderde ontruiming zal dus worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een ontruimingstermijn van twee maanden te hanteren.
5.5.
[gedaagde 1] c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeente begroot op:
- dagvaarding € 129,82
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
656,00
Totaal € 1.461,82
5.6.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.7.
De door de gemeente gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen met inachtneming van de onder de beslissing te noemen termijn.
5.8.
Nu de voorzieningenrechter de voeging van [eiser] aan de zijde van de gemeente heeft toegestaan, is [eiser] griffierecht verschuldigd geworden en heeft hij kosten gemaakt ten behoeve van zijn advocaat. Nu [gedaagde 1] c.s., als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten wordt veroordeeld, zal hij ook de kosten van [eiser] moeten dragen. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
656,00
Totaal € 970,00
de proceskosten in het incident
5.9.
De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
zowel in het incident als in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis het door hem in gebruik genomen perceel, grenzend aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te Almelo, blijvend te verlaten, met al het zijne en de zijnen, en ontruimd ter beschikking te stellen aan de gemeente, met bepaling dat eventuele kosten van een gedwongen ontruiming voor rekening van [gedaagde 1] c.s. zijn, alsmede met bepaling dat dit vonnis gedurende twee jaar na de datum waarop het is gewezen tegen [gedaagde 1] c.s. ten uitvoer kan worden gelegd,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.461,82, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde 1] c.s. daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde 1] c.s. daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de zijde van [eiser] begroot op € 970,00,
6.5.
compenseert de proceskosten in het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken door
mr. U. van Houten op 23 december 2022.(ms)